Een van de minder bekende correspondenten van Constantijn Huygens was Mr. Tileman Aquilius. In het Gemeentearchief van Wageningen werden in 2021 zeven brieven van Huygens aan Aquilius gevonden: een aanzienlijke uitbreiding van de ene brief die tot nu toe bekend was. J.A. Worp vermoedde in 1914 dat het mogelijk om Laurens Aquilius ging, commissaris van de monstering in Maastricht,[1] maar het blijkt om diens jongere broer Tileman te gaan. Maar wie was Tileman Aquilius?
Tileman Aquilius is waarschijnlijk rond 1610 geboren in Arnhem als zoon van Henrick Aquilius, over wie niets bekend is, behalve dat hij drie zoons had: Mr. Laurens Aquilius (ca. 1595-1642), commissaris van de monstering in Limburg en het overkwartier van Gelderland te Maastricht van 1632 tot zijn overlijden; Johannes Aquilius alias Jean L’Aigle (overl. na 1666), koopman te Parijs; en Mr. Tileman Aquilius.
Op 11 maart 1630 werd Tileman Aquilius ingeschreven als juridisch student aan de Groninger Academie. In de jaren 1640 en 1641 was hij advocaat voor het Hof van Holland en West-Friesland. In dat laatste jaar werd hij benoemd tot commissaris van de Staten-Generaal bij het bondgenootschap met Frankrijk, hetgeen inhield dat hij als agent, een diplomatiek vertegenwoordiger, van de Staten bij het Franse leger verbleef. Het besluit van de Staten-Generaal van 3 juni 1642 meldt dat Aquilius is benoemd ‘om desen somer gebruijckt te worden in de legers van de coninck van Vranckrijck die geemploijeert worden ijegens den gemeenen vijandt in de overheerde Nederlanden’.[2] Aquilius bleef daar tot in ieder geval 1646.
Gezicht op Waasten (Warneston), 1652, Rijksmuseum.
In de periode 1647-1658 was Aquilius hoogbaljuw van Warneston (Waasten), een persoonlijke bezitting van de prins van Oranje op de grens van Frankrijk en de Zuidelijke Nederlanden. Volgens Aquilius was het ambt hem al door wijlen prins [Frederik] Hendrik beloofd nadat hij in 1645 namens de prins bezit had genomen van de baronie nadat de Fransen haar hadden bezet.[3] Op 28 januari 1669 gaf Willem III opdracht aan Aquilius als voormalig hoogbaljuw van Warneston, om zich als gecommitterde naar Warneston te begeven om de financiën te regelen die de rentmeester aldaar had laten verlopen. Verder was Aquilius ontvanger van de verpondingen in de stad Breda (1648),[4] ontvanger van het Land van Cuijck 1650-1687,[5] en ontvanger van de verponding te Grave 1650-1687,[6] eveneens bezittingen van de Oranjes.
Op zeker moment is Aquilius benoemd tot secretaris van ambassadeur/raadpensionaris Adriaen Pauw,[7] met wie hij in 1649 en 1652 in Engeland was,[8] en in 1653 werd hij zelf als gezant van de Staten van Holland naar Cromwell in Engeland 1653 gestuurd.[9]
Gezicht op Wageningen, Cornelis Sijmonsz van der Schalcke (1617-1671), Gemeente Wagenigen.
Daarna lijkt er iets misgegaan te zijn met Aquilius’ loopbaan. In 1660 werd hij secretaris van de stad Wageningen, wat toch niet echt het toppunt van zijn voorgaande carrière lijkt te zijn. Op 1 augustus 1663 verwierf ‘Mr. Tilman Aquilius’ het burgerschap van Wageningen.[10] Hij bleef tot zijn overlijden secretaris van het Gelderse stadje, waar hij tevens schepen (1671, 1687) en burgemeester (1681-1682) was.[11] In Wageningen heeft hij zich niet bijzonder geliefd gemaakt: toen de in 1672 gevluchte Wageningse magistraat medio 1674 was teruggekeerd in de van Fransen bevrijde stad, waren er allerlei ruzies met en over hem; hem werd verweten met de Prins te heulen, wat duidelijk niet door alle Wageningers werd gewaardeerd. [12] Op 14 juli 1687 overleed Aquilius in Wageningen na een zware ziekte.[13] Hij was ongehuwd en had geen kinderen. De enige bekende erfgename was een nichtje.
Wordt vervolgd
De zeven ‘nieuwe’ brieven van Huygens aan Aquilius doken op in het Oud Rechterlijk Archief en het Oud Archief van Wageningen. Doordat Aquilius ongehuwd overleed en de stad Wageningen meende nog enkele duizenden guldens van hem tegoed te hebben, werd beslag gelegd op de boedel. Allerlei persoonlijke papieren zijn daardoor in het gemeentelijke archief terechtgekomen. Vijf brieven van Huygens dateren uit te tijd dat Aquilius als gezant voor de Staten-Generaal werkzaam was, en twee uit de jaren 1655-1656, toen hij zich kennelijk in Genève bevond, bij Rudolf van Ommeren (1619-1689), buitengewoon gezant naar de evangelische kantons in Zwitserland in diezelfde jaren. Van Ommeren was heer van Wolfswaard, bij Wageningen. In 1657 trouwde hij met Albertine Pauw (1635-1707), een kleindochter van raadpensionaris Adriaan Pauw, wiens secretaris Aquilius in zijn jonge jaren was geweest. Misschien is Aquilius dus via Van Ommeren in 1660 in Wageningen terechtgekomen.
Beleg en inname van Gennep in 1641 door Frederik Hendrik. Atlas van Loon 1649.
