Huygens’ laatste muziekbrief

Zoals Rudolf Rasch’ 300 brieven over muziek van, aan en rond Constantijn Huygens (2007) duidelijk maakt, is muziek een belangrijk en vaak weerkerend onderwerp in Huygens’ correspondentie. Huygens’ oudste overgeleverde muziekbrief dateert van 20 maart 1609, en is de korte brief van een dertienjarige, plichtsbewuste zoon aan zijn vader (brief 4). De laatste brief, die het onderwerp is van dit blogbericht, dateert van 20 januari 1687 en is de brief van een negentigjarige man die in amper 400 woorden terugblikt op een leven mét en vol van muziek (brief 7251). Huygens schreef de brief nauwelijks twee maanden voor zijn dood. Dat alles maakt het tot een van Huygens’ meest persoonlijke en ontroerende brieven.

Tussen Huygens’ eerste en laatste brief ligt een hele wereld die wordt bevolkt door componisten, professionele musici en muziekliefhebbers, en die bovenal wordt gekenmerkt door vele vriendschappen. Zo speelde muziek een grote rol in Huygens’ relaties met Maria Casembroot, Utricia Ogle en Béatrix de Cusance. Maar de langstdurende muziekvriendschap die Huygens zou aanknopen, was die met de Antwerpse familie Duarte, en meer bepaald met vader Gaspar Duarte en diens oudste zoon Diego.

Brief van Constantijn Huygens aan Diego Duarte, 20 januari 1687, Koninklijke Bibliotheek, Den Haag

Duarte

Gaspars vader was, in de tweede helft van de zestiende eeuw, weggetrokken uit Portugal. In Antwerpen bouwden achtereenvolgens Gaspars vader, Gaspar zelf en ten slotte zijn oudste zoon Diego een succesvolle en internationaal gereputeerde juwelenhandel uit. Die juwelenhandel was initieel de reden waarom Huygens en Gaspar Duarte brieven uitwisselden. Huygens was omstreeks 1640 immers op zoek naar een juweel voor het stadhouderlijke hof, bestemd voor de Engelse prinses Mary. Maar vrijwel onmiddellijk nam het thema muziek een belangrijke plaats in de brieven in. Gaspar Duarte was, net als Huygens, een groot muziekliefhebber en hij speelde zelf muziek. Voor Duarte was er bovendien nog meer aan de hand: hij en zijn gezin leefden als katholieken in een katholieke stad, maar ze hadden joodse wortels, en om die joodse wortels werden ze vaak met wantrouwen benaderd. Gaspar moet al snel hebben ontdekt dat muziek een universele taal was die geografische en religieuze grenzen kon overstijgen en hem kon helpen om contacten te leggen en vriendschappen aan te gaan.

Gonzales Cocques en/of atelier, Portret van een familie (De familie Duarte) (Stift St. Paul, Lavanttal, in bruikleen aan het Snijders&Rockoxhuis, Antwerpen).

Gaspar Duarte zorgde ervoor dat (de meesten van) zijn twee zonen en vier dochters een doorgedreven muziekopleiding genoten. En vanaf jonge leeftijd gaven Gaspar en enkele van zijn dochters huisconcerten waarop handelscontacten en vrienden uit zowat heel West-Europa aanwezig waren. Jood, katholiek, anglicaan en calvinist waren welkom. Het hoogtepunt van de concerten lag tussen 1635 en 1650. In 1653 overleed Gaspar Duarte, waarna het muziekleven van de Duartes een meer privaat karakter lijkt te hebben gekregen.

Met Gaspars dood nam zijn zoon Diego de rol als Huygens’ correspondent over. De briefwisseling die Huygens en Diego Duarte voerden, zou pas eindigen met Huygens’ dood op 28 maart 1687. Huygens’ allerlaatste brief waarin muziek een rol speelde, de brief van 20 januari 1687, was aan Diego Duarte gericht. In die brief denkt Huygens bovendien nog eenmaal uitdrukkelijk terug aan Gaspar, ‘mijn goede vriend en heer Uw vader saliger’. Het was de laatste bladzijde in een vriendschap die vijf decennia had geduurd en daarmee een belangrijke constante in Huygens’ leven was geweest.

Doorheen de jaren converseerde Huygens met Gaspar en Diego Duarte over allerlei onderwerpen: familiale nieuwtjes, praktische vragen om hulp, de uitwisseling van informatie allerhande. Maar steeds opnieuw keerde de conversatie terug naar de muziek. Dat de vriendschap tussen Huygens en de Duartes zo duurzaam bleek te zijn, heeft mogelijk te maken met het feit dat Huygens op muzikaal vlak veel van zichzelf in de Duartes herkende. Tot op zekere hoogte waren de families immers een spiegel voor elkaar, allebei bijzonder begaafd, met brede (culturele) interesses en een grote muzikale honger en nieuwsgierigheid.

Instrumenten

Gaspar Borbon, viola da gamba (Museum Vleeshuis, Antwerpen)

Als het over muziek ging, hoefde Constantijn Huygens niet als een luisteraar aan de zijlijn te blijven staan. In die allerlaatste muziekbrief, de brief van januari 1687, verwijst Huygens naar ‘de vijffderhande instrumenten’, de vijf instrumenten, die hij beheerste, namelijk de luit, de viola da gamba, het klavecimbel, de theorbe en de gitaar. Volgens zijn eigen getuigenis leerde Huygens al zingen toen hij twee jaar oud was, leerde hij de viola da gamba te bespelen vanaf zijn zevende, en de luit vanaf zijn achtste. Klavecimbel en orgel volgden toen hij ongeveer zeventien was. Later maakte Huygens ook kennis met de getheorbeerde luit en de theorbe. Die laatste is wellicht te zien op het portret dat Thomas De Keyser van Huygens maakte. En tegen 1670 had Huygens de gitaar aan dat lijstje toegevoegd.

Thomas de Keyser, Portret van Constantijn Huygens en zijn secretaris (detail). Rechts, op de tafel, onder de papieren, ligt een getheorbeerde luit. (National Gallery, Londen)

Huygens’ instrumenten waren ook de instrumenten van de Duartes. Dat blijkt onder meer uit een brief waarin Gaspar Duarte aan Huygens uitlegt in welke diverse bezettingen hij en zijn kinderen concerten gaven. Tijdens die concerten zongen Gaspar en zijn dochters, en bespeelden ze onder meer het klavecimbel of het virginaal, de viola da gamba, de theorbe en de luit. Dochter Leonora stond bekend als een begaafd zangeres, en haar zus Francisca was een bijzonder virtuoos klaveciniste. Een lofdicht van Huygens’ vriendin Anna Roemers Visscher getuigt van de hoge kwaliteit van hun muziekuitvoeringen. En ook onder meer de Engelse royalistische vluchtelinge Margaret Cavendish en de Zweedse koningin Christina hadden lof voor de muziekkunsten van de dochters Duarte.

Huygens’ muzikale interesse ging verder dan het louter uitvoeren van muziek. Hij was geïnteresseerd in muziektheorie en in evoluties in de instrumentenbouw. Omstreeks 1648 wilde Huygens een nieuw klavecimbel aanschaffen. En daarvoor zocht hij de bemiddeling van Gaspar Duarte.[1]  Huygens wilde een klavecimbel uit de ateliers van de familie Ruckers-Couchet, maar had heel specifieke wensen over de uitzonderlijke omvang van het klavier en de besnaring. Die wensen moest Gaspar Duarte aan de bouwer, Joannes Couchet, overbrengen. Dat deed Duarte met plezier, want ook hij ging zich graag bemoeien in het atelier. Het resultaat was een instrument zoals Couchet er nog nooit een had gebouwd.

Muziekbibliotheek

In de families Huygens en Duarte werd niet alleen gemusiceerd, er werd ook gecomponeerd. Aan Duartezijde werden slechts zeven muziekwerken overgeleverd, sinfonias gecomponeerd door Leonora en bewaard in een handschrift uit de bibliotheek van Christ Church, Oxford. Een veelvoud aan composities is verloren gegaan, dat blijkt ook uit Huygens’ laatste muziekbrief. Huygens schreef die brief om Diego Duarte te bedanken. Diego had hem kort tevoren immers zijn integrale psalmcomposities bezorgd, een project waaraan hij minstens vijftien jaren had gewerkt en waarvan hij het resultaat aan Huygens wilde opdragen. Al deze psalmcomposities zijn verloren gegaan.

