Haagse Huygens praatjes

Een reconstructie in woord en geluid.

Constantijn Huygens reisde in zijn lange leven zeven keer naar Engeland, waarvan vier keer als jongeman (zie ook: Sir Constantijn Huygens). Tijdens zijn verblijf daar werd hij door zijn familie uitgebreid op de hoogte gehouden van alles wat er zich op het vasteland – in het bijzonder in de Republiek en in Den Haag – afspeelde. Niet alleen kreeg hij bericht over politieke en andere gewichtige zaken, maar ook over het dagelijkse leven van zijn familie werd hij op de hoogte gehouden. Zo ook door zijn jongere zusje Geertruyd (1599-1680), van wie drie brieven aan haar broer in Londen bewaard zijn gebleven (zie ook: De briefwisseling van Constantijn Huygens: schrijvende zussen). Geertruyd zou in 1632 trouwen met Philips Doubleth senior, maar zover was het op het moment van schrijven nog niet. Een van haar brieven nemen we hier onder de loep. Niet alleen letterlijk, maar we reconstrueren ook hoe Geertruyds uitspraak geklonken moet hebben.

Geertruyd Huygens, 1629, door Michiel van Miereveld, Huygens’ Hofwijck, Voorburg.

De brief van Geertruyd is niet gedateerd, maar Constantijn noteerde op de achterkant dat hij hem op 7 september 1622 in Londen had ontvangen. Constantijns zus doet in de brief een opmerkelijk verslag van de logeerpartij van Suzanna van Baerle (1599-1637) bij de familie Huygens in Den Haag. Men had alles letterlijk uit de kast getrokken om indruk op Suzanna te maken, omdat men haar als een geschikte huwelijkspartner zag voor Maurits Huygens, Constantijns oudste broer [zie ook ‘Maurits Huygens, ‘de broer van’]. Het bleek tevergeefs, het mocht allemaal niet baten en Geertruyd gaat in haar brief dan ook flink tekeer over het ‘apie’, het ‘neuteltje’ (leeghoofd) en ‘de spoeke’ (het spook) zoals ze Suzanna bestempelt. Kosten noch moeite waren gespaard, maar het lukte de familie niet om Suzanna te imponeren. Was Constantijn er maar geweest, die had er wel raad mee geweten, zo schrijft Geertruyd haar broer. Ook Maurits voelde aan dat het niets zou worden met Suzanna en raadde zijn broer Constantijn aan het zelf maar eens te proberen. De brief van 24 augustus 1622 waarin hij dat schreef is gelijktijdig verstuurd met Geertruyds brief. Constantijn volgde, weliswaar pas vier jaar later, Maurits’ raad op en zou zelf (met veel moeite trouwens) Suzanna het hof gaan maken, om tenslotte op 6 april 1627 met zijn ‘Sterre’ te trouwen.

1
Constantijn Huygens en Suzanna van Baerle, ca. 1635, door Jacob van Campen, Mauritshuis Den Haag.

Behalve de toestand rondom de onwillige Suzanna schrijft Geertruyd ook over andere zaken die speelden in en rondom huize Huygens. Ze wekt de indruk dat het er maar saai was, veel vrienden en kennissen hadden Den Haag verlaten en vrijers waren er ook al niet. Verder was het er ook nog heel stil want broer Maurits weigerde mee te zingen! Misschien vond Suzanna hem daarom niet zo leuk? Geertruyds brief, die hieronder in hertaling volgt, is kostelijk. Hij biedt niet alleen een aardig inkijkje in de gedachtegang van een zusje dat haar oudere broer over allerlei ditjes en datjes op de hoogte brengt, ook qua taalgebruik is hij markant, je hoort haar bijna praten. Ze eindigt haar brief dat ze bang is dat ze hem wel erg lang lastig valt met haar geklets. Constantijn zal het vast niet erg gevonden hebben.

Hertaling:


Ik weet niet of je het nu wel of niet meent dat je brieven wilt hebben van ons. Ik weet ook niet wat je ermee wilt doen, aangezien de hele wereld je al schrijft, zoals [Lucretia van] Trello en [Dorothea van] Dorp en anderen, die je toch al op de hoogte houden van wat er hier gebeurt, zowel over de liefde als van andere dingen denk ik wel. Al hebben we tot nu toe weinig bereikt met het aapje [Suzanna van Baerle]. Wat is het geval? Ik ben zo kwaad op dat meisje, ik snap niet dat ze zo’n goeie jongen [Maurits Huygens] afwijst. Ik vrees dat ze van haar kant niet veel beter kan krijgen, ze bekijkt het maar, dat leeghoofd.

We geven trouwens de moed nog niet helemaal op; daarvoor hebben we al te veel kosten en moeite besteed. Wat is het geval? De jongen heeft zichzelf zowat geruïneerd! We spaarden kosten noch moeite. Je hebt van je leven zo’n vertoning nog niet gezien. We lieten alles zien wat er te bekijken was. We deden er niet moeilijk over om grove en grote fooien uit te delen. Als we uit rijden gingen, deden we alsof we nooit anders hadden gedaan. Als we naar Scheveningen reden voor een visje, dan namen we zoveel suikergoed mee alsof het niets was. We twijfelden daar niet eens over; het moest allemaal zo gaan. Ja, men zou er hele verhalen over kunnen schrijven, alleen al over de grote moeite en kosten die moeder [Susanna Hoefnagel] er voorover had. En dan had je het hier eens moeten zien voordat ze kwam, wat een werk en gedraaf hebben we eraan gehad voordat de kamer klaar was waar dat spook zou slapen. Gek zou je zijn geworden! We behingen het bed met nieuwe gordijnen en ook het zijden behangsel in de hele kamer werd niet overgeslagen, zoals je je wel kunt indenken. Het was er tenslotte zo mooi dat we iedereen die bij ons kwam lieten kijken, maar we zeiden er niet bij dat wij het speciaal voor haar hadden gedaan. Het was zogenaamd voor jou. [Dorothea van] Dorp zei: ‘Ik vind de kamer eruitzien alsof men rekent op de komst van een ambassadeur’.