De transcripties en hertalingen van Huygens’ brieven aan Tileman Aquilius zullen binnenkort aan de database worden toegevoegd. Alvast noemenswaardig is Huygens’ droevige bericht over de dood van zijn broer Maurits. Huygens’ beschrijving van het beleg van het Genneperhuis, bij Gennep, in 1641, is ook in een van zijn brieven terug te lezen. Eveneens interessant is de moeite die Huygens via zijn correspondentie doet om nog wat terug te krijgen van zijn investering in het kanaal van Entreroches dat moest lopen van het meer van Neuchâtel naar het meer van Genève en hoe hij daarbij denkt over David van Marlot. Binnenkort meer dus!
P.M. Kernkamp gemeentearchivaris van Wageningen
[1] J.A. Worp, De briefwisseling van Constantijn Huygens (1608-1687) 3 (’s-Gravenhage 1914) 490.
[6] ORA 61g. Zie ook NA, Archief Nassause Domeinraad (toegangsnr. 1.08.11), inv.nr. 685 fol. 349.
[7] O. Schutte, Repertorium der Nederlandse vertegenwoordigers residerende in het buitenland 1584-1810 (’s-Gravenhage 1976) 12, aldus Ned. Leeuw 98 (1981) 263-264.
[8] ORA 308; Haags Gemeentearchief, Notarieel Archief, inv.nr. 264-392. Adriaen Reiniersz Pauw, heer van Heemstede, was pensionaris 1631-1636 en 1651-1653. Hij overleed te ’s-Gravenhage 21 febr. 1653. Overigens bevindt zich tussen de stukken uit Aquilius’ nalatenschap een opdracht aan kapitein Pieter Pauw uit 1633, namens de Prins van Oranje getekend door Constantijn Huygens (Oud Archief Wageningen, inv.nr. 1399) .
[9] H.H. Rowen, John de Witt, Grand Pensionary of Holland, 1625-1672 (Princeton 1978) 75-76; Wagenaar noemt zijn naam niet, maar vermeldt hem als ‘een der klerken van wylen den raadpensionaris Pauw’ (Jan Wagenaar, Vaderlandsche historie 12 (Amsterdam 1794) 254).
[10] Vraag van Anton Zeven in De Nederlandsche Leeuw 98 (1981) 263-264.
Op 27 oktober 1622, vierhonderd jaar geleden, werd de jonge Constantijn Huygens als dank voor zijn diplomatieke diensten ten behoeve van de Engels-Nederlandse betrekkingen door de Engelse koning Jacobus I tot ridder geslagen. Wat was daaraan vooraf gegaan?
Constantijn Huygens zou tijdens zijn lange leven in totaal zeven reizen naar Engeland maken, waarvan vier als jongeman. Het lijdt geen twijfel dat zijn kennismaking met Engeland en zijn inwoners zijn leven heeft beïnvloed en zijn persoonlijkheid gevormd. Ook kon hij zijn kennis van de Engelse taal perfectioneren en leerde hij de groten van het land kennen, wat hem en zijn omgeving in de rest van zijn leven zeer ten goede zou komen. Over Huygens’ relatie met Engeland zouden boeken vol kunnen worden geschreven. Dit blog beperkt zich echter tot zijn eerste drie reizen naar Engeland. Tijdens de derde reis werd hij geridderd. Huygens’ correspondentie uit deze periode (1618-1623) en zijn autobiografie Mijn leven verteld aan mijn kinderen, twee delen, ed. F.R.E. Blom (Amsterdam 2003) vormen daarvoor de belangrijkste bron.
Aan de vooravond van zijn eerste reis naar Engeland componeerde Constantijn een Latijns gedicht getiteld Constantini Huygens in Angliam abituri ad patriam tumultuantem αποταξισ [‘Afscheid van van Constantijn Huygens van het turbulente vaderland bij zijn vertrek naar Engeland’]. Waarschijnlijk op initiatief van zijn vader Christiaan sloot Constantijn zich samen met de jonge schilder Jacques de Gheyn aan bij het gezelschap van de Engelse ambassadeur Sir Dudley Carleton, die op het punt stond voor enkele maanden naar Engeland terug te keren.
Caron House, UB Utrecht, Journaal van A. Booth.
Daar aangekomen was Constantijn een tijdje te gast bij de Nederlandse ambassadeur Noël de Caron in Caron House in South-Lambeth, wat als nadeel had dat hij zijn Engels niet in de praktijk kon brengen [brief van Constantijn aan zijn ouders van 22 juni 1618]. Bovendien lag de locatie vrij ver van Londen, en Constantijns lange wandelingen naar de stad resulteerden in een ontstoken hiel met etterende blaren. [Zie ook het blog ‘Op blaren lopen in Engeland’ van Roosje Peeters]. Door de koorts moest hij meer dan een week het bed houden. Hij knapte echter niet op, zodat een dokter moest worden ingeschakeld, en Constantijn liet zich ‘in handen vallen van dit lelijke Hippocratische ras’. Hij klaagde ook hevig over de hoge rekening. Niet alleen had hij de helft vooruit moeten betalen – wat in Engeland de gewoonte was – ook vond hij de veertig shilling sterling wel erg hoog. Maar, zo ging dat ‘in een land waar geld zo gemakkelijk wegvloeit’ [brief van Constantijn aan zijn ouders van 14 juli 1618].
