Susanna Hoefnagel (1561-1633), de moeder van Constantijn, huwt in 1592 met de tien jaar oudere Christiaan Huygens sr. (1551-1624). Ze wonen in Den Haag, waar Christiaan secretaris is van de Raad van State. Uit hun huwelijk komen zes kinderen voort, twee jongens, Constantijn en zijn broer Maurits (1595-1642) en vier meisjes, Elisabeth (1598-1612), Geertruyd (1599-1680), Catharina (1601-1618) en Constantia (1602-1667). De twee jongens worden al van jongs af aan onderricht in schrijven en verschillende talen, waar hun vader kosten noch moeite voor bespaart. In zijn autobiografische Mijn jeugd (1629-1631) beschrijft Constantijn dat ze in 1603 (hij is dan zeven) beginnen met ‘de schrijfkunst en het Frans’.[2] Ook leren ze op jonge leeftijd Latijn en Grieks.[3] In 1618 leert Constantijn tenslotte nog Engels, tijdens zijn bezoek van drie maanden aan Engeland.[4] Bij de zusjes blijven de kosten en moeite voor onderwijs enigszins achter. Zij leren wel Frans, maar geen andere talen, en krijgen beduidend minder onderricht.[5]
Portret van Geertruid Huygens uit 1629, door Michiel Jansz van Mierevelt. Frans Hals Museum. Van Constantia Huygens is geen portret bekend.
Leelik schryven
Van zowel Geertruyd als Constantia zijn slechts drie brieven bewaard gebleven, alle zes geschreven in het Nederlands. Ook zijn ze alle zes afkomstig uit 1622, het jaar waarin Constantijn gedurende langere tijd Engeland bezocht. Uit de brieven blijkt dat de twee zussen zich ervan bewust waren dat hun taalgebruik was achtergebleven bij dat van hun broers. Constantia schrijft bijvoorbeeld (waarschijnlijk eind februari of begin maart) aan Constantijn: ‘Dessen brief moet je vermake overmits het blinkende sant, want me dunckt, dat daer alle dingen onder schuylle kan, als leelik schryven, qualick spellen en sulke dingen meer. Geertruyd en ik leggen hier morssen met het sant, dat de tafel blinckt, dat m’er geen oog op houwe kan.’[6] Het zand dat Constantia beschrijft werd gebruikt om de inkt te laten drogen, maar ze grapt dat het wellicht ook haar slechte schrijfstijl kan verbergen. In een andere brief, ontvangen door Constantijn op 2 mei, schrijft Constantia ‘Ick bid je, vergeeft me men leellick schrift; tis door de grootte haest’.[7] Mieke Smits-Veldt schrijft over de brieven van Constantia en Geertruyd dat zij ‘waarschijnlijk een vrijwel directe weergave van de spreektaal in Den Haag uit de vroege jaren twintig’ zijn.[8]
Op 12 november 1653 overleed Gaspar Duarte (I) in zijn woning aan de Meir in Antwerpen. De van oorsprong Portugees-joodse Duarte werd enkele dagen later begraven in zijn Antwerpse parochiekerk, de Sint-Jacobskerk, begeleid door drie koren en acht speellieden, op de tonen van een indrukwekkend requiem van Philippus van Steelant (1611-1670). In Den Haag treurde Constantijn Huygens in woord én muziek om zijn overleden vriend.
Huygens’ overgeleverde brieven zijn de getuigen van de jarenlange banden en vriendschap tussen de Haagse diplomaat enerzijds en de Antwerpse juwelenhandelaar anderzijds. In 1624, in een brief van Huygens’ moeder Susanna aan Constantijn, dook de naam Duarte (‘De Wartte’) voor het eerst op in Huygens’ correspondentie. Veertien jaar later viel Duartes naam opnieuw, dan in een brief van Giuliano Calandrini. Die laatste schreef gloedvol over de muzikale kwaliteiten van de Antwerpse familie. Vanaf 1641 waren Gaspar Duarte en vervolgens ook diens kinderen steeds vaker correspondenten van Huygens. Er werd initieel vooral over zaken gesproken, maar de brieven hadden meteen een persoonlijk en erg hartelijk karakter. Wat Constantijn Huygens bovenal verbond met de familie Duarte was een gedeelde passie voor muziek. Tot aan Huygens’ dood zou muziek centraal staan in de correspondentie tussen hemzelf en de Antwerpse familie. (Over Huygens en de muziek zie Rudolf Rasch (red.), Driehonderd brieven over muziek van, aan en rond Constantijn Huygens (2007) en Ineke Huysman & Ad Leerintveld (red.), Constantijn Huygens: een leven in brieven (2022).)