Welbeschouwd, al schreef ik de hele nacht, dan nog zou ik te weinig tijd hebben om je alles te vertellen wat we voor haar hebben gedaan. En als het dan allemaal voor niets zou zijn geweest, dan was het voor ons zinloos, maar voor hem [Maurits] nog meer. Was jij maar hier, me dunkt, jij zou het wel hebben voor elkaar hebben gekregen. Het was maar gerommel [‘hoetel hoetel’] van ons allemaal, en toch willen we haar hebben. Het is echt een meisje dat bij ons past. Het zou jammer zijn als een ander haar voordelen zou ontdekken, maar toch weet ik niet hoe we het moeten aanpakken.

Dat was het verhaal over de vrijster. Wat de vrijers betreft: voor ons verschijnt er tot nu toe nog niemand. Wat er nog zal komen weet ik niet. Wat de jongens aangaat hebben we weinig aandacht, maar niet geklaagd, we zullen er niet om treuren. Wie weet wat er zich nog eens uit onverwachte hoek aandient.

Nu, van dit ga ik even naar iets anders, hopelijk maak ik het niet te lang voor je. [Dorothea van] Dorp is op Kenenburg [kasteel in Schipluiden] en ze is al vrij lang weg. Iedereen gaat maar weg uit Den Haag; ik weet niet wie er thuis is. De juffrouwen Van Tilburch [vermoedelijk dochters van Johan van Tilburch, solliciteur], moet je weten, daar zijn we heel bevriend mee. Wanneer ze hier zijn, komen ze ons trouwens plechtig bezoeken. Maar nu ze zijn vertrokken. Ze gaan in de buurt van Den Bosch wonen, op een neutrale plaats. Ik had het wel fijn gevonden als ze hier waren gebleven; het zijn lieve meisjes.

Verder, wat de muziek betreft, we zingen geen enkele noot. Ik heb nog nooit zo’n jongen gezien als onze Maurits; hoezeer ik hem ook smeek om toch eens te willen zingen, nee, hij wil niet. Zo’n saaiheid heeft men nog nooit van zijn leven meegemaakt: je hoort hier helemaal geen geluid; men zou bijna vergeten wat zingen is. Als hij zou willen, zouden we wel wat uit de kleine boekjes kunnen zingen; maar zo gaat het, als de jongen zo is, dan moet hij maar zo blijven. Maar ik heb in mijn leven nog nooit zoveel zin gehad om muziek te horen spelen of om te zingen als nu, en toch hoort men niets dat op gezang lijkt.

En hiermee zeg ik je gedag, ik krijg vreselijke slaap – het is al half twaalf geweest en iedereen is naar bed, en ik zou je ook te lang bezighouden met mijn geklets.


Geertruyd Huygens

P.S. De heer [Andries de] Huybert heeft me gevraagd je namens hem heel veel groeten te doen.

Hoe klonk Geertruyd?

Omdat de brief haast leest alsof je Geertruyd hoort praten, vroegen we ons af hoe dat geklonken moet hebben. Naar dit fenomeen, hoe mensen in het verleden spraken, wordt wetenschappelijk onderzoek gedaan. We vroegen dr. Peter-Alexander Kerkhof, historisch taalkundige bij de Fryske Akademy en een expert op het gebied van de historische fonologie van het Nederlands, of hij zou kunnen reconstrueren hoe Geertruyd moet hebben gesproken. Daar ging een gedegen onderzoek aan vooraf. Peter-Alexander:

Taalkundig is de schrijftaal van Geertruid uitgesproken Hollands met vormen zoals warelt voor werelt, benne voor zijn en houwen in plaats van huwen. Ik stel me zo voor dat Geertruid en Constantijn tijdens hun opvoeding de gangbare Haagse uitspraak-norm hebben meegekregen, met af en toe een karakteristieke zuidelijke uitspraak, die in het huishouden van Huygens van ouders’ kant mee was gekregen, zoals spoek voor spook.

Al eerder deed Peter-Alexander onderzoek naar de uitspraak van een bekende 17e-eeuwse Nederlander: Johan de Witt. In een uitgebreide podcast is te beluisteren hoe hij dat onderzoek verricht en waarom het belangrijk is dat dit soort reconstructies worden gedaan. Uiteraard is ook De Witt zelf te horen.

Maar nu aandacht voor Geertruyd Huygens met de stem van Peter-Alexander die de eerste twee alinea’s uit de brief voorleest.

Lees mee met de oorspronkelijke tekst:

Ick weet niet, of j’et meent of niet, dat je van onse brieve begeert. Ick weet niet, wat j’er me doen wilt, daer je van al de warelt soo beschreve woort, as van den Trello, den Dorp, en andre die ’t je toch al vercombeenen datter omgaet, soo van vryje as van andre dinge, denck ick wel, al hebe we wynich uutgerecht tot noch toe mettet apie. Wat, ick ben soo quaet op ’t mysie. Quet niet, hoe dat se sulken goen knecht versmaet. Ick vrees van heurentwege dat se niet veel beter doen sel, se mach er soo qualyck houwe as se wil, ’t neuteltje.