Eenmaal genezen maakte hij educatieve uitstapjes, waarbij hij de gastvrijheid genoot van vele vooraanstaande Engelsen die in zijn latere leven belangrijke contacten zouden worden. Enthousiast schreef hij zijn broer Maurits dat hij zich bevond: ‘in het fraaiste land ter wereld waar we dagelijks paleizen en dorpen zien om op klavecimbeldeksels te schilderen’ [brief van Constantijn Huygens aan zijn broer Maurits van 4 juli 1618]. Zo bewonderde hij de kunstcollectie van Thomas Howard, graaf van Arundel, en kreeg hij de schilderijengalerij van de jong overleden prins Henry te zien. Verder bezocht hij Oxford en de Bodleian Library, waar hij meer dan een week werd beziggehouden door Eduard van Meetkercke, tutor aan Christ Church. Ook was hij in Cambridge in gezelschap van Sir William Heydon, over wie hij meer dan zestig jaar later nog wist te vermelden dat deze een ijzeren linkerhand had, die hij zo handig gebruikte dat hij net als een normale hand functioneerde. Verder was Constantijn aanwezig bij een zitting van het Britse parlement en genoot hij van Italiaanse concerten op de ambassade van Savoye [brief van Constantijn aan zijn ouders van 22 juni 1618]. Zijn gastheer daar was Giovanni Francesco Biondi. Onlangs werd een brief van Constantijn aan hem ontdekt waaruit blijkt dat hij in 1615 Constantijns leraar Italiaans was.
Jacobus I van Engeland ca. 1620, Royal Collection, Wikimedia Commons.
Andere hoogtepunten van Constantijns eerste reis waren zijn ontmoetingen met koning Jacobus I. De eerste keer, op 10 juli, bracht de koning een bezoek aan het landgoed van de Nederlandse ambassadeur Caron, waar Constantijn op dat moment verbleef. Ieder jaar kwam de koning daar om zelf vanaf een speciaal gestoffeerde ladder Carons kersen te plukken. Constantijn mocht na afloop de hand van de koning kussen [brief van Constantijn aan zijn ouders van 14 juli 1618]. Later, in september, werd de koning uitgenodigd om te komen jagen in Bagshot, het landgoed waarvan Caron sinds 1612 beheerder was. Bij die gelegenheid werd Constantijn gevraagd op zijn luit te spelen voor de koning, terwijl deze met de hertog van Buckingham zat te kaarten. Hij speelde
… een klein half uur [… terwijl] deze vorst, van nature de muziek weinig genegen, verschillende malen zijn [kaart]spel onderbrak om naar mij te luisteren, wat hij heel goedmoedig deed, zonder zijn gewone uitdrukkingen achterwege te laten, om mij het genoegen duidelijk te maken dat hij aan mijn spel beleefde, waarbij hij mij zelfs de eer aandeed om met mij te spreken met een vriendelijke en glimlachende gezichtsuitdrukking. Nadat ik hem de hand had gekust, ging ik weg, in een opperbeste stemming, zeer in mijn nopjes vanwege het succes van mijn zaakjes. Ziehier een Ilias over wat er in een half uur is gebeurd [vertaling Rudolf Rasch].
Met dezelfde brief waarin Constantijn zijn ouders zo trots op de hoogte bracht van deze gebeurtenis, stuurde hij hen twee hertenpasteitjes. Deze waren bereid van het hert dat de koning samen met zijn zoon – de prins van Wales – van tien uur ‘s ochtends tot elf uur ‘s avonds had opgejaagd. Het arme dier was tenslotte door de prins gedood toen het uit de vijver tevoorschijn kwam waar het zich had geprobeerd te verstoppen [brief van Constantijn aan zijn ouders van 17 september 1618].
Hoewel Constantijn oorspronkelijk in augustus met Carleton zou terugkeren, gaf hij er de voorkeur aan zijn verblijf te verlengen [brief van Constantijn aan zijn ouders van 31 augustus 1618]. Caron regelde dat Constantijn naar Nederland kon terugkeren in het gezelschap van de Anglicaanse afgevaardigden naar de Synode van Dordrecht, die op 13 november zou aanvangen [brief van Constantijn aan zijn ouders van 6 oktober 1618]. Op 2 november was Constantijn weer veilig thuis, en opnieuw componeerde hij een gedicht, deze keer met de titel ‘Constantijn Huygens Ex Magna Britannia Redux Patrim Salutat’ [‘Constantijn Huygens groet zijn vaderland bij zijn terugkeer uit Groot-Brittannië’].
De tweede reis: 23 januari – 30 april 1621
Constantijns volgende reis naar Engeland ondernam hij als ambassadesecretaris, een functie waarin hij ervaring had opgedaan tijdens een diplomatieke missie naar Venetië in 1620 onder leiding van François van Aerssen. Het belangrijkste doel van de gezantschapsreis naar Groot-Brittannië was het verkrijgen van steun van koning Jacobus voor zijn dochter Elizabeth en haar man Frederik V van de Palts, die onlangs waren onttroond als koningin en koning van Bohemen. De missie was gedoemd te mislukken, want de koning streefde naar vriendschap met ‘vijand’ Spanje, en was meer bezig met de onderhandelingen over een huwelijk tussen zijn zoon, de prins van Wales, en de Spaanse infante Maria Anna, de zogenaamde ‘Spaanse Match’. Steun voor zijn eigen dochter zat er op dat moment niet in.
De reis bezorgde Constantijn behoorlijke kopzorgen, maar tegelijkertijd deed hij veel ervaring op omdat hij vaak moest inspringen voor de zes onbekwame collega’s uit het gezantschap waarvan hij deel uitmaakte. Ze spraken hun talen slecht en de jonge Constantijn moest werkelijk alles zelf doen: van het maken van vertalingen, het opstellen van concept-teksten en het voeren van gesprekken, tot het snijden van hun vlees. Maar hij genoot ervan: ‘Persoonlijk prijs ik God dat hij mij de gelegenheid heeft gegeven mij nuttig te maken’ [brief van Constantijn aan zijn ouders van 2 februari 1621]. En hij vond ook tijd voor ontspanning en vermaak:
Afgelopen zondag zag ik een voortreffelijke [masque], die door de prins van Wales aan de koning werd aangeboden, en waartoe ik door de gunst van de heer [Edward] Cecil toegang had gekregen, terwijl voor verschillende andere aanzienlijke personen de deur gesloten bleef [vertaling Rudolf Rasch] [brief van Constantijn aan zijn ouders van 23 februari 1621].