In dezelfde brief verwijst Huygens naar de meer dan 800 muziekwerken die hij zelf doorheen zijn leven had gecomponeerd. Vandaag is van die meer dan 800 werken slechts een fractie overgeleverd, namelijk de 39 werken voor stem en basso continuo verzameld in Huygens’ Pathodia sacra et profana, enkele losse liederen en een instrumentale allemande.

Constantijn Huygens, Laetatus sum (uit: Pathodia sacra et profana), bewerkt en uitgevoerd door Korneel Van Neste (contratenor), Justin Glaie (luit), Nina Przewoźniak (viool) en Pieter De Moor (traverso). Museum Vleeshuis, Antwerpen.

Huygens’ correspondentie geeft ons een idee van de inhoud van zijn verloren gegane muziekbibliotheek. Er waren de eigen composities: vele honderden werken voor luit en theorbe en wellicht een kleiner aantal composities voor viola da gamba, gitaar en klavecimbel. Waarschijnlijk gaat het vooral om korte, dansante stukken zoals courantes, gaillardes, gigues, sarabandes. Ook waren er heel wat werken die in hun titel de naam droegen van familie en vrienden, zoals de Plaintes de madame la Duchesse de Lorraine en de Plaintes de Madame la princesse sa fille, en de Tombeaux et funérailles de Monsieur Duarte (brief 5338). Tot de bibliotheek behoorde allicht ook Huygens’ bundel Pathodia sacra et profana in de overgeleverde versie met basso continuo, maar wellicht ook in een versie met luittablatuur en in een versie voor drie zangstemmen.

Met ruim 800 composities was Huygens een van de meer productieve Nederlandse componisten uit zijn tijd. Helaas toonden zijn nazaten amper interesse voor zijn muziekbibliotheek en ging bijna alles verloren. Er is natuurlijk nog altijd de hoop dat een deel van die verloren gegane muziek ooit opduikt. In 1738 ontdekte de Zeeuwse auteur Pieter de la Ruë drie oblong banden in de Middelburgse boekhandel van de gebroeders Callenfels. In de banden had Huygens minstens 115 van zijn eigen luitcomposities samengebracht.De gebroeders Callenfels hadden de banden verworven via een Haagse boekhandelaar en uitgever, en die had ze op zijn beurt gekocht ‘van een Jood’.[2]

George Kockers, Portret van Pieter de la Ruë (Rijksmuseum, Amsterdam).

Huygens’ bibliotheek bevatte niet alleen muziek van hemzelf, maar ook van andere componisten. Allicht dus ook van de Duartes, zoals Diego’s complete psalmzettingen, maar ook losse liederen en andere werken. In zijn brief van 20 januari 1687 heeft Huygens het over de ‘de successie van de musieckale productiën, daer mede het edele huys Duarte van allen tijden de wereld heeft verheught ende vereert’. Toch zal de muziekproductie van de Duartes maar een fractie hebben uitgemaakt van Huygens’ totale muziekbibliotheek.

De veilingcatalogus van zijn bibliotheek vermeldt ongeveer 80 gedrukte muziekboeken. Het gaat daarbij om uitgaven met muziek van beroemde componisten als Jan Pieterszoon Sweelinck en Orlandus Lassus, maar ook van de nauwelijks bekende Joannes De Haze, een goede Antwerpse vriend en muziekpartner van Diego Duarte.

Daarnaast ging Huygens vaak rechtstreeks naar de bron en onderhield hij contacten met componisten als Jacques Champion de Chambonnières, Giovanni Paolo Foscarini, Jacques de Saint-Luc, Nicholas Lanier, Henri Dumont, Joseph en Pierre de la Barre, Thomas Gobert, Jacob Froberger en Jacques Gaultier. Sommige componisten zou Huygens persoonlijk ontmoeten, in Londen of Parijs, maar in andere gevallen bleef het bij brieven. Vaak was dat contact gedurende een korte tijd intens en verwaterde het weer na enkele jaren. Sommige componisten, zoals Lanier en Chambonnières behoorden ook tot de kennissen van de Duartes.

Samen gingen Huygens en de Duartes op zoek naar interessante componisten, en speelden ze namen aan elkaar door. Ook benutten ze elkaars netwerk ten volle voor het verzamelen en uitwisselen van muziekstukken. Wat de ene familie in handen kreeg werd al eens gekopieerd voor de andere. Zo beschikte Huygens over de bundel Konincklycke Fantasieën met muziek van Thomas Lupo, Giovanni Coprario en Orlando Gibbons. En daar werd uit gekopieerd voor de Duartes en hun huisconcerten (brief 4910). Ook de muziek van Chambonnières werd gretig gedeeld. En vaak werden de werken weer verder doorgegeven aan andere vrienden zoals Utricia Ogle of Béatrix de Cusance.

Een medicijn bij verdriet

Muziek was, in de zeventiende eeuw, zelden vrijblijvend vermaak. Ouders van stand die hun kinderen een verfijnde opvoeding wilden geven en daar de financiële middelen voor hadden, zorgden voor muzieklessen. Vaak viola da gamba of een tokkelinstrument zoals de luit voor de jongens, en klavierinstrumenten, zoals het klavecimbel, voor de meisjes. Constantijn Huygens beheerste ze allemaal. Je moest overigens niet overdrijven in dat musiceren, want opscheppen met je talent was dan ijdel en zondig. Je wilde als amateur ook niet verward worden met een professionele musicus die met ijdele virtuositeit zijn boterham verdiende. Kortom, het moest liefhebberij blijven. Dat is één van de redenen waarom Huygens’ naam niet op de titelpagina van zijn Pathodia prijkt, maar hij er enkel wordt aangeduid met het Latijnse woord ‘occupatus’, drukbezet man.

Muzieklessen deden ook meteen dienst als levenslessen: muziek had een mathematische basis en weerspiegelde het universum. Muziek bracht harmonie in het leven, want ‘de musique geene teghenstrijdicheijt in haerselven en tollereert’, schreef Diego Duarte aan Huygens. En is de partituur op het portret van Huygens en zijn echtgenote ook geen symbool van huwelijkse harmonie?

Jacob van Campen, Dubbelportret van Constantijn Huygens en Suzanna van Baerle (Mauritshuis, Den Haag).

Hoe Constantijn Huygens, de Duartes en heel wat tijdgenoten naar muziek keken, wordt prachtig samengevat door een spreuk die Antwerpse klavecimbel- en virginaalbouwers wel eens op de deksels van hun instrumenten aanbrachten. Die spreuk is bovendien ook te zien op een schilderij van Johannes Vermeer (van wie Diego Duarte een werk bezat). Omstreeks 1660-1662 schilderde Vermeer Dame aan het virginaal met een heer, beter bekend als De muziekles. Op dat werk zijn een musicerende dame en heer te zien én een Antwerps virginaal, wellicht van het huis Ruckers-Couchet waarvan Huygens ook een instrument bezat. Op het deksel valt het motto ‘Musica letitiae comes, medicina dolorum’, ‘muziek is een gezel bij vreugde, een medicijn bij verdriet’, te lezen.

Johannes Vermeer, Dame aan het virginaal met een heer (De muziekles) (Royal Collection Trust; afbeelding: Wikimedia).

Huygens was zijn ouders dankbaar voor de muzikale opvoeding die hij genoten had en stelde uitdrukkelijk dat hij door de muziek van veel mensen vriendschap en waardering had ondervonden. De vriendschap met de Duartes was daar slechts één voorbeeld van. Daarnaast kon Huygens zich, zo blijkt uit de brief van 20 januari 1687, nog steeds vermaken met de theorbe – het resultaat was goed genoeg opdat ‘een droncken boer het gebreck niet en soude gewaer werden’. Kortom, muziek was steeds een bron van en gezel bij vreugde geweest.