Toen Huygens in 1648 een nieuw klavecimbel wilde kopen, was het Gaspar Duarte die hem hielp. Antwerpen had immers de reputatie verworven de hoofdstad van de klavecimbelbouw te zijn, en Duarte kende de belangrijkste bouwers persoonlijk. Hij bemiddelde dan ook graag bij Huygens’ bestelling bij de befaamde klavecimbelbouwer Joannes Couchet (1615-1655).
Lucas Vorsterman (I), Portret van Gaspar Duarte (1584-1653).Deze gravure werd na het overlijden van Duarte gemaakt als herinnering en eerbetoon. In 1657 schreef Huygens een gedicht bij het portret, ‘In effigiem C. Duarti’.(Museum Plantin-Moretus/Prentenkabinet, Antwerpen).
Net als Huygens en zijn kinderen waren ook Gaspar Duarte en diens kinderen zeer getalenteerde musici. Regelmatig gaf het gezin huisconcerten die werden bijgewoond door internationale gasten. Constantijn zou meermaals in het stadspaleis van de Duartes verblijven. Én hij maakte er kennis met Béatrix de Cusance, die een zeer goede vriendin van Huygens zou worden. Ook Béatrix de Cusance koesterde een grote liefde voor de muziek.
Bij het overlijden van Gaspar Duarte rouwde Huygens. ‘[Un Orage] vient de tomber sur ce beau Mont Parnasse à Anvers’, noteerde hij in een van zijn brieven. In een grafdicht vergeleek Huygens Duarte met Amphion, een van de grote musici uit de Griekse mythologie. Het bleef echter niet bij woorden: Huygens zou ook muziek componeren ter nagedachtenis van zijn overleden vriend, de ‘tombeaux et funérailles de Monsieur Duarte’ (brief 5338), zowel voor luit als klavecimbel. Hij riep ook anderen op om muziek te schrijven, zoals de Franse componist Joseph Chabanceau de La Barre (1633-1678) (brief 5333).
In het voorjaar van 1655 stuurt Huygens ‘de stukken die opgedragen waren aan de nagedachtenis van de heer Duarte’ op naar Duartes kinderen (brief 5399, vertaling Rudolf Rasch). Hij voegde daar een klaaglijke pavane bij van de Franse componist Henri Dumont (ca.1610-1684). Huygens’ zoon Christiaan had Dumont eerder datzelfde jaar in Parijs ontmoet, en in de daaropvolgende 20 jaren zouden Constantijn Huygens en Dumont elkaar met enige regelmaat schrijven, al zijn Dumonts brieven helaas verloren gegaan.
Huygens liet achteraf aan Dumont weten dat de familie Duarte diens pavane erg goed had ontvangen. Ongetwijfeld heeft Gaspars dochter Francisca, die bekend stond om haar kwaliteiten als klaveciniste, het werk onmiddellijk op de lessenaar genomen van een van de vele klavecimbels en virginalen die de familie in huis had.
‘Pavanne de Monsr. Dumont’, Bauyn-handschrift (Bibliothèque Nationale, Rés. Vm7 674-675).
Musicoloog Rudolf Rasch stelt dat de pavane die Huygens aan de Duartes zond ‘zeer waarschijnlijk de pavane [is] die te vinden is in het zogenaamde “Handschrift Bauyn”’. Ter gelegenheid van het verschijnen van Constantijn Huygens: een leven in brieven lieten we bij Museum Vleeshuis Dumonts pavane opnemen door klavecinist Korneel Bernolet. Bernolet is docent aan het Koninklijk Conservatorium en geeft zeer regelmatig les in het museum op een van de historische Antwerpse klavecimbels. Voor de opname koos hij echter geen Antwerps klavecimbel, maar (een kopie van) een 17de-eeuws Italiaans instrument, met een heel eigen klankkleur.