Francis Bacon, circa 1731, naar een origineel van ca. 1618. National Portrait Gallery. Wikimedia Commons.
Constantijn maakte ook veel nieuwe vrienden, zoals de kunstenaar-uitvinder Cornelis Drebbel, die er volgens Constantijn uitzag als een boer, maar kon spreken als de wijzen van Samos en Sicilië samen [Mijn leven, I, 117 en 129]. Hij leerde in deze periode ook de geleerden Raphael Thorius, Thomas Reid/Rhaedus en Thomas Murray, secretaris van de prins van Wales, kennen [brief van Constantijn aan Daniël Heinsius 14 mei 1621]. Ook ontmoette hij Francis Bacon, vlak voordat deze in ongenade zou vallen. Hoewel Constantijn Bacon bewonderde om zijn wijsheid, walgde hij van diens uiterlijk en zijn gebaartjes, die hij beschouwde als het toppunt van arrogantie en hoogmoed [brief van Constantijn aan Daniël Heinsius 6 juni 1621].
Deze keer was Constantijn niet zo enthousiast over Londen als bij zijn eerste reis, niet alleen vanwege de tegenvallende diplomatieke resultaten, maar ook vanwege de koude winter: ‘Hier rijdt men over de Thames, iets wat men al vele jaren niet meer heeft gezien’ [brief van Constantijn aan zijn ouders 14 februari 1621]. Ook deed hij veel inkopen, zowel voor zichzelf als voor zijn familie in Nederland. Hoewel hij klaagde over de kosten – omdat het geld daar maar de helft van de waarde had – kocht hij er laarzen, hoeden, handschoenen, messen, boeken en zelfs tabouretjes (lage zitmeubels) [brief van Constantijn aan zijn ouders 3 maart 1621]. Bij zijn vertrek kreeg ‘Constantin Huggins a chayne of gold 45 l. valew’ als afscheidscadeau van de koning [Finet, John, Finetti Philoxenis: som choice observations of Sr. John Finett knight, and master of the ceremonies to the two last Kings, touching the reception, and precedence, the treatment and audience, the puntillios and contests of forren ambassadors in England, 79]. Toch was Constantijn blij om op 30 april 1621 terug te zijn in de Republiek [J.H.W. Unger, Dagboek van Constantijn Huygens (Amsterdam 1885), 10].
De derde reis 5 december 1621 – 13 februari 1623
Binnen zes maanden was Constantijn terug in Londen, opnieuw als secretaris van een diplomatieke missie onder leiding van François van Aerssen. Omdat het Twaalfjarig Bestand tussen de Nederlandse Republiek en Spanje was afgelopen, was het des te meer zaak koning Jacobus te overtuigen zijn Spaanse sympathieën te laten varen. De koning stond echter nog steeds niet open voor discussie, ondanks het tegenwerkende parlement en het onsympathieke volk, zoals Huygens zijn ouders vertelde [brief van Constantijn aan zijn ouders 18 januari 1622]. Twee andere ingewikkelde problemen die de diplomaten tot een goed einde moesten brengen, waren het conflict tussen de Nederlandse en de Engelse Oost-Indische Compagnieën en de geschillen over de territoriale grenzen van de visserij. Ook over al deze politieke zaken deed Constantijn uitgebreid verslag in de brieven aan zijn vader en moeder, met als rode draad zijn frustratie en klachten over de obstructie van de Engelsen. Hij drong er bij zijn ouders op aan zijn brieven aan niemand te laten lezen; de vertrouwelijke inhoud was te gevaarlijk [brief van Constantijn aan zijn ouders 18 januari 1622].
Michiel Jansz. van Mierevelt, François van Aerssen, 1636, RCE.
Opnieuw was Constantijn leergierig, en hij was zijn leermeester Van Aerssen diep dankbaar voor alle instructies die hij kreeg en zijn introducties bij invloedrijke personen. Over zichzelf schreef hij: ‘Ik lijk op een deegmassa die steeds opnieuw wordt gerold en gekneed om een brood te vormen’ [brief van Constantijn aan zijn ouders 18 januari 1622].
Een ander onderwerp dat geregeld terugkeert in Constantijns brieven uit die periode was de schaamte over zijn beperkte garderobe. Hij klaagde dat het enige satijnen pak dat hij bezat erg versleten was door alle ritten die hij in de koets en te paard had gemaakt, en dat hij er in vergelijking met de Engelse jeugd als een dwaas uitzag. En hij schreef dat ‘niet uit ijdelheid maar vanwege mijn respectvolle verplichtingen’ [brief van Constantijn aan zijn ouders 30 maart 1622]. Ook benadrukte hij herhaaldelijk de noodzaak van de aanschaf van kanten kragen, omdat die in Londen zeer in de mode waren. En natuurlijk kreeg hij weer opdrachten om boodschappen te doen. Zo kocht hij voor zijn moeder een tinnen servies, voor zijn vader zilveren kousen, laarzen voor zijn broer Maurits, handschoenen, messen en linten voor zijn zussen Geertruid en Constantia, en veel boeken voor zijn Nederlandse vrienden. Ook intensiveerde hij zijn eerdere contacten, zoals die met Cornelius Drebbel, bij wie hij een bril kocht. Ook schafte hij via Drebbel een camera obscura aan, iets waarvan hij diep onder de indruk was, omdat de bewegende beelden die werden vertoond zo levensecht overkwamen [brief van Constantijn aan zijn ouders 13 april 1622]. Eerder had zijn vader hem gewaarschuwd voor Drebbel, omdat hij had gehoord dat deze wel eens een tovenaar zou kunnen zijn, tot groot vermaak van Constantijn en Drebbel zelf [Mijn leven, II, 226].