We geve trouens de moet noch niet heel verlore, daer hebe we seker te veel moeite en koste toe gehadt, wat de knecht hyt sen selve bekans geruwineert. We ontsagen ons toch geen kosete. Je saecht je leven sulken spul niet. We liete al sien watter te sien was, we ontsagen ons niet drinckgelt te geve grof in te groot. Re we uut speule, we dete anders niet dan off we ’t alom niet gehat hade. Ginge we rys te Scheveling om en visje, de konfiture woorde megenome, oft niet geweest hadt. Me sloech dar niet eens twyfel an, ’t most al soo weese. Ja, cronycke sou m’er af schryve, behalve al de groote moete en koste die ‘r moeder noch van hadt. En had je dan ’t spul eens gesien, eer se quame, wat en gedril en wat en gedraef, date we hade, eer de kamer gereet was, daer de spoeke op slape soue; geck had je woorde. Me hinckt ’t nieue behangsel an ’t ledekant, et syie behangsel rondom de kamer en woorden oock niet vergete, ken je wel denke. Ommers ’t was er soo moy, date we ’t al de luy liete kycke die ’r quame, maer we swege wel, dattet om heurluy wil gedaen was. ’t Hiet al voor jou. Den Dorp sy: ‘’t Schynt datter en ambassadeur sel kome, soo komt me hier de kamer kyke.

En tenslotte het hertaalde fragement:


Ineke Huysman

27 april 2023

Op blaren lopen in Engeland

In 1618 vertrekt de tweeëntwintigjarige Constantijn Huygens voor het eerst naar Engeland. Hij blijft er voor een periode van ‘drie zoete maanden’ (alhoewel hij er volgens zijn brieven van juni tot en met oktober is), onder begeleiding van Sir Dudley Carleton (1573-1632). Het is tijdens dit bezoek dat hij vloeiend Engels leert spreken, en hij geeft ons de tip om bij het leren van een taal een basis aan te leggen met behulp van boeken, waarop je kunt bouwen in het land van de taal.[1]

Constantijn beschrijft in zijn autobiografie Mijn leven verteld aan mijn kinderen (1678) dat hij tijdens dit bezoek ook een uitstapje heeft gemaakt naar Oxford en de Bodleian Library aldaar. Volgens zijn briefwisseling vond dit eind juli plaats. Ook doet hij verslag van zijn volgende uitstapje dat hem in september naar Cambridge leidt onder begeleiding van Sir William Heydon (1579-?). In geuren en kleuren beschrijft hij zijn bezoek, maar hij wijdt minstens evenveel woorden aan Heydon zelf. De beste man was namelijk tijdens een gevecht zijn linkerhand kwijtgeraakt, waardoor hij zich met een ijzeren exemplaar moest behelpen. Constantijn schrijft echter: ‘het gemis wist hij zo goed te maskeren dat als hij het niet zelf eerlijk onthuld had, ik altijd zou hebben gedacht dat hij nog beide handen had. Hij […] had die door oefenen en uit oefening verkregen gewenning zo leren bewegen dat de functie van de verloren linkerhand precies werd nagedaan.’[2] Dit moet een grote indruk op hem hebben gemaakt, zeker als hij het zestig jaar later nog zo enthousiast beschrijft.

James VI en I ca. 1620, door Paul van Somer I, Royal Collections, Wikimedia Commons.

Over zijn eerste verblijf in Engeland schrijft Constantijn verder nog dat hij koning Jacobus I (James VI in Schotland en James I in Engeland; 1566-1625) heeft mogen ontmoeten, wat volgens zijn briefwisseling op 10 juli plaatsvond. Hij schrijft in een brief dat hij op 17 september zelfs luit heeft mogen spelen voor de koning. Ook noteert Constantijn met welk een enorme gastvrijheid hij overal is ontvangen.[3] Het is duidelijk dat hij positieve herinneringen heeft overgehouden aan de reis. Uit de brieven aan zijn ouders blijkt echter dat het hem niet alleen maar meezat. Zo overlijdt tot zijn grote verdriet zijn zusje Catharina (1601-1618) en ook laat zijn gezondheid het erg afweten. Op 1 juli 1618 schrijft hij zijn ouders nog: ‘Gelukkig ben ik gezond; ziek zijn zou hier ook dubbel onaangenaam en kostbaar zijn, omdat ik even ver van Londen af woon als Den Haag van Delft ligt.’[4]

Een paar dagen later al is daar grote verandering in gekomen. Op 8 juli schrijft hij namelijk aan zijn ouders dat hij zich al enige tijd niet goed voelt: ‘Ik heb een erge zweer aan mijn hiel, daar kwam koorts bij en ik sliep slecht. Maar nu heb ik het ding met eene naald doorgestoken en voel mij oneindig veel beter.[5] Barend Haeseker verklaart in Vileine hippocraten dat Constantijn die blaren heeft opgelopen door zijn lange wandeltochten tussen Londen en zijn logeeradres bij Noël de Caron (Nederlands diplomaat in Londen; ca. 1550-1624).[6]

Constantijn Huygens aan zijn ouders, 14 juli 1618, Koninklijke Bibliotheek KA 49, p. 51-54.