Timothy De Paepe schreef in de bundel Constantijn Huygens: een leven in brieven een bijdrage over een brief van Joannes Couchet aan Constantijn Huygens over het klavecimbel dat hij speciaal voor hem had gebouwd. In Huygens’ Hofwijck bevindt zich een replica van een zeventiende-eeuws Rückers klavecimbel, gebouwd door Titus Crijnen, als bruikleen ter beschikking gesteld door Masato Suzuki.
Constantijn Huygens aan Amalia van Solms, Assenede, 24 juli 1646:
Zijne Hoogheid [stadhouder Frederik Hendrik], teruggekomen van het uitstapje [een bezoek aan het Franse leger], voelde zich een beetje vermoeid, na enkele uren te paard te zijn geweest. Daardoor heeft hij vannacht niet goed geslapen en is hij om 4 uur opgestaan om in een stoel te gaan zitten, waarom begrijp ik niet. Om 7 uur is hij weer terug op bed gaan liggen en heeft twee à drie uur zo diep geslapen dat alle trompetten van de Franse troepen die gezamenlijk onder zijn raam hebben staan blazen, hem niet hebben kunnen wekken. Na dit slaapje voelde hij zich totaal niet verfrist.
Dit vrij vertaalde fragment is afkomstig uit één van de vijftig teruggevonden brieven van Constantijn Huygens aan Amalia van Solms die zijn toegevoegd aan de online database met de correspondentie van Constantijn Huygens. De verloren gewaande brieven zijn afkomstig uit het Landeshauptarchiv in Dessau en vrijwel allemaal geschreven in 1646. Ze zijn een belangrijke aanwinst voor de digitale brievencollectie van Constantijn Huygens, in het bijzonder voor zijn correspondentie met Amalia van Solms, de echtgenote van stadhouder Frederik Hendrik. In zijn functie van secretaris van de stadhouder hield Constantijn Amalia vanuit het leger, dat ieder jaar van april tot en met oktober op veldtocht was, vrijwel dagelijks op de hoogte van de militaire vorderingen, maar ook van de gezondheid van haar echtgenoot. In totaal zijn er tussen Huygens en Amalia 1.018 brieven gewisseld. Hij schreef er 834 aan haar en zij schreef 184 brieven aan hem. Op de genoemde vijftig brieven na, bevindt deze briefwisseling zich vrijwel geheel bij Koninklijke Verzamelingen onder signatuur KHA, A14a-XIII-18C-1. Dat deze correspondentie zo compleet is, is te danken aan de afspraak die Constantijn met een van Amalia’s hofdames had gemaakt dat zij al zijn brieven aan Amalia voor hem zou bewaren.
Correspondentie Constantijn Huygens met Amalia von Solms: lichtblauw zijn de brieven áán haar; donkerblauw de brieven van haar
Edities
De belangrijkste gedrukte editie van Huygens’ brieven is op dit moment nog steeds die van J.A. Worp, uitgegeven in de periode 1911-1916 in de Rijks Geschiedkundige Publicatiën, de serie bronnenpublicaties van het Huygens ING. In de algemene inleiding bij deel I stelde Worp dat de volledige uitgave van de correspondentie van Constantijn Huygens 25 tot 30 delen zou vergen. Dat zou natuurlijk veel te veel worden en daarom beperkte hij de omvang tot zes delen, want niet alles was volgens Worp even belangrijk. Die werkwijze is echter niet meer van deze tijd. De huidige onderzoeker wil over het volledige materiaal kunnen beschikken en niet afhankelijk zijn van de selectie en parafrases van een 19e-eeuwse historicus. En dat kan: het Huygens ING heeft een database ingericht met per brief enkele kerngegevens. Hieraan zijn de bewerkingen van Worp gekoppeld en het geheel is op het web gepubliceerd en doorzoekbaar. Aan de brieven is extra materiaal toegevoegd, zoals de digitale afbeelding van de originele brief, maar ook verwijzingen naar andere edities dan die van Worp, en dikwijls een transcriptie of vertaling.