Aen de sonn, Constantijn Huygens’ vertaling van Ad solem van John Donne, Koninklijke Bibliotheek, KA40a_1630_02r.
Zijn belangrijkste nieuwe sociaal-culturele contact was de familie Killigrew, met aan het hoofd Sir Robert Killigrew en diens vrouw Mary Killigrew-Woodhouse, een nicht van Francis Bacon. Na de dood van sir Robert zou zij hertrouwen met Sir Thomas Stafford. In zijn autobiografie meldt Constantijn dat alles in hun huis de sfeer van ware adel uitstraalde, en ook dat dit echtpaar hem, een onbeduidende vreemdeling, zo gastvrij in huis had genomen, waarvoor hij hen de rest van zijn leven diep dankbaar zou blijven. Bij hen thuis leerde Constantijn nieuwe mensen kennen, zoals de dichter John Donne, van wie Huygens later negentien gedichten zou vertalen. Ook hoorde hij er roddels van Elizabeth Throgmorton, weduwe van Sir Walter Raleigh, over haar tijd als hofdame aan het hof van koningin Elizabeth I.
Constantijn heeft ooit verklaard dat hij met muziek de sympathie van veel mensen had gewonnen, en het lijkt erop dat in de Killigrew-kring muziek ook de belangrijkste verbindende schakel was. Constantijn voerde zijn gansachtig gegak `tussen al die sierlijke zwanen` uit met vooraanstaande musici zoals Nicholas Lanier en Jacques Gaultier, en natuurlijk met Mary Killigrew zelf,
‘… moeder van (het verbaast me nog steeds) een dozijn kinderen […] die met haar sneeuwwitte hals zuivere godenzang ten gehore [bracht] en haar hemelse liederen begeleidde met luitspel alsof de Thracische hand zelf de snaren bespeelde’ [Mijn leven, I, 127].
Ondanks het feit dat de diplomatieke onderhandelingen met de Engelsen stroef verliepen, werd Constantijn op 27 oktober 1622 op voorspraak van François van Aerssen tot ridder benoemd. Constantijn werd ontvangen in de residentie van de koning Jacobus in Royston, waar deze hem tot ridder sloeg met een zwaard dat hij mocht houden. Op de terugweg viel Constantijn van zijn paard en bezeerde hij vreselijk zijn voet, omdat die vast bleef zitten in de stijgbeugel [Mijn leven, I, 121-123]. In zijn autobiografie doet Constantijn het voorkomen alsof deze ridderlijke onderscheiding een grote verrassing voor hem was. Maar dat klopt niet helemaal, want hij had het diploma [hieronder afgebeeld] al vijf dagen eerder ontvangen. Op diezelfde dag plaatste Constantijn ook het aan het begin van dit artikel afgebeelde motto en wapen in het album amicorum van Cornelis de Glarges. En met zijn broer Maurits had hij vijf maanden daarvoor al de heraldiek besproken van het wapen dat hij als ridder zou gaan voeren [Mijn leven, II, 208-209].
Voor Constantijn eindigde zijn derde reis in mineur. Tijdens zijn vorige reis waren er in zijn brieven al tekenen van neerslachtigheid, maar deze keer schreef hij openlijk aan zijn ouders dat hij soms overvallen werd door melancholie en dat hij ‘een droevig hart’ had [brief van Constantijn aan zijn ouders 30 april 1622]. Het voortdurende uitstel van de terugkeer van de diplomatieke missie, de frustratie over zijn garderobe, het gebrek aan geld, heimwee en ook zijn zorgen over de hervatting van de oorlog met Spanje brachten hem ‘rustelooze nachten, mijmeringen sonder end’, zo beschreef hij het in zijn gedicht ‘De uytlandighe herder, aen den heere Daniël Heins, ridder etc.’. Zijn onmogelijke verliefdheid op Lady Killigrew zal vast ook wel een rol hebben gespeeld. Als afscheidscadeau was Constantijn weer een gouden ketting beloofd, maar deze was niet klaar bij zijn vertrek. Om het geschenk alsnog te kunnen krijgen moest hij een losgeld van zeven gouden Jacobussen betalen [brief van Constantijn aan Edward Cecyl april 1623].
Tot slot
Toch had Constantijns relatie met Engeland nog een andere wending kunnen krijgen, als zijn beschermheer Van Aerssen zijn zin had gekregen [H.A. Hofman, Constantijn Huygens (1596-1687) (Utrecht 1983),48-68]. In 1622 ontstond namelijk het idee dat Constantijn de Nederlandse ambassadeur Noël Caron zou kunnen bijstaan, met tot doel hem later op te volgen. Constantijns verheffing tot de Engelse adel maakte deel uit van die strategie. Helaas overleed Caron al in december 1624, zodat Van Aerssens plan in duigen viel. Voor de opvolging van Caron had Constantijn nog te weinig ervaring en dus werd Albert Joachimi de nieuwe ambassadeur in Engeland. Op dat moment was er een vacature voor secretaris van stadhouder Frederik Hendrik en Constantijn solliciteerde met succes. Daarmee was hij verzekerd van een vaste baan en een inkomen, en zo werd Constantijns diplomatieke carrière in Engeland in de kiem gesmoord.