Maar muziek kon ook troosten. Toen Gaspar Duarte in 1653 was overleden, rouwde Huygens. ‘[Un Orage] vient de tomber sur ce beau Mont Parnasse à Anvers’, ‘een onweer heeft de Antwerpse Parnassusberg getroffen’, noteerde hij. Het bleef echter niet bij woorden: Huygens zou ook muziek componeren ter nagedachtenis van zijn overleden vriend, en hij riep anderen op om hetzelfde te doen. De muziek was hier nog misschien vooral een publiek eerbetoon. Maar in latere jaren lijkt muziek ook de rol van persoonlijke troost en afleiding bij verdriet te zijn geweest. In de brief van 20 januari 1687 drukt Huygens de hoop uit dat Diego Duarte in de muziek afleiding zou kunnen vinden in ‘dese anders verdrietighe eensaemheijt’. Diego Duarte was op dat ogenblik de laatste Antwerpse Duarte die nog in leven was – zijn broer en zussen waren tussen 1674 en 1685 allemaal, ongehuwd en kinderloos, overleden.

De brief van 20 januari 1687 is een heel persoonlijke brief aan een oude vriend. Voor de laatste keer worden herinnering opgehaald, aan lang geleden, aan het muzikale kunnen van weleer en aan de vele composities die Huygens’ en de Duartes hebben geproduceerd. Huygens klaagt hoe jicht hem het spelen moeilijk maakt, maar hij wil de muziek nog niet opgeven. En hij hoopt dat Diego Duarte troost kan vinden in het musiceren. Wellicht is er geen brief in Huygens’ oeuvre die mooier uitdrukt hoe ‘muziek een vriend kan zijn bij vreugde, en een medicijn bij verdriet’, en dat is wellicht ook hoe Huygens en de Duartes elkaars brieven hebben ervaren.

Timothy De Paepe


[1] Zie Timothy De Paepe, ‘Huygens’ klavecimbel’, in: Ineke Huysman en Ad Leerintveld (eds.) Constantijn Huygens. Een leven in brieven (Soest 2022) 170-175.

[2] S.D. Post, ‘Constantijn Huygens’ Muscae. Achttiende-eeuws handschrift werpt nieuw licht op Huygens’ nagelaten composities’, in De Zeventiende Eeuw 8 (1992), 275-281.


Huygens aan de kaviaar en de snuiftabak?

                     De Britse Donn’
                     Die duistre zon,
       Schijnt niet voor ieders oogen,
       Seit Huigens, ongeloogen,
5.                 Die taelgeleerde Hagenaer,
                    Die watertant naer Kavejaer,
       Naer snoftabak, en smooken,
       Die raewe hersens kooken;
                       Maer dit is ongemeene kost,
10                  ’t Is een banketje voor den Drost,
        En voor ons kameraetje,
        Het zoete Tesselschaedje.
            (…)[1]

De hierboven geciteerde regels vormen het begin van een gedicht van Joost van den Vondel dat hij schreef in reactie op een bundeltje vertalingen door Huygens van gedichten van de Engelse dichter John Donne (1672-1631).

John Donne (kopie naar Isaac Oliver1616), Wikimedia Commons.

Huygens vertaalde in augustus 1630 vier gedichten van Donne en in de maanden augustus, september en oktober 1633 nog eens vijftien.[2] Op 17 augustus 1630 stuurt hij een eerste zending van twee vertalingen aan zijn vriend P.C. Hooft (1591-1647) ‘slaende dese dichter ganschelick op U.E. manieren van invall ende uijtspraeck’ (omdat deze dichter helemaal past bij uw manieren van denken en uitdrukken). Een tweede zending van nog eens twee volgt op 24 augustus 1630. Drie dagen later reageert Hooft zeer complimenteus: ‘Het Engelsch ooft, van UEd in Hollantsch sujker gezult heeft mij grootelijx verplight’ (Het Engelse fruit door u in suiker gedrenkt heeft mij zeer dankbaar gemaakt).

De vijftien vertalingen uit 1634 stuurt Huygens op 4 maart 1634 in een afschrift aan Hooft. Hij wenst in zijn brief:

Magh dese vreemdeling soo veel voordeels van sijn Nederlandsch kleedsel genieten, dat hij, door Amsteldam treckende, met UE de Heeren Reael, Barlaeus, Baeck, Vondelen of anderen die’t beter lusten en gebeuren moghe, kenniss make, en voorts sijne reide op Alckmaer spoedighe (…).

(Mag deze vreemdeling zoveel voordeel genieten van zijn Nederlandse jas, dat hij door Amsterdam trekkend met U, de heren Real, Barlaeus, Baeck, Vondel[3] of anderen die er misschien meer van genieten en tijd voor hebben, kennis kan maken en daarna spoedig naar Alkmaar kan doorreizen.)

Huygens had deze veertien vertalingen gemaakt op aandringen van Maria Tesselschade Roemers Visscher (1594-1649) die na haar huwelijk in Alkmaar was gaan wonen. Voor haar was dit bundeltje uiteindelijk bedoeld, maar Huygens wilde ze toch ook aan zijn Amsterdamse collega’s laten lezen. In een brief van 30 mei 1634 laat Hooft Huygens weten dat hij zijn vrouw een brief voor Tesselschade had meegegeven om te informeren ‘hoe aldaer [in Alkmaar] smaeken moghte het Engelsch ooft bij U.Ed. gestr. gezult in Hollandschen honigh’. Maar zijn vrouw bracht de ‘ontijdighen’ brief (ongepast op dat moment) terug met het bericht dat zowel het oudste dochtertje van Tesselschade als haar man gestorven waren.[4] Een onmiddellijke reactie kon Tesselschade niet geven. Ze heeft later de vertalingen wel gelezen. Toen Huygens in 1637 zijn Sterre had verloren aan de dood schreef zij een troostdicht dat Huygens via Hooft zou bereiken. Ze citeert daarin een regel uit Huygens’ vertaling van Donne’s ‘The Triple Foole’ (‘de Drij-dobbele geck’): ‘Want kwelling op de maat en kan zo fel niet zijn’.[5]

Constantijn Huygens, ‘Drij dobbele Geck’, vertaling uit het Engels van John Donne, ‘The Triple Foole’,
handschrift Den Haag, KB | nationale bibliotheek van Nederland

Vondel

Hooft was enthousiast over Huygens’ vertalingen. Vondel moet zich eraan hebben geërgerd. Na lezing schreef hij een spottende vers, waarin hij varieert op de culinaire omschrijvingen van Hooft en Huygens uit de brieven die zij schreven ter begeleiding van het bundeltje vertalingen voor Tesselschade:

Op de diepzinnige puntdichten van den Engelschen poet John Donne
vertaelt door C. Huigens.

                 De Britse Donn’,
                 Die duistre zon,
       Schijnt niet voor ieders oogen,
       Seit Huigens, ongeloogen.
5               Die taelgeleerde Haegenaer,
                 Die watertant naer Kavejaer,
       Naer snoftobak, en smooken,
       Die raeuwe herssens kooken:
                 Maer dit is ongemeene kost,
10             ’t Is een banketje voor den Drost,
       En voor ons kameraetje,
       Het zoete Tesselschaedtje.
                 O lieve Nymfje Tesselschaê,
                 Verstaeje ’t niet, zoo slaet’er nae,
15    Of laet het u bedieden:
        Want dit zijn hooger lieden,
                 Dan ’t Hooge Liedt van Salomon,
                 Dat geen vernuft ooit vaeten kon,
       Dan hooghgeleerde Smouten,
20   Van langer handt gezouten.
                 Maer waerom of mijn oordeel laekt,
                 Het geen mijn saus, mijn Mostaert, smaekt,
       Die zich niet kan verzaden
       Met zulleke saladen.
25              Nu, mannen, eet u zelve moe;
                 Gebruikt’ er eek en peper toe:
       Want wy dees lekkernyen
       U geenzins en benyen.
[1634][6]
Joost van den Vondel, Govert Flinck, 1653, Rijksmuseum Amsterdam.