Herkomst
Willem II, Prins van Oranje, door Jean I Petitot, naar schilderij van Gerard van Honthorst, Koninklijke Verzamelingen, Den Haag
En zo worden ook nieuwe, niet door Worp uitgegeven brieven aan de database toegevoegd. Daar zijn deze vijftig brieven van Constantijn Huygens aan Amalia van Solms een voorbeeld van. De brieven bevinden zich in het Landeshauptarchiv Sachsen-Anhalt, Abteilung Dessau, A7b, nr. 109 A met als opschrift: ‘Relation de la Campagne 1646’ (Eindelijk weer samen. Inventaris van de archieven van stadhouder Willem II en Amalia van Solms en enige verwanten, samengesteld door J.N. Fernhout (Den Haag) 86). Het was bekend dat de brieven uit 1646 van Huygens aan Amalia ontbraken, maar tot voor kort wist men niet dat ze zich in Dessau bevonden. Ze zijn daar waarschijnlijk ooit terechtgekomen door een beslissing van stadhouder Willem II. Die was tamelijk ongelukkig met de Vrede van Munster, die een einde had gemaakt aan de Tachtigjarige Oorlog. Liever had hij samen met de Fransen de strijd tegen de Spanjaarden willen voortzetten. Kort na het overlijden van zijn vader Frederik Hendrik (maart 1647) besloot hij een aantal documenten uit het archief van zijn vader naar zijn eigen administratie over te brengen om zo goed mogelijk op de hoogte te zijn van zijn vaders contacten met Frankrijk. Zo liet hij 270 folio’s met ingekomen stukken over de voorbereiding van de veldtochten tegen Spanje uit zijn vaders archief lichten (Fernhout, 22 en 98).
Vermoedelijk om dezelfde reden zijn ook de vijftig brieven van Constantijn aan Amalia uit het jaar 1646 in het archief van Willem II ondergebracht. Na diens dood in 1650 is dit deel van het archief bij zijn moeder Amalia terechtgekomen. Toen Amalia op haar beurt in 1675 overleed, werd haar oudste nog levende dochter Albertine Agnes, weduwe van de Friese stadhouder Willem Frederik, executeur-testamentair. Na haar dood is het archief van Willem II, evenals een deel van dat van Amalia en veel Friese stukken in Duitsland, beland bij de enige nog levende zuster Henriette Catharina, de weduwe van de vorst van Anhalt-Dessau. De documenten, maar ook schilderijen en sieraden, stonden daar bekend als Nassauische Erbschaft (Fernhout, 42). Deze verzameling is niet compleet. Het verhaal wil dat Henriette Catharina veel persoonlijke stukken met zich mee heeft genomen in haar graf. De kerk waar zij begraven lag, is in de Tweede Wereldoorlog plat gebombardeerd, dus die stukken moeten als voorgoed verloren worden beschouwd.
De archieven van Willem II en Amalia van Solms zijn aldus verspreid geraakt over het Landseshauptarchiv in Dessau en het Koninklijk Huisarchief in Den Haag. Dankzij een initiatief van beide archieven zijn ze virtueel weer bij elkaar gebracht door middel van de eerder genoemde inventaris, samengesteld door J.N. Fernhout, die in 2011 door het Koninklijk Huisarchief is gepubliceerd. Het Koninklijk Huisarchief beschikt over microfilms en scans en heeft deze, met bereidwillige medewerking van het archief te Dessau, aan het Huygens ING beschikbaar gesteld. Vervolgens zijn de vijftig relevante brieven uit het digitale materiaal gelicht, bewerkt, van metadata voorzien, getranscribeerd en aan de digitale brievencollectie van Constantijn Huygens gekoppeld.