Een ruwe en lompe man

De zweer die Constantijn zelf heeft doorgestoken met een naald, blijft pijn doen. In een brief aan zijn broer Maurits van 14 juli schrijft hij dat hij geen laars aan zijn voet meer kan verdragen. Ook schrijft hij er dan uitgebreider over aan zijn ouders. Hij blijft er, ondanks het doorprikken, veel last van houden door ‘de grote weerstand van de huid van de hiel (die daar dikker en harder is dan overal anders) tegen de warmte van de zweer, die mij van binnen geweldig veel pijn bezorgde.’[7] Dit klinkt alsof de wond is gaan ontsteken, en Constantijn heeft er inderdaad maar een dokter bij geroepen. Zijn houding tegenover de chirurgijn is op zijn minst dubbel te noemen. Zo beschrijft hij de man als ‘un homme rude et grossier’, maar geeft hij ook toe dat de chirurgijn zeer ervaren en populair is. Iets verderop in de brief heeft Constantijn het zelfs over ‘tomber entre les mains de cette vilaine race Hippocratique’.

De voetoperatie, door Pieter Jansz. Quast, ca. 1630, Rijksmuseum.

Een chirurgijn is geen dokter zoals we die nu kennen. Universitair opgeleide artsen hielden zich vooral bezig met interne geneeskunde, terwijl chirurgijns zich richtten op operaties en andere ingrepen. Het vak van chirurgijn kwam dan ook voort uit dat van de barbiers, en zij gebruikten hun scherpe messen voor zowel het knippen van haar als het afzetten van ledematen. Misschien is dit de reden dat Constantijn zijn redder in nood met wat argwaan bekijkt.

Een hoge rekening

Constantijn heeft dus een enigszins negatieve houding tegenover de chirurgijn, die hem uiteindelijk toch heeft geholpen. Hij begint zijn brief van 14 juli met de woorden ‘Sinds mijn laatste brief […] is mijn gezondheid, Gode zij dank, voortdurend vooruit gegaan, wat mij vreugde en tevredenheid verschaft’.[8] Zijn eerdere afkeurende woorden lijken dan ook meer te maken te hebben met zijn wrok over de hoge rekening. Niet alleen moest hij de helft van het bedrag vooruit betalen, wat de gewoonte was in Engeland, ook vond hij het bedrag (2 pond sterling of 40 shilling sterling) erg hoog. Maar, zo was het nu eenmaal ‘in een land waar het geld je uit de hand vliegt’.[9]

Constantijn vond het leven in Engeland sowieso erg duur. Zo schrijft hij in zijn eerste brief vanuit Londen al naar zijn ouders ‘dat men met 6 stuivers in Holland verder komt dan met 10 stuivers in Engeland.’[10] En later, na zijn reisje naar Oxford, klaagt hij dat ‘ma maladie’ en het reisje hem veel hebben gekost. Gelukkig kan Constantijn het in perspectief plaatsen, ‘gezien hoeveel mijn gezondheid mij waard is in dit vreemde land’.[11] Het is jammer dat niet alles met geld te koop is. Constantijn blijft nog tenminste tot eind augustus last houden van zijn zweren.

Roosje Peeters, 21 mei 2022

In het gelijknamige boek Constantijn Huygens. Een leven in brieven zijn portretten en brieven van Constantijn en zijn familieleden te zien.


[1] Constantijn Huygens, Mijn leven verteld aan mijn kinderen, F.R.E. Blom ed., 2 delen (Amsterdam 2003) 87.

[2] Ibidem, 91.

[3] Ibidem, 93-95.

[4] Nederlands citaat geparafraseerd door J.A. Worp.

[5] Nederlands citaat geparafraseerd door J.A. Worp.

[6] B. Haeseker, Constantijn Huygens ‘Vileine hippocraten’ (Rotterdam 2010) 49.

[7] Vertaling door Rudolf Rasch.

[8] Vertaling door Rudolf Rasch.

[9] Vertaling door Rudolf Rasch.

[10] Vertaling door Rudolf Rasch.

[11] Vertaling door Rudolf Rasch.

Mijn zoete voedster

In Mijn leven verteld aan mijn kinderen in twee boeken (1678) schrijft Constantijn dat zijn moeder Susanna Hoefnagel (1561-1633) hem als enige van haar kinderen zelf aan de borst heeft gevoed. Sterker nog, hij beschrijft dit meer dan één keer. Aan het begin van zijn biografie stelt hij nog: ‘Op grond van dit laatste feit hebben sommige mensen gedacht dat mijn moeder voor mij een heel speciale genegenheid voelde, ofschoon zij als geen andere vrouw al haar kinderen gelijkelijk met haar liefde omringde.’[1] Maar aan het einde van zijn biografie lijkt hij hierover van mening veranderd. Wanneer Constantijn beschrijft dat zijn moeder op hoge leeftijd is overleden (waarbij hij overigens tot zijn grote verdriet zelf niet aanwezig was), vervolgt hij met: ‘O, met recht prijs ik mijzelf gelukkig, mijn zoete voedster, want hoe bevoorrecht was ik boven mijn broer en vier zussen, dat ik als zuigeling niet de melk van een ander heb gekregen!’[2] Hij erkent dat zij evenveel van al haar kinderen hield, maar ‘toch is het geen verbeelding dat u als een welhaast dubbele moeder een iets sterkere binding had met het kind dat u gedragen en zelf gevoed had. Voor zulke liefde hoeven ook geen duistere verklaringen gezocht te worden. De kracht ervan zit evenzeer in het bloed als in de voeding.’[3] Constantijn lijkt zichzelf hier de rol van moeders lievelingetje toe te bedelen.