Rembrandt van Rijn, Maurits Huygens 1632, bpk / Hamburger Kunsthalle / Elke Walford
Meer over Huygens’ Engelse ridderschap en over zijn depressiviteit is te vinden in het artikel van Margriet Lacy en Maurits Ebben in de bundel Constantijn Huygens. Een leven in brieven (Catullus 2022). Zij bespreken daarin een brief van Maurits Huygens die zijn broer Constantijn in Engeland probeert op te beuren. Nog veel meer over deze drie reizen en over de vier volgende reizen die Constantijn naar Engeland zou maken, verschijnt binnenkort in het artikel ‘The English Travels of Constantijn Huygens (1596-1687)’ in de bundel Anglo-Dutch Connections in the Early Modern World (Routledge 2023).
Dese tongh sal dienen om uyt te spreeken den iever, die ick hebbe om U.l. Edelheyt te comen welcom heeten, mijnen dinst presenteren ende door dit giftich present mijn jonghe fortuyn in u gratie te vervoorderen. Dewelcke ick becomen hebbende, sal ghenoechsamen prijs mijnen arbeyt toeschrijven, wiens handen veerdich sijn om met meerder weerdicheyt u ende uwe te believen, als ootmoedieghen dienaer,
Laurens Craen
Brief van Laurens Craen aan Constantijn Huygens, 1648, Koninklijke Bibliotheek, KA 42-aa, nr. 95
Dat schreef de Middelburgse stillevenschilder Laurens Craen (1620-1670) in 1648 aan Constantijn Huygens, waarbij hij hem een kunstwerk stuurde. Craen stond op dat moment nog aan het begin van zijn carrière en zocht een afzetmarkt. In de tweede brief van Craen aan Huygens spreekt hij dat letterlijk uit en vraagt hij hem zijn werk bij het stadhouderlijk echtpaar te willen aanbevelen:
versouck seer gedienstich dat Sin Ed. mij gelieft te houden in recommandatie, om, offer bij gelegenheyt ijts voorviel, voor Sijn Hoogheyt ofte mevrou de Princesse met mijn kunst te konnen dienen; sal mij aengenaem wesen, ‘tselfde uyt Sijn Edelheyt te mogen verstaen.
Het lijkt erop dat het Craen niet is gelukt een opdracht van de Oranjes te krijgen, want zijn werk komt niet voor in de inventarissen van de stadhouders. Constantijn Huygens nam het schilderij dat Craen hem zond vermoedelijk wel aan. In de verkoopcatalogus van Huygens’ nalatenschap wordt onder nummer 45 ‘Een stilleeven met vruchten etc. door L. Craan’ aangeboden.[1] Om welk werk het precies gaat is niet duidelijk, er zijn veel stillevens met vruchten van Laurens Craen bewaard gebleven.
Dit jaar eindigt de database met de nog bestaande correspondentie van Constantijn Huygens zijn voltooiing. Ook is inmiddels de bloemlezing Constantijn Huygens. Een leven in brieven verschenen.
Ineke Huysman, 17 juni 2022
[1] Inge Broekman, Constantijn Huygens, de kunst en het hof (proefschrift Universiteit van Amsterdam 2010), 88-89.
In de periode dat Constantijn Huygens stadhouder Frederik Hendrik vergezelt op zijn veldtochten tegen het Spaanse leger, schrijft hij Amalia van Solms vrijwel dagelijks. In zijn brieven houdt hij haar op de hoogte van de voortgang van het leger en het welzijn van haar echtgenoot. Soms maakt hij van de gelegenheid gebruik om ook andere zaken aan te kaarten.
Constantijn Huygens aan Amalia van Solms, 18 juni 1639. Koninklijke Verzamelingen, Archief Amalia van Solms, A14a-IIIc-1.
Op 18 juni 1639 schrijft hij haar dat men de dag daarvoor bij Baarland (in het land van Goes) de Westerschelde is overgestoken en bij Philippine (in het huidige Zeeuws-Vlaanderen) aan land is gekomen. De Prins is dadelijk op zijn paard geklommen en heeft ‘s avonds nog een wandeling over de zeedijk gemaakt. Deze morgen is hij richting Sas van Gent vertrokken om te beoordelen of het nabijgelegen dorp Assenede geschikt is om het kampement op te slaan. De berichten over de gevechten tussen de Fransen en de Spanjaarden zijn niet bijster positief.
Adriaen Hanneman, Constantijn Huygens en zijn vijf kinderen, 1640, Mauritshuis Den Haag.
Daarna gooit Huygens het over een andere boeg en schrijft hij Amalia hoe blij hij is dat zij het portret van hem en zijn kinderen heeft willen aanschouwen. Hij hoopt dat ze er nu mee wil instemmen dat de schilder een portret van prins Willem mag maken, waarvan hij daarna een kopie in koper wil laten vervaardigen. Het portret met Huygens’ kinderen hangt nu in het Mauritshuis, een koperen portret van Willem II is niet (meer) bekend.
In het gelijknamige boekConstantijn Huygens. Een leven in brieven zijn een andere brief van Constantijn aan Amalia en afzonderlijke portretten van de Huygens familie te zien.
Met Amalia van Solms (1602-1675), de echtgenote van zijn werkgever Frederik Hendrik (1584-1647), heeft Constantijn Huygens de meeste brieven uitgewisseld, namelijk 1.017: 183 van Amalia aan Constantijn en 834 van Constantijn aan Amalia. Zolang de Tachtigjarige Oorlog woedde, was Constantijn ieder jaar met het leger op veldtocht. Hij hield hij haar via brieven op de hoogte van de vorderingen van het leger, maar ook over het welzijn van haar echtgenoot. Zie daarover ook het blog over vijftig onbekende brieven van Huygens aan Amalia.