Inhoud
Deze brieven van Constantijn aan Amalia uit 1646 zijn voor de geschiedschrijving een waardevolle toevoeging. Zo was 1646 het laatste jaar waarin stadhouder Frederik Hendrik nog actief was en met het leger op veldtocht ging. Van half juni tot half september van dat jaar verbleef hij met het leger in Oost-Vlaanderen en in de maand oktober was hij gelegerd voor Venlo, dat hij tevergeefs probeerde in te nemen. In zijn brieven doet Constantijn Amalia uitgebreid verslag over de verstandhouding en de ontmoetingen met de geallieerde Fransen, waarin kopstukken zoals legerleiders Condé, Grammont en Orléans figureren. Verder schrijft hij in detail over de verplaatsingen van het leger, de schermutselingen met de vijand en de activiteiten van de vloot bij Duinkerken. Maar ook de verveling die vaak toeslaat terwijl men wacht op instructie, is onderwerp van schrijven. Zo bericht hij over Willem II die, tot ergernis van zijn vader, regelmatig bij de Fransen te vinden is, waarbij er flink wordt gedronken en gekaart om de tijd te doden. Ook de voorbereidingen op de Vrede van Munster zijn in volle gang en er komt er vaak afvaardiging naar het leger om Frederik Hendrik van de onderhandelingen op de hoogte brengen.
Beleg van Venlo in 1646 door Lambert de Hondt de Oudere, Wikimedia Commons
Frederik Hendrik zou op 14 maart 1647 overlijden. Het jaar daarvoor, in 1646, was hij reeds zwak en ziekelijk, vaak mentaal instabiel en lastig in de omgang. Ook hierover doet Constantijn op gepaste maar ook ontroerende wijze verslag. Vaak beschrijft hij tot in detail wat zijn werkgever wel en niet wil eten, hoe hij heeft geslapen, en of en hoe lang hij op zijn paard heeft gezeten. Maar ook Constantijns persoonlijke beslommeringen, waaronder zijn soms moeilijke verstandhouding met Amalia van Solms, komen aan de orde.
In de database met de correspondentie van Constantijn Huygens bevinden zich acht brieven van Justinus van Nassau (1559-1631) aan Constantijn Huygens. Daarvan zijn er twee nooit eerder uitgegeven. Wie was Justinus van Nassau en wat was zijn relatie met Constantijn Huygens? Waar gaan de brieven over?
De overgave van Breda in 1625 door Diego Velázquez (ca. 1635), Wikimedia Commons. Links Justinus van Nassau die Ambrogio Spinola de sleutels van de stad Breda aanbiedt.
Justinus was de zoon die voortkwam uit de kortstondige relatie tussen Eva Elinx (ca. 1535-1590) en Willem van Oranje na het overlijden van zijn eerste echtgenote, Anna van Buren. Hoewel Justinus nooit als wettige nakomeling werd erkend, kreeg hij wel een adellijke opvoeding aan het hof. Na zijn studie aan de net opgerichte Universiteit van Leiden maakt hij carrière als luitenant-admiraal van Zeeland (1585-1601) en was hij onder meer betrokken bij de verdediging van Antwerpen en de Vlaamse kust tegen de Spanjaarden. Met het landleger vocht hij mee bij de inname van Breda en de Slag bij Nieuwpoort.
Ook reisde hij als diplomaat verschillende malen naar Frankrijk en Engeland, onder andere met Johan van Oldenbarnevelt. In 1597 trouwde Justinus met Anna van Merode (1565-1634) met wie hij drie kinderen kreeg. In 1601 werd hij gouverneur van Breda en hij bekleedde die functie totdat de stad in 1625 moest capituleren. Daarna trok hij zich terug in Leiden en verdiepte zich in de wetenschap. [Verder lezen: A.P. van Vliet, Bastaard van Oranje. Justinus van Nassau: admiraal, diplomaat en gouverneur (1559-1631) (Zutphen 2017)]
Peetvader
Tijdens de uitoefening van zijn functie als secretaris van Willem van Oranje had Constantijns vader Christiaan Huygens een vriendschappelijke band met Justinus opgebouwd. Toen zijn zoon Constantijn in 1596 werd geboren, vroeg Christiaan, inmiddels secretaris van de Raad van State, aan Justinus of hij peetvader (parrain) van zijn tweede kind wilde worden. De andere ‘peetvader’ was het bestuur van de stad Breda, een stad waarmee Christiaan een hechte band had, omdat hij er in de buurt was geboren en getogen. Justinus schonk een ‘pillegift’ (doopgeschenk) in de vorm van een vergulde kelk, die Constantijns moeder Suzanna Hoefnagel later in haar testament aan Constantijn vermaakte.
Ondertekening van een brief van Justinus van Nassau aan Constantijn Huygens van 15 mei 1627, Koninklijke Verzamelingen, Archief Constantijn Huygens, G1-9.1.