Vondel noemt de gedichten van John Donne diepzinnig en de dichter duister. En, zegt hij, de gedichten zijn volgens Huygens, die dat naar waarheid zegt, niet voor iedereen bestemd. Vondel noemt Huygens vervolgens een taalgeleerde die watertandt naar kaviaar, snuiftabak en geuren die onervaren hersenen prikkelen. Dit is namelijk geen alledaagse kost, het is banket voor Hooft en ‘ons kameraetje, het zoete Tesselschaedtje’. En, gaat de dichter verder, als je het niet begrijpt, Tesselschade, sla er dan maar een slag naar of laat het je uitleggen. De liederen van Donne, vindt Vondel, zijn namelijk hogere kunst dan het Hooglied van Salomon, dat niemand ooit heeft kunnen begrijpen, dan uitgezonderd hooggeleerden als dominee Smout [die ‘van langer handt gezouten’ (langzamerhand daarin doorkneed geraakt) op het Hooglied van Salomon enkele liederen had gedicht, die Tesselschade niet wenste te zingen]. En daarom keur ik deze poëzie af, en mijn saus, mijn mostert [mijn vriend Daniël Mostaert], smaakt dat [is het ermee eens]. Hij kan zich niet verzadigen met dergelijke salades. Aan het einde van zijn gedicht roept Vondel de mannen op die de poëzie van Donne wel kunnen verteren, zich er moe aan te eten en er peper en azijn aan toe te voegen. Want zegt hij ‘Wij misgunnen u deze lekkernijen niet.’

Huygens en kaviaar en snuiftabak?

En ook al misgunt Vondel de mannen (zijn collega’s Barlaeus, Hooft en Huygens) de poëzie van Donne in Huygens’ vertaling niet, zelf moet hij er niets van hebben. De kwalificaties die hij Huygens toedicht, als zou hij watertanden naar kaviaar, snuiftabak en de hersenen prikkelende geuren, moeten in dit verband niet letterlijk genomen worden. Het zijn metaforen die staan voor hunkeren naar exquise zaken, die kennelijk voor ‘gewone’ mensen niet zijn weggelegd.

De duistere luister die Huygens’ poetica kenmerkt, ligt Vondel niet.[7] In zijn Aenleidinge ter Nederduitsche dichtkunste, een literair-theoretisch geschrift uit 1650, zegt hij: ‘Eenigen schrijven al willens duister, en willen zich zelfs niet verstaen, op dat men zich hierover verwondere, en hun dit tot wijsheid toeschrijve.’[8]

In werkelijkheid zou ik Huygens geen watertandende lekkerbek willen noemen. In de kleine bloemlezing Lust van tafelen. Constantijn Huygens over eten die ik in 2016 uit Huygens’ gedichten samenstelde, komt juist een matig man tevoorschijn.[9] In zijn gedicht Dagh-werck, geschreven in 1628 en voltooid in 1637 dicht hij:

                              ‘kHebb geen’tong te deel gekregen
                              Die sich van gemeenen seghen
                              Fier en weelderigh ontstell:
                              Suer en bitter scheidt sij wel,
                              Sout en honich kan sij keuren;
                              Maer geheimeniss van geuren
                              Die men maer de walgh en biedt
                              Is van haer bekreuning niet. (r. 761-768)

(Ik heb geen tong gekregen die trots en verwend, van gewone goede spijs terugschrikt. Zuur en bitter houdt ze goed uit elkaar, zout en honing kan ze nauwkeurig onderscheiden, maar om geheime geuren (gerechten met een geheime – zeldzame- geur) waarvan men slechts walgt, geeft ze niet.)[10]

Wanneer de oude Huygens in zijn gedicht Cluyswerck (1681) terugblik op het eind van zijn leven, meldt hij dat hij met ‘drij schotelen’ (…) ‘rijckelijck te vergenoegen’ is.[11]

Huygensmuseum Hofwijck belicht in de tentoonstelling ‘Aan tafel met Huygens’ de keukengeheimen van Huygens’ buitenplaats Hofwijck. Kaviaar of snuiftabak is er niet te vinden. Dat Vondel zich in zijn gedicht een tabak snuivende Huygens voorstelt, die ook naar kaviaar watertandt, duidt er overigens wel op dat het snuiven van tabak in 1634 echt werd gezien als iets uitzonderlijks, iets voor een selecte, elitaire groep.

Ad Leerintveld, 28 december 2023


[1] Joost van den Vondel, ‘Op de diepzinnige puntdichten van den Engelschen poet John Donne. Vertaelt door C. Huigens’. 1634. r. 1-12. De werken van Vondel, III,WB-editie (1929) 415-416.

[2] J.A. Worp, Gedichten van Constantijn Huygens, II, 1893, p. 214-219 – 255-272; N.F. Streekstra, Afbeeldingsrelaties. Een taal- en letterkundig essay over Huygens’ Donne-vertalingen (Groningen 1994) [Proefschrift Rijksuniversiteit Groningen]; Ad Leerintveld, Nanne Streekstra & Richard Todd, ‘Seventeenth-century versions of Constantijn Huygens’s translations of John Donne in manuscript and in print: authority, coterie and piracy’, in Quaerendo 30/4 (2000), 288-310; Gary Stringer (ed.), The variorum Edition of the Poetry of John Donne . Vol. 2 The Elegies.  (Bloomington and Indianapolis 2000) 441-444; https://donnevariorum.dh.tamu.edu.

[3] Laurens Reaal (1583-1637), Caspar Barlaeus (1584-1648), Joost Baeck (1597-1681) en Joost van den Vondel (1587-1679) horen tot de kring van collega-dichters, c.q. bekenden van Huygens.

[4] Teetgen Crombalch werd geboren op 19 februari 1625. Ze stierf op 28 mei 1634 aan de pokken. Op dezelfde dag overleed haar vader, Tesselschades echtgenoot, Allart Jansz. Crombalch aan bloedbraken. Op 13 juni schreef Huygens het gedicht Op de dood van Tesselschades oudste dochter, ende van haer man strax daeraen doodt gebloedt’, Worp, Gedichten II, 291.

[5] Mieke Smits-Veldt, Maria Tesselschade. Leven met talent en vriendschap. (Zutphen 1994) 72-74.

[6] Zie noot 1.

[7] M.A. Schenkeveld-van der Dussen, Duistere luister. Aspecten van obscuritas. Utrecht 1988 ook opgenomen in: A.J. Gelderblom e.a. (eds.), In de boeken, met de geest. Vijftien studies van M.A. Schenkeveld-van der Dussen over vroegmoderne Nederlandse literatuur, uitgegeven bij haar afscheid als hoogleraar van de Universiteit Utrecht op 31 oktober 2002 (Amsterdam 2002) 153-173.

[8] J. van den Vondel, Aenleidinge ter Nederduitsche dichtkunste. Uitgegeven en toegelicht door een werkgroep van Utrechtse neerlandici. (Utrecht 1977) 46 regel  104-106.

[9] Ad Leerintveld (samenstelling), Lust van tafelen. Constantijn Huygens over eten (Den Haag 2016).

[10] F.L. Zwaan, Dagh-werck van Constantijn Huygens. (Assen 1973) 211-212.

[11] F.L. Zwaan, Constantijn Huygens’ Cluijswerck. (Jeruzalem 1977) 23, r. 232.

Geurende geschenken en meer

Nieuwe gegevens uit de correspondentie van Andreas Colvius en Constantijn Huygens.

De Dordtse dominee Andreas Colvius (1594-1671) was een geleerd man.[1] Hij had een levendige, onderzoekende belangstelling voor Gods schepping. Zijn Hand herkende hij in ‘Het Boeck der Natuere’, in alles wat op aarde leefde, in de wereld om hem heen, maar ook in het uitspansel.[2] Colvius bezat een grote bibliotheek, onderhield een uitgebreide correspondentie met tal van geleerden en bracht een ‘museum’, een ‘rariteitenkabinet’, bijeen waarin hij bewijzen van Gods wonderlijke almacht verzamelde. In 1655 liet hij een catalogus van zijn verzameling drukken: Catalogus Musaei Colvii. Helaas is daar tot op heden geen exemplaar van teruggevonden.[3]

Portret van Andreas Colvius door Jacob Gerritsz. Cuyp, in 1646 gegraveerd door Salomon Savery, met een Latijns vers door Claude Saumaise (Regionaal Archief Dordrecht).

Ook Constantijn Huygens (1596-1687) had een rariteitenkabinet. Evenals Colvius was ook Huygens een diepgelovig lezer van het boek der natuur. In zijn gedicht Hofwijck zegt hij dat de mens God, de Schepper, niet alleen kent door middel van de Bijbel, maar ook uit Gods tweede boek, de natuur:

     ‘…dit Boeck, dit boeck der Boecken,
      Is so voll van ondersoecks, soo voll van soete hoecken,
      Als Hofwyck bladeren aen Boom en kruyden telt.’[4]

Ook Huygens verwondert zich over Gods Almacht die hij erkent en herkent in alles wat de natuur vermag, in al haar voortbrengselen, mineralen, stenen, vreemde dieren, kortom in ‘rariteiten’. Helaas is van Huygens’ kabinet ook geen beschrijving, catalogus of inventaris overgeleverd.

