Huygens aan de kaviaar en de snuiftabak?

                     De Britse Donn’
                     Die duistre zon,
       Schijnt niet voor ieders oogen,
       Seit Huigens, ongeloogen,
5.                 Die taelgeleerde Hagenaer,
                    Die watertant naer Kavejaer,
       Naer snoftabak, en smooken,
       Die raewe hersens kooken;
                       Maer dit is ongemeene kost,
10                  ’t Is een banketje voor den Drost,
        En voor ons kameraetje,
        Het zoete Tesselschaedje.
            (…)[1]

De hierboven geciteerde regels vormen het begin van een gedicht van Joost van den Vondel dat hij schreef in reactie op een bundeltje vertalingen door Huygens van gedichten van de Engelse dichter John Donne (1672-1631).

John Donne (kopie naar Isaac Oliver1616), Wikimedia Commons.

Huygens vertaalde in augustus 1630 vier gedichten van Donne en in de maanden augustus, september en oktober 1633 nog eens vijftien.[2] Op 17 augustus 1630 stuurt hij een eerste zending van twee vertalingen aan zijn vriend P.C. Hooft (1591-1647) ‘slaende dese dichter ganschelick op U.E. manieren van invall ende uijtspraeck’ (omdat deze dichter helemaal past bij uw manieren van denken en uitdrukken). Een tweede zending van nog eens twee volgt op 24 augustus 1630. Drie dagen later reageert Hooft zeer complimenteus: ‘Het Engelsch ooft, van UEd in Hollantsch sujker gezult heeft mij grootelijx verplight’ (Het Engelse fruit door u in suiker gedrenkt heeft mij zeer dankbaar gemaakt).

De vijftien vertalingen uit 1634 stuurt Huygens op 4 maart 1634 in een afschrift aan Hooft. Hij wenst in zijn brief:

Magh dese vreemdeling soo veel voordeels van sijn Nederlandsch kleedsel genieten, dat hij, door Amsteldam treckende, met UE de Heeren Reael, Barlaeus, Baeck, Vondelen of anderen die’t beter lusten en gebeuren moghe, kenniss make, en voorts sijne reide op Alckmaer spoedighe (…).

(Mag deze vreemdeling zoveel voordeel genieten van zijn Nederlandse jas, dat hij door Amsterdam trekkend met U, de heren Real, Barlaeus, Baeck, Vondel[3] of anderen die er misschien meer van genieten en tijd voor hebben, kennis kan maken en daarna spoedig naar Alkmaar kan doorreizen.)

Huygens had deze veertien vertalingen gemaakt op aandringen van Maria Tesselschade Roemers Visscher (1594-1649) die na haar huwelijk in Alkmaar was gaan wonen. Voor haar was dit bundeltje uiteindelijk bedoeld, maar Huygens wilde ze toch ook aan zijn Amsterdamse collega’s laten lezen. In een brief van 30 mei 1634 laat Hooft Huygens weten dat hij zijn vrouw een brief voor Tesselschade had meegegeven om te informeren ‘hoe aldaer [in Alkmaar] smaeken moghte het Engelsch ooft bij U.Ed. gestr. gezult in Hollandschen honigh’. Maar zijn vrouw bracht de ‘ontijdighen’ brief (ongepast op dat moment) terug met het bericht dat zowel het oudste dochtertje van Tesselschade als haar man gestorven waren.[4] Een onmiddellijke reactie kon Tesselschade niet geven. Ze heeft later de vertalingen wel gelezen. Toen Huygens in 1637 zijn Sterre had verloren aan de dood schreef zij een troostdicht dat Huygens via Hooft zou bereiken. Ze citeert daarin een regel uit Huygens’ vertaling van Donne’s ‘The Triple Foole’ (‘de Drij-dobbele geck’): ‘Want kwelling op de maat en kan zo fel niet zijn’.[5]

Constantijn Huygens, ‘Drij dobbele Geck’, vertaling uit het Engels van John Donne, ‘The Triple Foole’,
handschrift Den Haag, KB | nationale bibliotheek van Nederland

Vondel

Hooft was enthousiast over Huygens’ vertalingen. Vondel moet zich eraan hebben geërgerd. Na lezing schreef hij een spottende vers, waarin hij varieert op de culinaire omschrijvingen van Hooft en Huygens uit de brieven die zij schreven ter begeleiding van het bundeltje vertalingen voor Tesselschade:

Op de diepzinnige puntdichten van den Engelschen poet John Donne
vertaelt door C. Huigens.