Zeer geëerde ouders

Tijdens de reizen die Constantijn als jongeman aflegt, verschillende malen naar Engeland en eenmaal naar Venetië, blijft hij via brieven contact houden met zijn ouders. Hij opent deze telkens met ‘très honnorez parents’. Een enkele keer schrijft hij alleen aan zijn moeder (‘très honnorez mère’), zoals op 27 april 1622, wanneer hij klaagt dat hij geen antwoord krijgt op zijn brieven en dat hij een nieuwe mantel nodig heeft.[4] Van de brieven die zijn ouders terugschrijven, zijn er maar weinig bewaard gebleven. De openingszin van een van die brieven, geschreven door zijn moeder Susanna, doet echter vermoeden dat deze veelal door zijn vader werden geschreven: ‘Breur, Vader geeft mij desen brief om te sluyten, soo moet ick er noch wat bij setten’.[5] Constantijns vader Christiaan wilde misschien dat ze liet weten hoe het met haar gezondheid stond. Een week eerder schrijft Constantijn al aan zijn ouders dat hij opgelucht is dat ‘moeder weer beter is’.[6] Susanna laat hem dan ook weten: ‘het is met mij nu redelijck, Godt lof, maer noch niet ter degen; het hoesten en fluymen en wil niet ophouden, maer tsal eens eynden, believet Godt.’[7]

Journael

Fragment van Susanna’s brief aan Christiaan van 6 maart 1624. Bovenaan staat ‘Journael’.

Een paar weken na het overlijden van vader Christiaan op 7 februari 1624 moet Constantijn opnieuw naar Londen met een gezantschap van Van Aerssen.[8] Vanaf dat moment begint hij lange brieven uit te wisselen met zijn moeder. De brieven van Constantijn zijn, voor zover we weten, helaas niet bewaard gebleven, maar de brieven van Susanna wel. Ze zijn aan de lange kant en hebben een bijna dagboekachtige vorm. Bovenaan haar eerste brief schrijft zij dan ook ‘Journael’ (verslag van dag tot dag van iemands leven[9]).[10] Susanna schrijft gedurende ongeveer een week elke dag een stukje aan haar brief. Elk nieuw stukje begint zij met ‘adi’ (van het Latijnse ad diem), gevolgd door de datum van die dag. In totaal hebben we zo’n veertien brieven van haar uit deze periode.

Lees verder “Mijn zoete voedster”

De briefwisseling van Constantijn Huygens: schrijvende zussen

Susanna Hoefnagel (1561-1633), de moeder van Constantijn, huwt in 1592 met de tien jaar oudere Christiaan Huygens sr. (1551-1624). Ze wonen in Den Haag, waar Christiaan secretaris is van de Raad van State. Uit hun huwelijk komen zes kinderen voort, twee jongens, Constantijn en zijn broer Maurits (1595-1642) en vier meisjes, Elisabeth (1598-1612), Geertruyd (1599-1680), Catharina (1601-1618) en Constantia (1602-1667). De twee jongens worden al van jongs af aan onderricht in schrijven en verschillende talen, waar hun vader kosten noch moeite voor bespaart. In zijn autobiografische Mijn jeugd (1629-1631) beschrijft Constantijn dat ze in 1603 (hij is dan zeven) beginnen met ‘de schrijfkunst en het Frans’.[2] Ook leren ze op jonge leeftijd Latijn en Grieks.[3] In 1618 leert Constantijn tenslotte nog Engels, tijdens zijn bezoek van drie maanden aan Engeland.[4] Bij de zusjes blijven de kosten en moeite voor onderwijs enigszins achter. Zij leren wel Frans, maar geen andere talen, en krijgen beduidend minder onderricht.[5]

Portret van Geertruid Huygens uit 1629, door Michiel Jansz van Mierevelt. Frans Hals Museum. Van Constantia Huygens is geen portret bekend.

Leelik schryven

Van zowel Geertruyd als Constantia zijn slechts drie brieven bewaard gebleven, alle zes geschreven in het Nederlands. Ook zijn ze alle zes afkomstig uit 1622, het jaar waarin Constantijn gedurende langere tijd Engeland bezocht. Uit de brieven blijkt dat de twee zussen zich ervan bewust waren dat hun taalgebruik was achtergebleven bij dat van hun broers. Constantia schrijft bijvoorbeeld (waarschijnlijk eind februari of begin maart) aan Constantijn: ‘Dessen brief moet je vermake overmits het blinkende sant, want me dunckt, dat daer alle dingen onder schuylle kan, als leelik schryven, qualick spellen en sulke dingen meer. Geertruyd en ik leggen hier morssen met het sant, dat de tafel blinckt, dat m’er geen oog op houwe kan.’[6] Het zand dat Constantia beschrijft werd gebruikt om de inkt te laten drogen, maar ze grapt dat het wellicht ook haar slechte schrijfstijl kan verbergen. In een andere brief, ontvangen door Constantijn op 2 mei, schrijft Constantia ‘Ick bid je, vergeeft me men leellick schrift; tis door de grootte haest’.[7] Mieke Smits-Veldt schrijft over de brieven van Constantia en Geertruyd dat zij ‘waarschijnlijk een vrijwel directe weergave van de spreektaal in Den Haag uit de vroege jaren twintig’ zijn.[8]

Lees verder “De briefwisseling van Constantijn Huygens: schrijvende zussen”

Constantijn Huygens, Gaspar Duarte en Henri Dumont

Op 12 november 1653 overleed Gaspar Duarte (I) in zijn woning aan de Meir in Antwerpen. De van oorsprong Portugees-joodse Duarte werd enkele dagen later begraven in zijn Antwerpse parochiekerk, de Sint-Jacobskerk, begeleid door drie koren en acht speellieden, op de tonen van een indrukwekkend requiem van Philippus van Steelant (1611-1670). In Den Haag treurde Constantijn Huygens in woord én muziek om zijn overleden vriend.