Zijn werkgeefster dreef Constantijn tot wanhoop wanneer ze hem weer eens aanspoorde vaker te schrijven. Hij antwoordde haar dat één keer per dag vaak al lastig genoeg was: soms verhinderden de gevechten het schrijven of verzenden van brieven, maar soms viel er gewoon niks te melden. Na het overlijden van Frederik Hendrik zakte de correspondentie in, met een opleving vlak na het overlijden van Amalia’s zoon, stadhouder Willem II, en met een nieuwe piek in de jaren ’60, toen Constantijn voor de Oranje-Nassaus in Frankrijk verbleef om, met succes, te onderhandelen over de teruggave van het prinsdom Orange. Toen was Amalia trouwens degene die het meeste schreef.
Amalia van Solms aan Constantijn Huygens, 19 februari 1665, Koninklijke Verzamelingen, Archief Constantijn Huygens, G1-4.
Eind 1664 was er schot gekomen in de zaak rond de teruggave van het door de Fransen bezette prinsdom Orange. Toen Amalia schoorvoetend akkoord was gegaan met de benoeming van een katholieke gouverneur, was Lodewijk XIV bereid het prinsdom te ontruimen. In ruil moest Constantijn er onder meer voor zorgen dat de daar aanwezige kanonnen werden verwijderd. Deze brief, toegelicht en hertaald door Dries Raeymaekers, is opgenomen in de bloemlezing met Huygens’ brieven.
Het bovenaan dit artikel afgebeelde portret van Amalia van Solms, vervaardigd door Gerard van Honthorst, dat eeuwenlang de nok van Huis ten Bosch sierde, was op de tentoonstelling Constantijn Huygens, Geuren en Beelden in Huygens’ museum Hofwijck te zien, die liep tot en met 3 juli 2022.
Constantijn Huygens aan Amalia van Solms, Assenede, 24 juli 1646:
Zijne Hoogheid [stadhouder Frederik Hendrik], teruggekomen van het uitstapje [een bezoek aan het Franse leger], voelde zich een beetje vermoeid, na enkele uren te paard te zijn geweest. Daardoor heeft hij vannacht niet goed geslapen en is hij om 4 uur opgestaan om in een stoel te gaan zitten, waarom begrijp ik niet. Om 7 uur is hij weer terug op bed gaan liggen en heeft twee à drie uur zo diep geslapen dat alle trompetten van de Franse troepen die gezamenlijk onder zijn raam hebben staan blazen, hem niet hebben kunnen wekken. Na dit slaapje voelde hij zich totaal niet verfrist.
Dit vrij vertaalde fragment is afkomstig uit één van de vijftig teruggevonden brieven van Constantijn Huygens aan Amalia van Solms die zijn toegevoegd aan de online database met de correspondentie van Constantijn Huygens. De verloren gewaande brieven zijn afkomstig uit het Landeshauptarchiv in Dessau en vrijwel allemaal geschreven in 1646. Ze zijn een belangrijke aanwinst voor de digitale brievencollectie van Constantijn Huygens, in het bijzonder voor zijn correspondentie met Amalia van Solms, de echtgenote van stadhouder Frederik Hendrik. In zijn functie van secretaris van de stadhouder hield Constantijn Amalia vanuit het leger, dat ieder jaar van april tot en met oktober op veldtocht was, vrijwel dagelijks op de hoogte van de militaire vorderingen, maar ook van de gezondheid van haar echtgenoot. In totaal zijn er tussen Huygens en Amalia 1.018 brieven gewisseld. Hij schreef er 834 aan haar en zij schreef 184 brieven aan hem. Op de genoemde vijftig brieven na, bevindt deze briefwisseling zich vrijwel geheel bij Koninklijke Verzamelingen onder signatuur KHA, A14a-XIII-18C-1. Dat deze correspondentie zo compleet is, is te danken aan de afspraak die Constantijn met een van Amalia’s hofdames had gemaakt dat zij al zijn brieven aan Amalia voor hem zou bewaren.
Correspondentie Constantijn Huygens met Amalia von Solms: lichtblauw zijn de brieven áán haar; donkerblauw de brieven van haar
Edities
De belangrijkste gedrukte editie van Huygens’ brieven is op dit moment nog steeds die van J.A. Worp, uitgegeven in de periode 1911-1916 in de Rijks Geschiedkundige Publicatiën, de serie bronnenpublicaties van het Huygens ING. In de algemene inleiding bij deel I stelde Worp dat de volledige uitgave van de correspondentie van Constantijn Huygens 25 tot 30 delen zou vergen. Dat zou natuurlijk veel te veel worden en daarom beperkte hij de omvang tot zes delen, want niet alles was volgens Worp even belangrijk. Die werkwijze is echter niet meer van deze tijd. De huidige onderzoeker wil over het volledige materiaal kunnen beschikken en niet afhankelijk zijn van de selectie en parafrases van een 19e-eeuwse historicus. En dat kan: het Huygens ING heeft een database ingericht met per brief enkele kerngegevens. Hieraan zijn de bewerkingen van Worp gekoppeld en het geheel is op het web gepubliceerd en doorzoekbaar. Aan de brieven is extra materiaal toegevoegd, zoals de digitale afbeelding van de originele brief, maar ook verwijzingen naar andere edities dan die van Worp, en dikwijls een transcriptie of vertaling.