                 De Britse Donn’,
                 Die duistre zon,
       Schijnt niet voor ieders oogen,
       Seit Huigens, ongeloogen.
5               Die taelgeleerde Haegenaer,
                 Die watertant naer Kavejaer,
       Naer snoftobak, en smooken,
       Die raeuwe herssens kooken:
                 Maer dit is ongemeene kost,
10             ’t Is een banketje voor den Drost,
       En voor ons kameraetje,
       Het zoete Tesselschaedtje.
                 O lieve Nymfje Tesselschaê,
                 Verstaeje ’t niet, zoo slaet’er nae,
15    Of laet het u bedieden:
        Want dit zijn hooger lieden,
                 Dan ’t Hooge Liedt van Salomon,
                 Dat geen vernuft ooit vaeten kon,
       Dan hooghgeleerde Smouten,
20   Van langer handt gezouten.
                 Maer waerom of mijn oordeel laekt,
                 Het geen mijn saus, mijn Mostaert, smaekt,
       Die zich niet kan verzaden
       Met zulleke saladen.
25              Nu, mannen, eet u zelve moe;
                 Gebruikt’ er eek en peper toe:
       Want wy dees lekkernyen
       U geenzins en benyen.
[1634][6]
Joost van den Vondel, Govert Flinck, 1653, Rijksmuseum Amsterdam.

Vondel noemt de gedichten van John Donne diepzinnig en de dichter duister. En, zegt hij, de gedichten zijn volgens Huygens, die dat naar waarheid zegt, niet voor iedereen bestemd. Vondel noemt Huygens vervolgens een taalgeleerde die watertandt naar kaviaar, snuiftabak en geuren die onervaren hersenen prikkelen. Dit is namelijk geen alledaagse kost, het is banket voor Hooft en ‘ons kameraetje, het zoete Tesselschaedtje’. En, gaat de dichter verder, als je het niet begrijpt, Tesselschade, sla er dan maar een slag naar of laat het je uitleggen. De liederen van Donne, vindt Vondel, zijn namelijk hogere kunst dan het Hooglied van Salomon, dat niemand ooit heeft kunnen begrijpen, dan uitgezonderd hooggeleerden als dominee Smout [die ‘van langer handt gezouten’ (langzamerhand daarin doorkneed geraakt) op het Hooglied van Salomon enkele liederen had gedicht, die Tesselschade niet wenste te zingen]. En daarom keur ik deze poëzie af, en mijn saus, mijn mostert [mijn vriend Daniël Mostaert], smaakt dat [is het ermee eens]. Hij kan zich niet verzadigen met dergelijke salades. Aan het einde van zijn gedicht roept Vondel de mannen op die de poëzie van Donne wel kunnen verteren, zich er moe aan te eten en er peper en azijn aan toe te voegen. Want zegt hij ‘Wij misgunnen u deze lekkernijen niet.’

Huygens en kaviaar en snuiftabak?

En ook al misgunt Vondel de mannen (zijn collega’s Barlaeus, Hooft en Huygens) de poëzie van Donne in Huygens’ vertaling niet, zelf moet hij er niets van hebben. De kwalificaties die hij Huygens toedicht, als zou hij watertanden naar kaviaar, snuiftabak en de hersenen prikkelende geuren, moeten in dit verband niet letterlijk genomen worden. Het zijn metaforen die staan voor hunkeren naar exquise zaken, die kennelijk voor ‘gewone’ mensen niet zijn weggelegd.

De duistere luister die Huygens’ poetica kenmerkt, ligt Vondel niet.[7] In zijn Aenleidinge ter Nederduitsche dichtkunste, een literair-theoretisch geschrift uit 1650, zegt hij: ‘Eenigen schrijven al willens duister, en willen zich zelfs niet verstaen, op dat men zich hierover verwondere, en hun dit tot wijsheid toeschrijve.’[8]

In werkelijkheid zou ik Huygens geen watertandende lekkerbek willen noemen. In de kleine bloemlezing Lust van tafelen. Constantijn Huygens over eten die ik in 2016 uit Huygens’ gedichten samenstelde, komt juist een matig man tevoorschijn.[9] In zijn gedicht Dagh-werck, geschreven in 1628 en voltooid in 1637 dicht hij:

                              ‘kHebb geen’tong te deel gekregen
                              Die sich van gemeenen seghen
                              Fier en weelderigh ontstell:
                              Suer en bitter scheidt sij wel,
                              Sout en honich kan sij keuren;
                              Maer geheimeniss van geuren
                              Die men maer de walgh en biedt
                              Is van haer bekreuning niet. (r. 761-768)

(Ik heb geen tong gekregen die trots en verwend, van gewone goede spijs terugschrikt. Zuur en bitter houdt ze goed uit elkaar, zout en honing kan ze nauwkeurig onderscheiden, maar om geheime geuren (gerechten met een geheime – zeldzame- geur) waarvan men slechts walgt, geeft ze niet.)[10]

Wanneer de oude Huygens in zijn gedicht Cluyswerck (1681) terugblik op het eind van zijn leven, meldt hij dat hij met ‘drij schotelen’ (…) ‘rijckelijck te vergenoegen’ is.[11]

Huygensmuseum Hofwijck belicht in de tentoonstelling ‘Aan tafel met Huygens’ de keukengeheimen van Huygens’ buitenplaats Hofwijck. Kaviaar of snuiftabak is er niet te vinden. Dat Vondel zich in zijn gedicht een tabak snuivende Huygens voorstelt, die ook naar kaviaar watertandt, duidt er overigens wel op dat het snuiven van tabak in 1634 echt werd gezien als iets uitzonderlijks, iets voor een selecte, elitaire groep.