Huygens’ overgeleverde brieven zijn de getuigen van de jarenlange banden en vriendschap tussen de Haagse diplomaat enerzijds en de Antwerpse juwelenhandelaar anderzijds. In 1624, in een brief van Huygens’ moeder Susanna aan Constantijn, dook de naam Duarte (‘De Wartte’) voor het eerst op in Huygens’ correspondentie. Veertien jaar later viel Duartes naam opnieuw, dan in een brief van Giuliano Calandrini. Die laatste schreef gloedvol over de muzikale kwaliteiten van de Antwerpse familie. Vanaf 1641 waren Gaspar Duarte en vervolgens ook diens kinderen steeds vaker correspondenten van Huygens. Er werd initieel vooral over zaken gesproken, maar de brieven hadden meteen een persoonlijk en erg hartelijk karakter. Wat Constantijn Huygens bovenal verbond met de familie Duarte was een gedeelde passie voor muziek. Tot aan Huygens’ dood zou muziek centraal staan in de correspondentie tussen hemzelf en de Antwerpse familie. (Over Huygens en de muziek zie Rudolf Rasch (red.), Driehonderd brieven over muziek van, aan en rond Constantijn Huygens (2007) en Ineke Huysman & Ad Leerintveld (red.), Constantijn Huygens: een leven in brieven (2022).)

Toen Huygens in 1648 een nieuw klavecimbel wilde kopen, was het Gaspar Duarte die hem hielp. Antwerpen had immers de reputatie verworven de hoofdstad van de klavecimbelbouw te zijn, en Duarte kende de belangrijkste bouwers persoonlijk. Hij bemiddelde dan ook graag bij Huygens’ bestelling bij de befaamde klavecimbelbouwer Joannes Couchet (1615-1655).

Lucas Vorsterman (I), Portret van Gaspar Duarte (1584-1653). Deze gravure werd na het overlijden van Duarte gemaakt als herinnering en eerbetoon. In 1657 schreef Huygens een gedicht bij het portret, ‘In effigiem C. Duarti’. (Museum Plantin-Moretus/Prentenkabinet, Antwerpen).

Net als Huygens en zijn kinderen waren ook Gaspar Duarte en diens kinderen zeer getalenteerde musici. Regelmatig gaf het gezin huisconcerten die werden bijgewoond door internationale gasten. Constantijn zou meermaals in het stadspaleis van de Duartes verblijven. Én hij maakte er kennis met Béatrix de Cusance, die een zeer goede vriendin van Huygens zou worden. Ook Béatrix de Cusance koesterde een grote liefde voor de muziek.

Bij het overlijden van Gaspar Duarte rouwde Huygens. ‘[Un Orage] vient de tomber sur ce beau Mont Parnasse à Anvers’, noteerde hij in een van zijn brieven. In een grafdicht vergeleek Huygens Duarte met Amphion, een van de grote musici uit de Griekse mythologie. Het bleef echter niet bij woorden: Huygens zou ook muziek componeren ter nagedachtenis van zijn overleden vriend, de ‘tombeaux et funérailles de Monsieur Duarte’ (brief 5338), zowel voor luit als klavecimbel. Hij riep ook anderen op om muziek te schrijven, zoals de Franse componist Joseph Chabanceau de La Barre (1633-1678) (brief 5333).

In het voorjaar van 1655 stuurt Huygens ‘de stukken die opgedragen waren aan de nagedachtenis van de heer Duarte’ op naar Duartes kinderen (brief 5399, vertaling Rudolf Rasch). Hij voegde daar een klaaglijke pavane bij van de Franse componist Henri Dumont (ca.1610-1684). Huygens’ zoon Christiaan had Dumont eerder datzelfde jaar in Parijs ontmoet, en in de daaropvolgende 20 jaren zouden Constantijn Huygens en Dumont elkaar met enige regelmaat schrijven, al zijn Dumonts brieven helaas verloren gegaan.

Huygens liet achteraf aan Dumont weten dat de familie Duarte diens pavane erg goed had ontvangen. Ongetwijfeld heeft Gaspars dochter Francisca, die bekend stond om haar kwaliteiten als klaveciniste, het werk onmiddellijk op de lessenaar genomen van een van de vele klavecimbels en virginalen die de familie in huis had.

‘Pavanne de Monsr. Dumont’, Bauyn-handschrift (Bibliothèque Nationale, Rés. Vm7 674-675).

Musicoloog Rudolf Rasch stelt dat de pavane die Huygens aan de Duartes zond ‘zeer waarschijnlijk de pavane [is] die te vinden is in het zogenaamde “Handschrift Bauyn”’. Ter gelegenheid van het verschijnen van Constantijn Huygens: een leven in brieven lieten we bij Museum Vleeshuis Dumonts pavane opnemen door klavecinist Korneel Bernolet. Bernolet is docent aan het Koninklijk Conservatorium en geeft zeer regelmatig les in het museum op een van de historische Antwerpse klavecimbels. Voor de opname koos hij echter geen Antwerps klavecimbel, maar (een kopie van) een 17de-eeuws Italiaans instrument, met een heel eigen klankkleur.