De briefwisseling tussen Andreas Colvius en Constantijn Huygens

Van de correspondentie tussen de Dordtse dominee Colvius en de Haagse hoveling Huygens zijn nu 22 brieven bekend, 20 van Colvius aan Huygens en 2 van Huygens aan Colvius. Uit enkele van hun brieven kunnen we enige informatie over hun ‘kabinetten’ of ‘musea’ te weten komen. Op 12 mei 1639 bijvoorbeeld bedankt Colvius Huygens dat hij voor een ogenblik zijn kabinet voor hem heeft opengesteld. Hij heeft genoten van zijn welwillende ontvangst, maar meer nog van de verklaringen uit zijn wijze en welsprekende mond die leven en geest gaven aan die dode dingen. Tien jaar later heeft Colvius van Huygens een ‘don d’ambre’ gekregen. Hij dankt ervoor in een brief van 31 maart 1649 die meer interessants bevat dan Worp in zijn editie geeft.[5] Colvius schrijft dat hij – mogelijk uit Huygens’ gemaakt bescheiden begeleidende brief die niet is overgeleverd –  begrijpt dat het stukje amber in Huygens’ wereldmuseum niet zoveel betekenis heeft. Voor zijn eigen kleine kabinet is het wel van grote waarde. Colvius is trots op zijn museum en heeft er een gedichtje op gemaakt dat hij in zijn brief opneemt:

Omnia quæ tellus venis abscondidit imis,
Oceanusque tegit, capsula nostra tenet:
Quærere naturæ vires sit nostra voluptas,
Viribus é tantis maxima, nôsse Deum.

(Alles wat de aarde diep in haar binnenste aderen verborgen houdt, | En de oceaan bedekt, zit in onze verzameling: |Bijeen te brengen wat de natuur vermag, is ons grote genoegen, | Uit zoveel natuurkracht god te leren kennen, het grootste genoegen.)

De twee eerste regels zijn misschien wel overdreven, vindt Colvius in dezelfde brief. Maar de volgende twee versregels zijn zeker waar. ‘Dit alles moet ons oproepen om het goede van de Hemel na te streven. Als we al zoveel rijkdom vinden op dit kleine stukje aarde, hoe zal het dan zijn in de eeuwigheid, in de immense hemel?’, schrijft hij. Dominee Colvius lijkt evenwel ook het fanatisme van de echte verzamelaar te onderkennen en citeert voor Huygens een paar regels uit het voorwoord van boek vier van de Astronomica van de Latijnse dichter en astroloog Manilius (1e eeuw v. Chr.):

Paperiorque bonis quisque est, quia plura requirit
Nec qoud habet numerat, tantum quod non habet optat. (vrs. 6-7)

(In rijkdom wordt iedereen armer, want men wil steeds meer. | Niemand koestert zijn bezit, maar is steeds op zoek naar wat hij mist.)

 Het amber dat in de brief van 31 maart 1649 ter sprake komt, is barnsteen, zoals blijkt uit Colvius’ brief van 13 augustus 1649 (brief 4968). Colvius beschrijft daarin de stukken en zegt dat er een transparant laagje goud overheen zit. En ook dat hij een klein stukje heeft, waarin een mier is ingesloten. Hierop vindt Colvius epigram 15 uit boek 6 van de dichter Martialis (40-104 n. Chr.) van toepassing dat hij vervolgens citeert:[6]

Dum Phaëtontea formica vagatur in umbra,
Implicuit tenuem succina gutta feram:
Sic modo quae fuerat vita contenta manente,
Funeribus facta est nunc pretiosa suis.

(Een mier schuilde voor de zon in de schaduw van een boom. |Toen een amberdruppel het kleine diertje ving.| Zo gebeurde het dat een leven waar niemand naar omkeek | Na de dood het bekijken waard werd.)[7]

Barnsteen met ingesloten insecten. Anders L. Damgaard. Wiki Media Commons

Aan het einde van de brief verzekert Colvius Huygens dat hij hem niet zozeer dankbaar is voor zijn geschenken, als wel voor zijn kostbare kennis.

Ben-olie, balsem en iets uit eigen koker

Huygens’ antwoorden op bovenstaande nogal onderdanige brieven kennen we niet. De eerste brief van Huygens aan Colvius is van 30 juli 1653. Huygens betoont daarin zijn dankbaarheid voor een originele brief van Alva die Colvius hem heeft geschonken, en stuurt hem drie cadeaus: een monstertje Ben-[of Behen-]olie, dat – zo Colvius zal merken- welzeker echt is, ‘want’, zegt Huygens, ‘in de acht jaar dat ik het heb, heeft het niets van zijn geur of reuk verloren. En dat is zonder twijfel het beste bewijs.’ Het tweede dat Huygens Colvius geeft, zijn stukjes ‘beaume en Roche’ (en roche-balsem).[8] Huygens legt vervolgens uit dat Franse parfumeurs deze balsem veel gebruiken, bij voorkeur in ’cassolettes’ (vaasjes of bakjes voor het branden van reukwerk) en dergelijke. Huygens schrijft verder dat het, als je het in je mond stopt, zacht wordt en een lekkere geur aan je adem geeft. Op een gloeiend kooltje parfumeert het de kamer met een zwavelige geur die lang blijft hangen. Het derde geschenk dat Huygens geeft, is lang niet zo waardevol als de twee eerste, zegt hij. Het komt niet alleen uit de eigen winkel, maar ook uit eigen koker.

Colvius dankt op 9 augustus 1653 voor deze geschenken. Het meest waardeert hij het derde cadeau. Dat is een exemplaar van Huygens’ Vitaulium, het hofdicht dat Huygens wijdde aan zijn buitenplaats Hofwijck.[9]

Titelblad van Huygens’ Hofwijck, 1653. KB Den Haag

Dit werk heeft Colvius niet alleen vermaakt, maar in hem ook het verlangen opgeroepen om het buiten te bezoeken om te weten of het ‘historiquement’ of ‘poëtiquement’ beschreven is (brief 5303 van 9 augustus 1653). Colvius prijst Huygens als een van de voornaamste dichters van het land. Hij wil Hofwijck graag met Huygens bezoeken.

Conclusie

Deze – slechts fragmentarisch door Worp uitgegeven brieven – laten zien hoe twee zeer gelovige geleerden elkaar vinden in hun gemeenschappelijke interesse. Huygens toont zich genereus door aan Colvius uit zijn verzameling voor diens kleine kabinet enkele specimina te schenken. En Colvius is dankbaar en stelt zich zeer onderdanig op tegenover Huygens.

Ad Leerintveld, 26 maart 2023


[1] Zie zijn levenschets door Willem Frijhoff: Andreas Colvius – Regionaal Archief Dordrecht.

[2] Eric Jorink, Het Boeck der Natuere. Nederlandse geleerden en de wonderen van Gods Schepping 1575-1715 (Leiden, 2006), 225-229.

[3] Andreas Colvius is als verzamelaar opgenomen in Pieter Smit (e.a.), red., Hendrik Engel’s Alphabetical list of Dutch zoological cabinets and menageries (Amsterdam 1986), maar komt niet voor in Elinoor Bergvelt, Renée Kistemaker (hoofdred.), De Wereld binnen handbereik. Nederlandse kunst- en rariteitenverzamelingen, 1585-1735 . 2 delen (Zwolle, 1998). In de veilingcatalogi van zijn bibliotheek (1671) en die van zijn zoon Nicolaus (1718) zijn evenwel gegevens over Colvius’ Museum te vinden. Ik hoop daar elders op terug te komen.

[4] Hofwijck, r. 1677-1679 (ed. Van Strien, Amsterdam 2008). Jorink (a.w. n. 2), 22.