Ad Leerintveld, 28 december 2023


[1] Joost van den Vondel, ‘Op de diepzinnige puntdichten van den Engelschen poet John Donne. Vertaelt door C. Huigens’. 1634. r. 1-12. De werken van Vondel, III,WB-editie (1929) 415-416.

[2] J.A. Worp, Gedichten van Constantijn Huygens, II, 1893, p. 214-219 – 255-272; N.F. Streekstra, Afbeeldingsrelaties. Een taal- en letterkundig essay over Huygens’ Donne-vertalingen (Groningen 1994) [Proefschrift Rijksuniversiteit Groningen]; Ad Leerintveld, Nanne Streekstra & Richard Todd, ‘Seventeenth-century versions of Constantijn Huygens’s translations of John Donne in manuscript and in print: authority, coterie and piracy’, in Quaerendo 30/4 (2000), 288-310; Gary Stringer (ed.), The variorum Edition of the Poetry of John Donne . Vol. 2 The Elegies.  (Bloomington and Indianapolis 2000) 441-444; https://donnevariorum.dh.tamu.edu.

[3] Laurens Reaal (1583-1637), Caspar Barlaeus (1584-1648), Joost Baeck (1597-1681) en Joost van den Vondel (1587-1679) horen tot de kring van collega-dichters, c.q. bekenden van Huygens.

[4] Teetgen Crombalch werd geboren op 19 februari 1625. Ze stierf op 28 mei 1634 aan de pokken. Op dezelfde dag overleed haar vader, Tesselschades echtgenoot, Allart Jansz. Crombalch aan bloedbraken. Op 13 juni schreef Huygens het gedicht Op de dood van Tesselschades oudste dochter, ende van haer man strax daeraen doodt gebloedt’, Worp, Gedichten II, 291.

[5] Mieke Smits-Veldt, Maria Tesselschade. Leven met talent en vriendschap. (Zutphen 1994) 72-74.

[6] Zie noot 1.

[7] M.A. Schenkeveld-van der Dussen, Duistere luister. Aspecten van obscuritas. Utrecht 1988 ook opgenomen in: A.J. Gelderblom e.a. (eds.), In de boeken, met de geest. Vijftien studies van M.A. Schenkeveld-van der Dussen over vroegmoderne Nederlandse literatuur, uitgegeven bij haar afscheid als hoogleraar van de Universiteit Utrecht op 31 oktober 2002 (Amsterdam 2002) 153-173.

[8] J. van den Vondel, Aenleidinge ter Nederduitsche dichtkunste. Uitgegeven en toegelicht door een werkgroep van Utrechtse neerlandici. (Utrecht 1977) 46 regel  104-106.

[9] Ad Leerintveld (samenstelling), Lust van tafelen. Constantijn Huygens over eten (Den Haag 2016).

[10] F.L. Zwaan, Dagh-werck van Constantijn Huygens. (Assen 1973) 211-212.

[11] F.L. Zwaan, Constantijn Huygens’ Cluijswerck. (Jeruzalem 1977) 23, r. 232.

Digitale tentoonstelling: Constantijn Huygens. Een leven in brieven

Van de objecten en de brieven in het boek Constantijn Huygens. Een leven in brieven is een digitale tentoonstelling gemaakt. Dat wil zeggen dat alle 36 in de bundel besproken brieven van en aan Constantijn Huygens met bijbehorende schilderijen en objecten in een virtuele museumtour te bezichtigen zijn. De illustraties worden schriftelijk toegelicht en de brieven zijn hertaald en ingesproken.

De brieven zijn raadpleegbaar als 36 afzonderlijke ‘collecties’ waarbij telkens een toelichting op de brief en de bijbehorende objecten wordt gegeven. Ook zijn die objecten afzonderlijk te bekijken, maar dan mist de lezer wel de toelichting op het geheel.

Hoewel deze digitale expositie het boek met zijn objecten op een interactieve manier tot leven brengt, blijft het aanbevolen om het fysieke boek erbij te pakken voor een diepgaandere toelichting op de brieven zelf.

Colofon

Samenstellers digitale tentoonstelling: Geeske Bisschop, Ineke Huysman en Ad Leerintveld. De teksten zijn ingesproken door Ineke Huysman en Ad Leerintveld.

Teksten hertalingen: Nadine Akkerman, Pieta van Beek, Geeske Bisschop, Frans Blom, Erik-Jan Bos, Inge Broekman, Robin Buning, Stan Bussen, Quentin Buvelot, Lieke van Deinsen, Timothy De Paepe, Maurits Ebben, Ed de Heer, Ineke Huysman, Anne Jacobs, Eric Jorink, Eric Ketelaar, Luuc Kooijmans, Johan Koppenol, Margriet Lacy, Ad Leerintveld, Krista van Loon, Tineke ter Meer, Henk Nellen, Koen Ottenheym, Luc Panhuysen, Roosje Peeters, Peter van der Ploeg, Dries Raeymakers, Rudolf Rasch, Ton van Strien, Gillis Tak Labrijn, Jean-Marc van Tol,  Katlijne Van der Stighelen, Jeroen Vandommele, Lea van der Vinde.