Van 26 maart tot en met 26 juni 2022 loopt in het Snijders&Rockoxhuis en Museum Vleeshuis de tentoonstelling Klavier: virginalen, klavecimbels en orgels verbeeld in de 16de en de 17de eeuw. De tentoonstelling werd geïnspireerd door de familie Duarte en hun activiteiten als musici en kunstverzamelaars. Meer info op www.museumvleeshuis.be en www.snijdersrockoxhuis.be.

Timothy De Paepe, 20 maart 2022

Museum Vleeshuis, Antwerpen

Timothy De Paepe schreef in de bundel Constantijn Huygens: een leven in brieven een bijdrage over een brief van Joannes Couchet aan Constantijn Huygens over het klavecimbel dat hij speciaal voor hem had gebouwd. In Huygens’ Hofwijck bevindt zich een replica van een zeventiende-eeuws Rückers klavecimbel, gebouwd door Titus Crijnen, als bruikleen ter beschikking gesteld door Masato Suzuki.

Droevige berichten

Constantijn en zijn vrouw Susanna van Baerle (1599-1637) krijgen samen vijf kinderen, vier jongens en een meisje, die (op zoon Philips na) allen nog in leven zijn als hij zijn autobiografie Mijn leven verteld aan mijn kinderen in twee boeken (1678) schrijft. Hij draagt het werk dan ook op aan zijn (mannelijke) nakomelingen.[1] Constantijn komt zelf ook uit een groot gezin met zes kinderen, twee jongens en vier meisjes. Hij schrijft in Mijn leven echter weinig over hen. Alleen zijn broer Maurits (1595-1642) komt af en toe aan bod. Het wordt hieruit dan ook helemaal niet duidelijk dat het gezin tweemaal afscheid heeft moeten nemen van een zusje. Zo overleed in 1612 Constantijns zusje Elizabeth (1598-1612) en in 1618 stierf Catharina (1601-1618). Hier rept hij totaal niet over in Mijn leven.

Adriaen Hanneman, Portret van Constantijn Huygens en zijn vijf kinderen, Mauritshuis Den Haag.

Elizabeth

In Constantijns andere autobiografie, Mijn jeugd (1629-1631), die gedetailleerder ingaat op zijn jonge jaren en die hij op een stuk jongere leeftijd schrijft, komt Elizabeths overlijden wel aan bod. Mogelijk herinnert hij het zich nog beter omdat het niet zo lang geleden is, of vindt hij het belangrijk om het hier wel op te nemen omdat het alleen over zijn jeugd gaat. Constantijn schrijft: ‘De maand mei, waarin vanouds de Haagse jaarmarkt, de zogenaamde kermis, gevierd werd, werd voor ons gebrandmerkt door een uiterst rampzalige familiegebeurtenis.’[2] Elizabeth, dan veertien jaar oud, overlijdt aan ‘fatale buikkrampen’. Constantijn schrijft dat het binnen een paar uur gedaan was en dat de artsen niets hadden kunnen betekenen.[3] In Vileine hippocraten schrijft Barend Haseker dat de diagnose ‘stangulatio uteri’ luidde, maar dat het waarschijnlijk is dat het om een ‘steeldraai of torsie (draaiing) van het ovarium (eierstokken) of mesenterium (buikvlies)’ ging, of mogelijk ‘een destijds nog onbekende ziekte als een appendicitis (blindedarmontsteking) […] vergezeld van een buikvliesontsteking’.[4]

Constantijn schrijft in Mijn jeugd over Elizabeth: ‘in zekere zin was zij meer dan de andere het lievelingskind geweest van haar ouders’.[5] Deze waren dan ook niet te troosten toen bleek dat zij overleden was. Constantijn vindt zelf dat zij daarbij ‘de Algoede en Allerhoogste God eigenlijk onrecht’ aandeden, omdat deze Elizabeths ziel slechts weer tot zich had genomen. Hij heeft echter ook begrip voor hun verdriet. Zo vraagt hij God om de last, mocht deze ooit ook hem ten deel vallen, draaglijk te maken en hem te leren de slagen te verduren die zijn ‘vaderhart’ nog zullen treffen.[6] Over Catharina’s overlijden, zes jaar later, schrijft Constantijn niet in Mijn jeugd. Hij beëindigt het werk voor hij bij 1618 is aangekomen. Er zijn echter wel verschillende brieven bewaard gebleven uit deze periode, die een veel persoonlijkere kant van Constantijn weergeven.

Catharina

In 1618 bevindt Constantijn zich gedurende enkele maanden in Engeland, waar hij via een brief te horen moet krijgen dat zijn zusje Catharina (1601-1618) is overleden op 17-jarige leeftijd. Over haar doodsoorzaak is niets bekend.[7] Het is echter wel duidelijk dat zij al geruime tijd ziek was. In zijn eerste brief aan zijn ouders vanuit Engeland, van 16 juni, schrijft Constantijn al dat hij graag hoort hoe het met zijn arme zusje gaat en dat hij haar met veel verdriet heeft achtergelaten: ‘Je désire grandement d’entendre comment il va de ma povre soeur Catherine que j’ay quitté avec beaucoup de regret.’ Op 22 juni schrijft Constantijn dat hij ondertussen een brief van zijn ouders heeft ontvangen die al op 11 juni is verstuurd. Hieruit blijkt dat er nog geen verbetering in Catharina’s gezondheid te melden viel: ‘Pour Catelyntgen, j’en suis tousjours en peine et ne sçay ce que la longueur du temps pourroit apporter. Je désire que ce soyent tousjours les premières nouvelles quand on me fera ce bien de m’escrire. Constantijn vraagt om op de hoogte gehouden te worden, maar Catharina is in de tussentijd al overleden, op 18 juni.[8]