[5] Niet in de samenvatting bij Worp: ‘Je vous remercie aussi affectuesement de vostre don d’ambre, que sans doubte doibt estre veritable. Parce que vous possedez un monde, vous appellez fatras, ce qui est pretieux en mon petit cabinet, sur lequel j’ai composé neantmoins ces vers: Omnia quæ tellus venis abscondidit imis,|   Oceanusque tegit, capsula nostra tenet:| Quærere naturæ vires sit nostra voluptas, | Viribus é tantis maxima, nôsse Deum. Si les deux premiers sont superlatifs, les autres deux pour le moins sont tres-véritables. Cependant en amasant de omnibus aliquid je trouve le dire du grand Poëte Manile l. 4. en sa préface magnifique tres-vray: Paperiorque bonis quisque est, quia plura requirit | Nec qoud habet numerat, tantum quod non habet optat. Tout ceci nous doibt esveiller pour cercher des biens celestes, car si nous trouvons tant des richesses en ce petit point, que serace du ciel qui est immense, voire de l’eternité?’

[6] Niet in de samenvatting bij Worp: ‘A cause que ma femme a tardeé longtemps à la Haye; j’ai receu seulement aujourd’hui les pieçes d’ambre dont il a pleu à  v.s. de m’honorer. Elle a par dessus l’or qu’elle est transparente. I’en ay une petite pieçe dans laquelle est enternée une fourmis sur laquelle s’applique les vers de Martiales l. 6. ep. 15:  Dum Phaëthontea formica vagatur in umbra, |Implicuit tenuem succina gutta feram: | Sic modo quae fuerat vita contenta manente, |Funeribus facta est nunc pretiosa suis.’

[7] Ik dank dr. Frans Blom voor zijn vertaling van de Latijnse versregels.

[8] Hoogstwaarschijnlijk gaat het hier om hars van de Liquidamber styraciflua (Amerikaanse amberboom, sweetgum tree). Ik dank deze informatie aan dr. Ineke Huysman, Van haar is ter perse:  ‘La parfumerie : un passe-temps scientifique méconnu de Constantijn Huygens (1596-1687)‘ in: Le Parfumeur te publiceren bij Presses universitaires de Strasbourg (collection « Formes et Savoirs »). 

[9] Vitaulium. Hofwijck, Hofstede vanden Heere van Zuylichem onder Voorburgh. Den Haag, Adrian Vlac, 1653.

Terugblik congres Constantijn Huygens. Een leven in brieven

Op vrijdag 2 december 2022 vond in de Aula van de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag een congres plaats ter gelegenheid van de voltooiing van het project Huygens’ Briefwisseling Online (resources.huygens.knaw.nl/briefwisselingconstantijnhuygens), georganiseerd door Huygens Instituut, NL-Lab, KB | nationale bibliotheek van Nederland en Vrienden van de KB.

Thema’s waren: muziek, kunst, architectuur, politiek, wetenschap, parfum, nieuwe brieven en ontdekkingen. Met mooie verhalen over deze onderwerpen uit de briefwisseling van Constantijn Huygens, verteld door gerenommeerde sprekers, kwamen hij en zijn tijdgenoten met behulp van beeld, geluid én geur tot leven op het congres ‘Constantijn Huygens. Een leven in brieven’.

Van deze dag zijn een fotoreportage en video-opnames (een speciaal kanaal op Youtube) gemaakt: een compilatie en van iedere afzonderlijke lezing ook een volledige weergave (hieronder per lezing aan te klikken).

Programma

10.00-10.15 uur: Inleiding: Jeroen Vandommele en Lieke van Deinsen (dagvoorzitter)

10.15-11.15 uur: Huygens digitaal

  • Ineke Huysman en Ad Leerintveld, ‘Terug naar de bronnen’. Ineke Huysman presenteert het project Huygens’ Briefwisseling Online. Ze geeft een overzicht van de opzet, de inhoud en de mogelijkheden die het project biedt aan onderzoekers. Ad Leerintveld toont enkele voorbeelden van de winst van het project: meer informatie doordat de brieven volledig worden gepresenteerd en door de toevoeging van nieuw ontdekte brieven.
  • Dirk van Miert, ‘Constantijn Huygens’ briefwisseling in Nederlandse collecties: een digitaal netwerkperspectief’. Wat kunnen we eigenlijk zeggen over de omvang en de reikwijdte van Constantijn Huygens’ correspondentie in relatie tot andere briefschrijvers uit zijn netwerk? We gaan op zoek naar het antwoord via de big data die we hebben verzameld over de netwerken van zijn tijdgenoten uit de Nederlandse Republiek.
  • Miranda Lewis, ‘Over the North Sea: Constantijn Huygens’s English contacts in Early Modern Letters Online’. The catalogue of Constantijn Huygens’s correspondence in Early Modern Letters Online provides the foundation for a cluster of ‘starter catalogues’ that will expand the ‘circles’ of his correspondents. 

11.45-12.45 uur: Nieuw onderzoek rondom Huygens

  • Jean-Marc van Tol, ‘De rollen omgedraaid? De relatie tussen Constantijn Huygens en Johan de Witt’. Constantijn Huygens en Johan de Witt waren in veel opzichten elkaars tegenpolen. Onlangs doken twee brieven van Huygens aan de raadpensionaris op die inzicht geven in de manier waarop zij zich tot elkaar verhielden.
  • Geeske Bisschop, ‘Dat hi in d’crijch moet leeven en sterven’. Militaire patronage in de correspondentie van Constantijn Huygens’. Constantijn Huygens ontving als secretaris van de stadhouder honderden brieven met militaire verzoeken. Deze brieven geven inzicht in hoe de informele kant van militaire patronage werkte en welke strategieën militairen gebruikten om voorspraak te verkrijgen.
  • Willemijn van Noord, ‘Prinses Mary, Constantijn Huygens en het Chinese lakscherm’. Twee jaar voor zijn dood schreef Huygens een brief aan Prinses Mary II Stuart (1662-1694), waarin hij beweerde een belangrijke boodschap van het Chinese volk voor haar te hebben. Recent onderzoek werpt nieuw licht op Huygens’ listige poging om Mary’s Chinese lakscherm te onderzoeken en te behouden.​

13.45-14.45 uur: Huygens en wetenschap

  • Erik-Jan Bos, ‘Wetenschap in de schaduw van wapens: Huygens als beschermheer van René Descartes’. Uit de briefwisseling die Huygens voerde met Descartes, en over Descartes, blijkt een grote en voortdurende belangstelling van de eerste secretaris van de Stadhouder voor de Franse wijsgeer en wetenschapper. Deze lezing belicht op welke manieren Huygens Descartes stimuleerde en beschermde, en hoe de filosoof hem wederdiensten bewees.
  • Dirk van Delft, ‘Hoe Constantijn Huygens Antoni van Leeuwenhoek vooruit hielp’. Antoni van Leeuwenhoeks microscopische waarnemingen hadden de warme belangstelling van Constantijn Huygens. Deze liefhebber van natuuronderzoek deed een goed woordje voor de ‘ongeletterde persoon’ uit Delft bij de Royal Society.
  • Ineke Huysman, ‘Constantijn Huygens: amateur-parfumeur’. Dat de veelzijdige Constantijn Huygens zich ook bezighield met parfumerie is vrijwel onbekend. Toch heeft hij meer dan 150 recepten nagelaten, die hij uitwisselde met zijn correspondenten. Een van die recepten, getiteld ‘Rieckend water voor mijn moeder’, is gereconstrueerd en opnieuw te ruiken.

15.15-16.15 uur: Huygens en cultuur

  • Frans Blom, `Bouwen aan een beter Den Haag. Huygens’ architectuur in steen en op papier’. De voordracht belicht de rol van Constantijn Huygens in de ontwikkeling van de Haagse en Nederlandse architectuur. We kijken naar zijn bouwprojecten in en rond Den Haag, en naar het gesprek over de nieuwe architectuur in gedichten en brieven.
  • Timothy De Paepe, ‘Een vriend bij vreugde, een medicijn bij verdriet’. Huygens muzikale correspondentie met de familie Duarte’. Constantijn Huygens onderhield decennialang een hartelijke correspondentie met de Antwerpse juweliersfamilie Duarte. Muziek speelde daarin een centrale rol. De overgeleverde brieven vormen samen een uniek venster op het rijke (muziek)leven van beide families, hun vriendennetwerk en de rol die muziek daarin speelde.