Er is niet zoveel bekend over de relatie tussen Constantijn en zijn peetvader, Constantijn zelf heeft er niets over vastgelegd. We zullen het dus moeten doen met de acht overgeleverde brieven die Justinus aan Constantijn schreef tussen 1627 en 1630, toen hij in Leiden woonde. Zo accepteerde hij op 25 maart 1627 hartelijk Constantijns uitnodiging voor diens huwelijk met Susanna van Baerle, maar moest hij zijn vrouw verontschuldigen omdat zij verkouden was. Uit zijn daarop volgende brief maken we op dat Constantijn hem het verslag van zijn reis naar Venetië had uitgeleend. Justinus schrijft dat hij wenste dat hij twintig jaar jonger was, want dan zou hij al die zeldzaamheden in de mooie en grote steden van die magnifieke republiek van Venetië zelf gaan bezichtigen. In een andere brief lezen we dat hij bewondering maar ook kritiek had op het hem door Constantijn toegezonden relaas van Francis Vere (1560-1609) over de Slag bij Nieuwpoort. Hij had het gelezen en herlezen en kwam tot de slotsom dat de Engelse commandant uitstekend had beschreven wat hij zelf aan verdiensten had geleverd, maar dat de prestaties van de andere partijen, bijvoorbeeld die van onze eigen cavalerie en wijlen prins Maurits, wel wat meer aandacht hadden mogen krijgen. In andere brieven vraagt Justinus aan Constantijn om voorspraak bij de stadhouder Frederik voor benoemingen in het leger, onder andere voor zijn eigen zoon, vermoedelijk Philips jonker van Nassau, heer van Grimhuizen, Hoekelom en Wijchen (1605-tussen 1672 en 1676).
Nieuwe brieven in de British Library
Brief van Justinus van Nassau aan Constantijn Huygens van 28 december 1630, British Library, Add MS 19272, f. 86-87.
Vier brieven van Justinus van Nassau worden bewaard in het archief van Constantijn Huygens bij Koninklijke Verzamelingen in Den Haag. De twee hiervoor genoemde recommendatie-brieven bevinden zich in de British Library. Daar worden echter nog twee brieven bewaard die niet in de gedrukte brieven-editie van J.A. Worp staan. In zijn brief van 23 november 1630 beschrijft Justinus hoe een ernstige verkoudheid hem nog steeds verhindert het stadhouderlijk echtpaar, en Constantijn en zijn familie, in Den Haag te bezoeken. De winter is niet geschikt voor mensen van zijn leeftijd, zo schrijft hij, maar hij hoopt toch binnen enkele dagen te kunnen komen. In de tweede onbekende brief komt Justinus terug op zijn eerdere verzoek om voorspraak voor zijn zoon. Ook vraagt hij of Constantijn kan regelen dat zijn zoon toestemming krijgt zijn vrouw te kunnen bezoeken die op sterven na dood is geweest. Daarna werd het stil. Constantijns peetvader schreef niet meer, hij overleed op 26 juni 1631.
Uit de brieven van Justinus van Nassau aan Constantijn Huygens komt duidelijk naar voren dat Justinus, zoals het een goede peetvader betaamt, oprecht interesse toonde voor Constantijn. Tegelijkertijd maakte hij, zoals velen in die tijd, grif gebruik van de cruciale positie die Constantijn als secretaris van de stadhouder innam.
In de database met de correspondentie van Constantijn Huygens bevinden zich meer dan 2.000 brieven die nog niet eerder zijn beschreven. Ook in de bundel Constantijn Huygens, Een leven in brieven staan meer brieven die nog niet eerder zijn uitgegeven.
Constantijn en zijn vrouw Susanna van Baerle (1599-1637) krijgen samen vijf kinderen, vier jongens en een meisje, die (op zoon Philips na) allen nog in leven zijn als hij zijn autobiografie Mijn leven verteld aan mijn kinderen in twee boeken (1678) schrijft. Hij draagt het werk dan ook op aan zijn (mannelijke) nakomelingen.[1] Constantijn komt zelf ook uit een groot gezin met zes kinderen, twee jongens en vier meisjes. Hij schrijft in Mijn leven echter weinig over hen. Alleen zijn broer Maurits (1595-1642) komt af en toe aan bod. Het wordt hieruit dan ook helemaal niet duidelijk dat het gezin tweemaal afscheid heeft moeten nemen van een zusje. Zo overleed in 1612 Constantijns zusje Elizabeth (1598-1612) en in 1618 stierf Catharina (1601-1618). Hier rept hij totaal niet over in Mijn leven.