Herkomst
Willem II, Prins van Oranje, door Jean I Petitot, naar schilderij van Gerard van Honthorst, Koninklijke Verzamelingen, Den Haag
En zo worden ook nieuwe, niet door Worp uitgegeven brieven aan de database toegevoegd. Daar zijn deze vijftig brieven van Constantijn Huygens aan Amalia van Solms een voorbeeld van. De brieven bevinden zich in het Landeshauptarchiv Sachsen-Anhalt, Abteilung Dessau, A7b, nr. 109 A met als opschrift: ‘Relation de la Campagne 1646’ (Eindelijk weer samen. Inventaris van de archieven van stadhouder Willem II en Amalia van Solms en enige verwanten, samengesteld door J.N. Fernhout (Den Haag) 86). Het was bekend dat de brieven uit 1646 van Huygens aan Amalia ontbraken, maar tot voor kort wist men niet dat ze zich in Dessau bevonden. Ze zijn daar waarschijnlijk ooit terechtgekomen door een beslissing van stadhouder Willem II. Die was tamelijk ongelukkig met de Vrede van Munster, die een einde had gemaakt aan de Tachtigjarige Oorlog. Liever had hij samen met de Fransen de strijd tegen de Spanjaarden willen voortzetten. Kort na het overlijden van zijn vader Frederik Hendrik (maart 1647) besloot hij een aantal documenten uit het archief van zijn vader naar zijn eigen administratie over te brengen om zo goed mogelijk op de hoogte te zijn van zijn vaders contacten met Frankrijk. Zo liet hij 270 folio’s met ingekomen stukken over de voorbereiding van de veldtochten tegen Spanje uit zijn vaders archief lichten (Fernhout, 22 en 98).
Vermoedelijk om dezelfde reden zijn ook de vijftig brieven van Constantijn aan Amalia uit het jaar 1646 in het archief van Willem II ondergebracht. Na diens dood in 1650 is dit deel van het archief bij zijn moeder Amalia terechtgekomen. Toen Amalia op haar beurt in 1675 overleed, werd haar oudste nog levende dochter Albertine Agnes, weduwe van de Friese stadhouder Willem Frederik, executeur-testamentair. Na haar dood is het archief van Willem II, evenals een deel van dat van Amalia en veel Friese stukken in Duitsland, beland bij de enige nog levende zuster Henriette Catharina, de weduwe van de vorst van Anhalt-Dessau. De documenten, maar ook schilderijen en sieraden, stonden daar bekend als Nassauische Erbschaft (Fernhout, 42). Deze verzameling is niet compleet. Het verhaal wil dat Henriette Catharina veel persoonlijke stukken met zich mee heeft genomen in haar graf. De kerk waar zij begraven lag, is in de Tweede Wereldoorlog plat gebombardeerd, dus die stukken moeten als voorgoed verloren worden beschouwd.
De archieven van Willem II en Amalia van Solms zijn aldus verspreid geraakt over het Landseshauptarchiv in Dessau en het Koninklijk Huisarchief in Den Haag. Dankzij een initiatief van beide archieven zijn ze virtueel weer bij elkaar gebracht door middel van de eerder genoemde inventaris, samengesteld door J.N. Fernhout, die in 2011 door het Koninklijk Huisarchief is gepubliceerd. Het Koninklijk Huisarchief beschikt over microfilms en scans en heeft deze, met bereidwillige medewerking van het archief te Dessau, aan het Huygens ING beschikbaar gesteld. Vervolgens zijn de vijftig relevante brieven uit het digitale materiaal gelicht, bewerkt, van metadata voorzien, getranscribeerd en aan de digitale brievencollectie van Constantijn Huygens gekoppeld.
Inhoud
Deze brieven van Constantijn aan Amalia uit 1646 zijn voor de geschiedschrijving een waardevolle toevoeging. Zo was 1646 het laatste jaar waarin stadhouder Frederik Hendrik nog actief was en met het leger op veldtocht ging. Van half juni tot half september van dat jaar verbleef hij met het leger in Oost-Vlaanderen en in de maand oktober was hij gelegerd voor Venlo, dat hij tevergeefs probeerde in te nemen. In zijn brieven doet Constantijn Amalia uitgebreid verslag over de verstandhouding en de ontmoetingen met de geallieerde Fransen, waarin kopstukken zoals legerleiders Condé, Grammont en Orléans figureren. Verder schrijft hij in detail over de verplaatsingen van het leger, de schermutselingen met de vijand en de activiteiten van de vloot bij Duinkerken. Maar ook de verveling die vaak toeslaat terwijl men wacht op instructie, is onderwerp van schrijven. Zo bericht hij over Willem II die, tot ergernis van zijn vader, regelmatig bij de Fransen te vinden is, waarbij er flink wordt gedronken en gekaart om de tijd te doden. Ook de voorbereidingen op de Vrede van Munster zijn in volle gang en er komt er vaak afvaardiging naar het leger om Frederik Hendrik van de onderhandelingen op de hoogte brengen.
Beleg van Venlo in 1646 door Lambert de Hondt de Oudere, Wikimedia Commons
Frederik Hendrik zou op 14 maart 1647 overlijden. Het jaar daarvoor, in 1646, was hij reeds zwak en ziekelijk, vaak mentaal instabiel en lastig in de omgang. Ook hierover doet Constantijn op gepaste maar ook ontroerende wijze verslag. Vaak beschrijft hij tot in detail wat zijn werkgever wel en niet wil eten, hoe hij heeft geslapen, en of en hoe lang hij op zijn paard heeft gezeten. Maar ook Constantijns persoonlijke beslommeringen, waaronder zijn soms moeilijke verstandhouding met Amalia van Solms, komen aan de orde.
Je moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.