Sprekers

Geeske Bisschop MA werkte als medewerker digitalisering mee aan het project Huygens’ Brieven Online. Daarnaast volgde ze de onderzoekmaster ‘Europe 1000-1800’ aan de Universiteit Leiden en de master Publieksgeschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam. Voor haar afstudeerscriptie in Leiden deed ze onderzoek naar militaire patronage in de correspondentie van Constantijn Huygens. Nu werkt ze bij het archief van de Koninklijke Verzamelingen.

Dr. Frans Blom is expert op het gebied van Nederlandse en Neolatijnse literatuur van de vroegmoderne tijd. Werkend aan de Universiteit van Amsterdam bestudeert hij Amsterdam als creatieve stad in zijn Europese context, met een focus op het Grand Theatre of de Schouwburg. Naast zijn proefschrift over Constantijn Huygens (2003) heeft hij ook veel van zijn werken en dagen gewijd aan deze sleutelfiguur in de Nederlandse cultuurgeschiedenis.

Dr. Erik-Jan Bos Erik-Jan Bos (Erasmus Universteit Rotterdam) is een specialist van het leven en werk van Descartes, en het Nederlands cartesianisme. Hij is hoofdredacteur van de nieuwe Oxford U.P. uitgave van de briefwisseling van Descartes. Tijdens zijn onderzoek vond hij verschillende onbekende brieven van Descartes, en recentelijk een onbekend manuscript van Descartes’ Traité de l’homme in Leiden.

Dr. Lieke van Deinsen is als docent en onderzoeker verbonden aan de KU Leuven en als gastonderzoeker aan het KNAW NL-Lab-team. Haar onderzoek richt zich op processen van canonvorming, vrouwelijk schrijverschap en de wisselwerking tussen materiële en tekstuele cultuur in de vroegmoderne tijd. Ze is ook verantwoordelijk voor de recente canonenquête waarin Huygens en zijn werk – tot haar verdriet – dramatisch duikelden.

Prof. dr. Dirk van Delft is oud-directeur van Rijksmuseum Boerhaave en emeritus bijzonder hoogleraar ‘Erfgoed van de natuurwetenschappen’ aan de Universiteit Leiden. Hij schreef biografieën van Heike Kamerlingh Onnes, Hendrik Lorentz (met Frits Berends), Henk van de Hulst en Antoni van Leeuwenhoek. Een biografie van Martinus Veltman (Nobelprijs Natuurkunde 1999) is in voorbereiding.

Dr. Timothy De Paepe is directeur van Museum Vleeshuis | Klank van de Stad in Antwerpen. Hij studeerde Letterkunde aan de Universiteit Antwerpen en Cultuurmanagement aan de Universiteit Antwerpen Management School (UAMS). In 2011 promoveerde hij op een proefschrift over theater en opera in Antwerpen in de zeventiende en achttiende eeuw.

Dr. Ineke Huysman is als senior-onderzoeker verbonden aan het Huygens Instituut waar zij valt onder de afdeling NL-Lab. Zij is o.a. projectleider van het Huygens Brievenproject en gespecialiseerd in vroegmoderne correspondenties. Samen met leden van De Jonge Akademie en Parijse parfumeurs heeft zij onlangs in het project ‘Geheugen van Geur’ een parfumrecept van Constantijn Huygens nagemaakt, getiteld ‘Rieckend water voor mijn moeder’.

Dr. Ad Leerintveld is na zijn pensionering als conservator bij de Koninklijke Bibliotheek part time gastonderzoeker geworden bij het Huygens Instituut voor het Huygens brievenproject. Hij is literatuurhistoricus en publiceert regelmatig over Constantijn Huygens.

Dr. Miranda Lewis is the Editor of Early Modern Letters Online [EMLO], the union catalogue of early modern correspondence created by the Cultures of Knowledge project at the University of Oxford.

Dr. Dirk van Miert is directeur van het Huygens Instituut en universitair hoofddocent vroegmoderne cultuurgeschiedenis aan de Universiteit Utrecht. Hij leidt daar het Europese onderzoeksproject SKILLNET, dat gaat over de vroegmoderne wereld van geleerden, die we kennen als de ‘Republiek der Letteren’.

Willemijn van Noord MA is conservator China bij het Nationaal Museum van Wereldculturen (waar Museum Volkenkunde Leiden en Tropenmuseum Amsterdam deel van uitmaken) en Wereldmuseum Rotterdam. Daarnaast werkt ze aan de afronding van haar proefschrift Materialising China: material culture and perceptions of China in the late seventeenth-century Dutch Republic aan de Universiteit van Amsterdam.

Drs. Jean-Marc van Tol studeerde historische letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam. Behalve tekenaar van Fokke & Sukke is hij ook de auteur van een trilogie rond Johan de Witt, waarvan het eerste deel Musch in 2018 verscheen. Hij legt nu de laatste hand aan deel twee, Buat. Bij zijn uitgeverij Catullus verscheen onlangs de bloemlezing Constantijn Huygens. Een leven in brieven (2022).

Dr. Jeroen Vandommele studeerde geschiedenis in Brussel en promoveerde in Groningen op rederijkerscultuur in de zestiende eeuw. Na enkele jaren te hebben gewerkt als docent aan de Universiteit Utrecht bij de studie Nederlandse Taal en Cultuur, werkt hij sinds 2017 als conservator van de namiddeleeuwse en moderne handschriften bij de KB.

Tijdens het congres waren te koop:

Een bloemlezing met 38 hertaalde brieven van en aan Constantijn Huygens uitgegeven ter gelegenheid van de voltooiing van het project met dezelfde titel: Constantijn Huygens. Een leven in brieven. Enkele auteurs van deze bundel gaven op 2 december een lezing.

Een geurkaars ontwikkeld ter gelegenheid van het project Geheugen van Geur, gebaseerd op Huygens’ parfum ’rieckend water van mijn moeder’, naar zijn eigen recept.

Constantijn Huygens, Béatrix de Cusance, Johannes Uyttenbogaert en Amalia von Solms.

Hongaars koninginnewater

Loderein, een verbastering van eau de la Reine, is een reukwater op alcoholbasis met rozemarijn als belangrijkste ingrediënt. Het werd vroeger veel gebruikt, zowel om te verfrissen als om te genezen. De oorsprong van de benaming is terug te voeren tot de echtgenote van koning Karel Robert I van Hongarije, Elizabeth van Polen (1305-1380), voor wie het als eerste zou zijn gemaakt om haar van haar hoofdpijn te verlossen. Het reukwater was zeer populair in de 17e eeuw. Aan het hof van Lodewijk XIV was het een favoriet product. In Nederland gebruikte men zogenaamde lodereindoosjes, die een met het geurwater besprenkeld sponsje bevatten om een aangename, verfrissende geur te verspreiden. Ook Constantijn Huygens was een liefhebber van dit water, dat hij in zijn documenten eau d’Hongrie noemt. Hij experimenteerde veel met planten en kruiden, zo maakte hij er recepten mee en creëerde hij geuren. Daarover onderhield hij contact met een netwerk van geïnteresseerde mannen én vrouwen, meestal via brieven.

Constantijn Huygens aan Henry Oldenburg, 26 januari 1677, Royal Society London, MS. H 3, no. 35.

Een brief van Huygens aan Henry Oldenburg (1618-1677), secretaris van de Royal Society, verschaft meer inzicht in Huygens’ kennis van dit specifieke geurwater. Zo beschrijft hij dat het perfecte recept behalve alcohol alleen de bloemblaadjes van de rozemarijnplant mag bevatten en beslist geen groene naalden. De bloemen moeten bij voorkeur uit de buurt van Orange in Zuid-Frankrijk afkomstig zijn, aangezien de kwaliteit van de plant daar het meest optimaal is. Toch is Huygens wel benieuwd hoe het reukwater zich zal gedragen op basis van de rozemarijn die in Engeland groeit, aangezien hij weet dat de plant daar ook welig tiert. Hij vraagt Oldenburg dan ook om hem wat bloemen op te sturen, zodat hij het kan vergelijken.

Henry Oldenburg, door Jan van Cleve, Royal Society, Wikimedia Commons.