Adriaen Hanneman, Portret van Constantijn Huygens en zijn vijf kinderen, Mauritshuis Den Haag.
Elizabeth
In Constantijns andere autobiografie, Mijn jeugd (1629-1631), die gedetailleerder ingaat op zijn jonge jaren en die hij op een stuk jongere leeftijd schrijft, komt Elizabeths overlijden wel aan bod. Mogelijk herinnert hij het zich nog beter omdat het niet zo lang geleden is, of vindt hij het belangrijk om het hier wel op te nemen omdat het alleen over zijn jeugd gaat. Constantijn schrijft: ‘De maand mei, waarin vanouds de Haagse jaarmarkt, de zogenaamde kermis, gevierd werd, werd voor ons gebrandmerkt door een uiterst rampzalige familiegebeurtenis.’[2] Elizabeth, dan veertien jaar oud, overlijdt aan ‘fatale buikkrampen’. Constantijn schrijft dat het binnen een paar uur gedaan was en dat de artsen niets hadden kunnen betekenen.[3] In Vileine hippocraten schrijft Barend Haseker dat de diagnose ‘stangulatio uteri’ luidde, maar dat het waarschijnlijk is dat het om een ‘steeldraai of torsie (draaiing) van het ovarium (eierstokken) of mesenterium (buikvlies)’ ging, of mogelijk ‘een destijds nog onbekende ziekte als een appendicitis (blindedarmontsteking) […] vergezeld van een buikvliesontsteking’.[4]
Constantijn schrijft in Mijn jeugd over Elizabeth: ‘in zekere zin was zij meer dan de andere het lievelingskind geweest van haar ouders’.[5] Deze waren dan ook niet te troosten toen bleek dat zij overleden was. Constantijn vindt zelf dat zij daarbij ‘de Algoede en Allerhoogste God eigenlijk onrecht’ aandeden, omdat deze Elizabeths ziel slechts weer tot zich had genomen. Hij heeft echter ook begrip voor hun verdriet. Zo vraagt hij God om de last, mocht deze ooit ook hem ten deel vallen, draaglijk te maken en hem te leren de slagen te verduren die zijn ‘vaderhart’ nog zullen treffen.[6] Over Catharina’s overlijden, zes jaar later, schrijft Constantijn niet in Mijn jeugd. Hij beëindigt het werk voor hij bij 1618 is aangekomen. Er zijn echter wel verschillende brieven bewaard gebleven uit deze periode, die een veel persoonlijkere kant van Constantijn weergeven.
Catharina
In 1618 bevindt Constantijn zich gedurende enkele maanden in Engeland, waar hij via een brief te horen moet krijgen dat zijn zusje Catharina (1601-1618) is overleden op 17-jarige leeftijd. Over haar doodsoorzaak is niets bekend.[7] Het is echter wel duidelijk dat zij al geruime tijd ziek was. In zijn eerste brief aan zijn ouders vanuit Engeland, van 16 juni, schrijft Constantijn al dat hij graag hoort hoe het met zijn arme zusje gaat en dat hij haar met veel verdriet heeft achtergelaten: ‘Je désire grandement d’entendre comment il va de ma povre soeur Catherine que j’ay quitté avec beaucoup de regret.’ Op 22 juni schrijft Constantijn dat hij ondertussen een brief van zijn ouders heeft ontvangen die al op 11 juni is verstuurd. Hieruit blijkt dat er nog geen verbetering in Catharina’s gezondheid te melden viel: ‘Pour Catelyntgen, j’en suis tousjours en peine et ne sçay ce que la longueur du temps pourroit apporter. Je désire que ce soyent tousjours les premières nouvelles quand on me fera ce bien de m’escrire. Constantijn vraagt om op de hoogte gehouden te worden, maar Catharina is in de tussentijd al overleden, op 18 juni.[8]
Een vreemde reactie