Een vreemde reactie

Constantijn bevindt zich ver van zijn familie en vrienden in een vreemd land als hij uiteindelijk op 25 juni het bericht krijgt dat zijn zusje niet meer in leven is. Uit zijn brief van 26 juni is op te maken dat hij niet halsoverkop terugkomt naar de Republiek, maar zijn verdriet alleen zal moeten verwerken. Constantijn zou immers nooit op tijd terug kunnen zijn voor de begrafenis. Wanneer afgegaan wordt op de transcriptie van zijn brief, die is opgenomen in de vroeg twintigste-eeuwse editie van de brieven van Constantijn Huygens, bewerkt door J.A. Worp, lijkt het bovendien alsof Constantijn er niet teveel woorden aan vuil wil maken. De editie vermeldt slechts een kort briefje van Constantijn, waarin hij schrijft dat hij zich goed probeert te houden voor zijn omgeving en dat hij niet in Engeland in de rouw wil gaan. Dit lijkt een ietwat koele reactie, zeker gezien de bezorgdheid die blijkt uit zijn eerdere brieven aan het thuisfront. Wanneer de scan van de originele brief (te vinden in de Koninklijke Bibliotheek) erbij wordt gepakt, blijkt de situatie toch iets anders te liggen.

Nooit aan tafel een brief openen

In Constantijns originele brief is te lezen dat hij de brief van zijn ouders rond 8 uur ’s avonds tijdens het diner heeft ontvangen, en dat hij hiervan heeft geleerd nooit meer brieven te openen aan tafel: ‘Pour m’enseigner, je croy, de n’ouvrir jamais plus des lettres à table.’ Ook schrijft hij dat het nieuws hem ontzettend zwaar valt, zeker nu hij in een ‘vreemd land’ en zo ver van zijn ‘trouwe vrienden’ is, maar dat hij zichzelf probeert voor te houden dat het Gods wil is: ‘j’ay dit à par moi sa volonté soit faicte o Eternel’. Ook laat Constantijn weten dat hij wat tijd voor zichzelf heeft moeten nemen omdat hij weer hevige aanvallen van melancholie heeft gekregen: ‘Cependant Dieu sçait la résolution que j’ay prise de bon heure de faire teste aux plus violents assauts de la mélancholie à laquelle naturellement je me trouve fort enclin, quelque mine extérieure que je face devant le monde.’ Uit zijn oorspronkelijke brief blijkt dus duidelijk dat Constantijn helemaal niet koeltjes reageert op het droeve nieuws, maar dat het overlijden van Catharina hem zeer heeft geraakt.

Fragment brief Constantijn Huygens aan zijn ouders, 1 juli 1618, Koninklijke Bibliotheek, KA 49-1, 41.

Bijzonder ongepast

Toch zit de ietwat selectieve transcriptie in J.A. Worp’s editie er niet helemaal naast. Constantijn probeert zich inderdaad goed te houden tegenover zijn omgeving en wil wachten met het in de rouw gaan: ‘jusqu’à tant que je revienne au Pays Bas […] ou au moins jusqu’à sur la fin de mon partiment’. In de originele brief legt hij echter wel uit waarom hij hiervoor kiest. Hij schrijft dat hij het bijzonder ongepast (‘entièrement hors de propos’) zou vinden om in rouwkleding te paard door Engeland zou reizen. Bovendien, merkt hij op, zou hij zo de hele wereld laten weten dat hij vijftig mijlen (een mijl is een ‘klein uur gaans, rond de vier kilometer) verderop een dode zuster heeft: ‘Aussi bien qu’est-il besoin que tout le monde sçache par deça que j’ay une sœur morte à cinquante lieues d’ici.’ Uit een brief van een kleine week later, 1 juli, blijkt dat zijn nieuwe vrienden in Engeland het daarmee eens zijn: ‘Pour des habits de dueil, chascun me conseille de ne m’en donner peine tant que je seray ici, mais bien qu’au partir je me pourvoye de quelque honeste accoustrement, à quoy les estofes se trouvent icy fort propres.’ Wanneer hij vertrekt, zal Constantijn alsnog zijn rouwkleding aantrekken.

Roosje Peeters, 4 maart 2022

In de bundel Constantijn Huygens. Een leven in brieven wordt veel aandacht besteed aan Constantijns verblijf in Engeland en ook aan zijn hechte familierelaties.


[1] Constantijn Huygens, Mijn leven verteld aan mijn kinderen, F.R.E. Blom ed., 2 delen (Amsterdam 2003) 63.

[2] Constantijn Huygens, Mijn jeugd, Chr. Heesakkers ed. (Amsterdam 1987) 103.

[3] Ibidem.

[4] B. Haeseker, Constantijn Huygens ‘Vileine hippocraten’ (Rotterdam 2010) 23.

[5] Constantijn Huygens, Mijn jeugd, Chr. Heesakkers ed. (Amsterdam 1987) 103.

[6] Constantijn Huygens, Mijn jeugd, Chr. Heesakkers ed. (Amsterdam 1987) 103-104.

 [7] B. Haeseker, Constantijn Huygens ‘Vileine hippocraten’ (Rotterdam 2010) 23.

[8] J.A. Worp, De briefwisseling van Constantijn Huygens, Eerste deel, Rijks Geschiedkundige Publicatieën 15 (Den Haag 1911) 24.