Huygens vertelt ook dat zijn ziekelijke zuster Geertruyd, inmiddels de zeventig gepasseerd, veel baat heeft bij dit water en van het ene op het andere moment hersteld lijkt te zijn wanneer zij het heeft gedronken. Haar polsslag is dan weer subiet rustig en stabiel. Huygens voegt eraan toe dat Robert Boyle (de bekende Engelse wetenschapper, ook lid van de Royal Society) hem er wel om zal uitlachen als hij hoort dat hij zich verlaagt tot dit soort details. Maar hij wijst erop dat de geneeskrachtige werking van het water is bevestigd, enerzijds door de positieve ervaring van zijn zuster en anderzijds door zijn zoon Christiaan, die het hem heeft aangeraden. In zijn brief aan Oldenburg noemt Huygens overigens niet Moise Charas, de Franse apotheker en botanicus afkomstig uit Orange, met wie hij zich al eerder in contact had gesteld over dit reukwater en andere geneeskrachtige recepten. Oldenburg noteert weliswaar: ‘The method of making true Hungary water’ bovenaan de brief, maar het is niet bekend of hij en Huygens verder nog over dit onderwerp contact hebben gehad.

Eind achttiende eeuw raakte de geur enigszins in de vergetelheid door de opkomst van een ander beroemd water: eau de Cologne. Tegenwoordig wordt rozemarijn veel toegepast in de aromatherapie, die het een opwekkende invloed toekent en inzet tegen allerlei kwalen, waaronder hoofdpijn. Ook bestaan er nog steeds parfumhuizen zoals Fragonard en Maison Nicolas de Barry die de geur in hun assortiment hebben.

Ineke Huysman, 3 juni 2022


Dit jaar eindigt de database met de nog bestaande correspondentie van Constantijn Huygens zijn voltooiing. Ook is inmiddels de bloemlezing Constantijn Huygens. Een leven in brieven verschenen.

Constantijn Huygens, Gaspar Duarte en Henri Dumont

Op 12 november 1653 overleed Gaspar Duarte (I) in zijn woning aan de Meir in Antwerpen. De van oorsprong Portugees-joodse Duarte werd enkele dagen later begraven in zijn Antwerpse parochiekerk, de Sint-Jacobskerk, begeleid door drie koren en acht speellieden, op de tonen van een indrukwekkend requiem van Philippus van Steelant (1611-1670). In Den Haag treurde Constantijn Huygens in woord én muziek om zijn overleden vriend.

Huygens’ overgeleverde brieven zijn de getuigen van de jarenlange banden en vriendschap tussen de Haagse diplomaat enerzijds en de Antwerpse juwelenhandelaar anderzijds. In 1624, in een brief van Huygens’ moeder Susanna aan Constantijn, dook de naam Duarte (‘De Wartte’) voor het eerst op in Huygens’ correspondentie. Veertien jaar later viel Duartes naam opnieuw, dan in een brief van Giuliano Calandrini. Die laatste schreef gloedvol over de muzikale kwaliteiten van de Antwerpse familie. Vanaf 1641 waren Gaspar Duarte en vervolgens ook diens kinderen steeds vaker correspondenten van Huygens. Er werd initieel vooral over zaken gesproken, maar de brieven hadden meteen een persoonlijk en erg hartelijk karakter. Wat Constantijn Huygens bovenal verbond met de familie Duarte was een gedeelde passie voor muziek. Tot aan Huygens’ dood zou muziek centraal staan in de correspondentie tussen hemzelf en de Antwerpse familie. (Over Huygens en de muziek zie Rudolf Rasch (red.), Driehonderd brieven over muziek van, aan en rond Constantijn Huygens (2007) en Ineke Huysman & Ad Leerintveld (red.), Constantijn Huygens: een leven in brieven (2022).)

Toen Huygens in 1648 een nieuw klavecimbel wilde kopen, was het Gaspar Duarte die hem hielp. Antwerpen had immers de reputatie verworven de hoofdstad van de klavecimbelbouw te zijn, en Duarte kende de belangrijkste bouwers persoonlijk. Hij bemiddelde dan ook graag bij Huygens’ bestelling bij de befaamde klavecimbelbouwer Joannes Couchet (1615-1655).

Lucas Vorsterman (I), Portret van Gaspar Duarte (1584-1653). Deze gravure werd na het overlijden van Duarte gemaakt als herinnering en eerbetoon. In 1657 schreef Huygens een gedicht bij het portret, ‘In effigiem C. Duarti’. (Museum Plantin-Moretus/Prentenkabinet, Antwerpen).

Net als Huygens en zijn kinderen waren ook Gaspar Duarte en diens kinderen zeer getalenteerde musici. Regelmatig gaf het gezin huisconcerten die werden bijgewoond door internationale gasten. Constantijn zou meermaals in het stadspaleis van de Duartes verblijven. Én hij maakte er kennis met Béatrix de Cusance, die een zeer goede vriendin van Huygens zou worden. Ook Béatrix de Cusance koesterde een grote liefde voor de muziek.

Bij het overlijden van Gaspar Duarte rouwde Huygens. ‘[Un Orage] vient de tomber sur ce beau Mont Parnasse à Anvers’, noteerde hij in een van zijn brieven. In een grafdicht vergeleek Huygens Duarte met Amphion, een van de grote musici uit de Griekse mythologie. Het bleef echter niet bij woorden: Huygens zou ook muziek componeren ter nagedachtenis van zijn overleden vriend, de ‘tombeaux et funérailles de Monsieur Duarte’ (brief 5338), zowel voor luit als klavecimbel. Hij riep ook anderen op om muziek te schrijven, zoals de Franse componist Joseph Chabanceau de La Barre (1633-1678) (brief 5333).

In het voorjaar van 1655 stuurt Huygens ‘de stukken die opgedragen waren aan de nagedachtenis van de heer Duarte’ op naar Duartes kinderen (brief 5399, vertaling Rudolf Rasch). Hij voegde daar een klaaglijke pavane bij van de Franse componist Henri Dumont (ca.1610-1684). Huygens’ zoon Christiaan had Dumont eerder datzelfde jaar in Parijs ontmoet, en in de daaropvolgende 20 jaren zouden Constantijn Huygens en Dumont elkaar met enige regelmaat schrijven, al zijn Dumonts brieven helaas verloren gegaan.

Huygens liet achteraf aan Dumont weten dat de familie Duarte diens pavane erg goed had ontvangen. Ongetwijfeld heeft Gaspars dochter Francisca, die bekend stond om haar kwaliteiten als klaveciniste, het werk onmiddellijk op de lessenaar genomen van een van de vele klavecimbels en virginalen die de familie in huis had.

‘Pavanne de Monsr. Dumont’, Bauyn-handschrift (Bibliothèque Nationale, Rés. Vm7 674-675).

Musicoloog Rudolf Rasch stelt dat de pavane die Huygens aan de Duartes zond ‘zeer waarschijnlijk de pavane [is] die te vinden is in het zogenaamde “Handschrift Bauyn”’. Ter gelegenheid van het verschijnen van Constantijn Huygens: een leven in brieven lieten we bij Museum Vleeshuis Dumonts pavane opnemen door klavecinist Korneel Bernolet. Bernolet is docent aan het Koninklijk Conservatorium en geeft zeer regelmatig les in het museum op een van de historische Antwerpse klavecimbels. Voor de opname koos hij echter geen Antwerps klavecimbel, maar (een kopie van) een 17de-eeuws Italiaans instrument, met een heel eigen klankkleur.

Van 26 maart tot en met 26 juni 2022 loopt in het Snijders&Rockoxhuis en Museum Vleeshuis de tentoonstelling Klavier: virginalen, klavecimbels en orgels verbeeld in de 16de en de 17de eeuw. De tentoonstelling werd geïnspireerd door de familie Duarte en hun activiteiten als musici en kunstverzamelaars. Meer info op www.museumvleeshuis.be en www.snijdersrockoxhuis.be.

Timothy De Paepe, 20 maart 2022

Museum Vleeshuis, Antwerpen

Timothy De Paepe schreef in de bundel Constantijn Huygens: een leven in brieven een bijdrage over een brief van Joannes Couchet aan Constantijn Huygens over het klavecimbel dat hij speciaal voor hem had gebouwd. In Huygens’ Hofwijck bevindt zich een replica van een zeventiende-eeuws Rückers klavecimbel, gebouwd door Titus Crijnen, als bruikleen ter beschikking gesteld door Masato Suzuki.