Constantijn bevindt zich ver van zijn familie en vrienden in een vreemd land als hij uiteindelijk op 25 juni het bericht krijgt dat zijn zusje niet meer in leven is. Uit zijn brief van 26 juni is op te maken dat hij niet halsoverkop terugkomt naar de Republiek, maar zijn verdriet alleen zal moeten verwerken. Constantijn zou immers nooit op tijd terug kunnen zijn voor de begrafenis. Wanneer afgegaan wordt op de transcriptie van zijn brief, die is opgenomen in de vroeg twintigste-eeuwse editie van de brieven van Constantijn Huygens, bewerkt door J.A. Worp, lijkt het bovendien alsof Constantijn er niet teveel woorden aan vuil wil maken. De editie vermeldt slechts een kort briefje van Constantijn, waarin hij schrijft dat hij zich goed probeert te houden voor zijn omgeving en dat hij niet in Engeland in de rouw wil gaan. Dit lijkt een ietwat koele reactie, zeker gezien de bezorgdheid die blijkt uit zijn eerdere brieven aan het thuisfront. Wanneer de scan van de originele brief (te vinden in de Koninklijke Bibliotheek) erbij wordt gepakt, blijkt de situatie toch iets anders te liggen.
Nooit aan tafel een brief openen
In Constantijns originele brief is te lezen dat hij de brief van zijn ouders rond 8 uur ’s avonds tijdens het diner heeft ontvangen, en dat hij hiervan heeft geleerd nooit meer brieven te openen aan tafel: ‘Pour m’enseigner, je croy, de n’ouvrir jamais plus des lettres à table.’ Ook schrijft hij dat het nieuws hem ontzettend zwaar valt, zeker nu hij in een ‘vreemd land’ en zo ver van zijn ‘trouwe vrienden’ is, maar dat hij zichzelf probeert voor te houden dat het Gods wil is: ‘j’ay dit à par moi sa volonté soit faicte o Eternel’. Ook laat Constantijn weten dat hij wat tijd voor zichzelf heeft moeten nemen omdat hij weer hevige aanvallen van melancholie heeft gekregen: ‘Cependant Dieu sçait la résolution que j’ay prise de bon heure de faire teste aux plus violents assauts de la mélancholie à laquelle naturellement je me trouve fort enclin, quelque mine extérieure que je face devant le monde.’ Uit zijn oorspronkelijke brief blijkt dus duidelijk dat Constantijn helemaal niet koeltjes reageert op het droeve nieuws, maar dat het overlijden van Catharina hem zeer heeft geraakt.
Fragment brief Constantijn Huygens aan zijn ouders, 1 juli 1618, Koninklijke Bibliotheek, KA 49-1, 41.
Bijzonder ongepast
Toch zit de ietwat selectieve transcriptie in J.A. Worp’s editie er niet helemaal naast. Constantijn probeert zich inderdaad goed te houden tegenover zijn omgeving en wil wachten met het in de rouw gaan: ‘jusqu’à tant que je revienne au Pays Bas […] ou au moins jusqu’à sur la fin de mon partiment’. In de originele brief legt hij echter wel uit waarom hij hiervoor kiest. Hij schrijft dat hij het bijzonder ongepast (‘entièrement hors de propos’) zou vinden om in rouwkleding te paard door Engeland zou reizen. Bovendien, merkt hij op, zou hij zo de hele wereld laten weten dat hij vijftig mijlen (een mijl is een ‘klein uur gaans, rond de vier kilometer) verderop een dode zuster heeft: ‘Aussi bien qu’est-il besoin que tout le monde sçache par deça que j’ay une sœur morte à cinquante lieues d’ici.’ Uit een brief van een kleine week later, 1 juli, blijkt dat zijn nieuwe vrienden in Engeland het daarmee eens zijn: ‘Pour des habits de dueil, chascun me conseille de ne m’en donner peine tant que je seray ici, mais bien qu’au partir je me pourvoye de quelque honeste accoustrement, à quoy les estofes se trouvent icy fort propres.’ Wanneer hij vertrekt, zal Constantijn alsnog zijn rouwkleding aantrekken.
Je moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.