Vijftig ‘nieuwe’ brieven uit 1646 van Constantijn Huygens aan Amalia van Solms

Constantijn Huygens aan Amalia van Solms, Assenede, 24 juli 1646:

Zijne Hoogheid [stadhouder Frederik Hendrik], teruggekomen van het uitstapje [een bezoek aan het Franse leger], voelde zich een beetje vermoeid, na enkele uren te paard te zijn geweest. Daardoor heeft hij vannacht niet goed geslapen en is hij om 4 uur opgestaan om in een stoel te gaan zitten, waarom begrijp ik niet. Om 7 uur is hij weer terug op bed gaan liggen en heeft twee à drie uur zo diep geslapen dat alle trompetten van de Franse troepen die gezamenlijk onder zijn raam hebben staan blazen, hem niet hebben kunnen wekken. Na dit slaapje voelde hij zich totaal niet verfrist.

Dit vrij vertaalde fragment is afkomstig uit één van de vijftig teruggevonden brieven van Constantijn Huygens aan Amalia van Solms die zijn toegevoegd aan de online database met de correspondentie van Constantijn Huygens. De verloren gewaande brieven zijn afkomstig uit het Landeshauptarchiv in Dessau en vrijwel allemaal geschreven in 1646. Ze zijn een belangrijke aanwinst voor de digitale brievencollectie van Constantijn Huygens, in het bijzonder voor zijn correspondentie met Amalia van Solms, de echtgenote van stadhouder Frederik Hendrik. In zijn functie van secretaris van de stadhouder hield Constantijn Amalia vanuit het leger, dat ieder jaar van april tot en met oktober op veldtocht was, vrijwel dagelijks op de hoogte van de militaire vorderingen, maar ook van de gezondheid van haar echtgenoot. In totaal zijn er tussen Huygens en Amalia 1.018 brieven gewisseld. Hij schreef er 834 aan haar en zij schreef 184 brieven aan hem. Op de genoemde vijftig brieven na, bevindt deze briefwisseling zich vrijwel geheel bij Koninklijke Verzamelingen onder signatuur KHA, A14a-XIII-18C-1. Dat deze correspondentie zo compleet is, is te danken aan de afspraak die Constantijn met een van Amalia’s hofdames had gemaakt dat zij al zijn brieven aan Amalia voor hem zou bewaren.

Correspondentie Constantijn Huygens met Amalia von Solms: lichtblauw zijn de brieven áán haar; donkerblauw de brieven van haar

Edities

De belangrijkste gedrukte editie van Huygens’ brieven is op dit moment nog steeds die van J.A. Worp, uitgegeven in de periode 1911-1916 in de Rijks Geschiedkundige Publicatiën, de serie bronnenpublicaties van het Huygens ING. In de algemene inleiding bij deel I stelde Worp dat de volledige uitgave van de correspondentie van Constantijn Huygens 25 tot 30 delen zou vergen. Dat zou natuurlijk veel te veel worden en daarom beperkte hij de omvang tot zes delen, want niet alles was volgens Worp even belangrijk. Die werkwijze is echter niet meer van deze tijd. De huidige onderzoeker wil over het volledige materiaal kunnen beschikken en niet afhankelijk zijn van de selectie en parafrases van een 19e-eeuwse historicus. En dat kan: het Huygens ING heeft een database ingericht met per brief enkele kerngegevens. Hieraan zijn de bewerkingen van Worp gekoppeld en het geheel is op het web gepubliceerd en doorzoekbaar. Aan de brieven is extra materiaal toegevoegd, zoals de digitale afbeelding van de originele brief, maar ook verwijzingen naar andere edities dan die van Worp, en dikwijls een transcriptie of vertaling.

Herkomst

Willem II, Prins van Oranje, door Jean I Petitot, naar schilderij van Gerard van Honthorst, Koninklijke Verzamelingen, Den Haag

En zo worden ook nieuwe, niet door Worp uitgegeven brieven aan de database toegevoegd. Daar zijn deze vijftig brieven van Constantijn Huygens aan Amalia van Solms een voorbeeld van. De brieven bevinden zich in het Landeshauptarchiv Sachsen-Anhalt, Abteilung Dessau, A7b, nr. 109 A met als opschrift: ‘Relation de la Campagne 1646’ (Eindelijk weer samen. Inventaris van de archieven van stadhouder Willem II en Amalia van Solms en enige verwanten, samengesteld door J.N. Fernhout (Den Haag) 86). Het was bekend dat de brieven uit 1646 van Huygens aan Amalia ontbraken, maar tot voor kort wist men niet dat ze zich in Dessau bevonden. Ze zijn daar waarschijnlijk ooit terechtgekomen door een beslissing van stadhouder Willem II. Die was tamelijk ongelukkig met de Vrede van Munster, die een einde had gemaakt aan de Tachtigjarige Oorlog. Liever had hij samen met de Fransen de strijd tegen de Spanjaarden willen voortzetten. Kort na het overlijden van zijn vader Frederik Hendrik (maart 1647) besloot hij een aantal documenten uit het archief van zijn vader naar zijn eigen administratie over te brengen om zo goed mogelijk op de hoogte te zijn van zijn vaders contacten met Frankrijk. Zo liet hij 270 folio’s met ingekomen stukken over de voorbereiding van de veldtochten tegen Spanje uit zijn vaders archief lichten (Fernhout, 22 en 98).

Vermoedelijk om dezelfde reden zijn ook de vijftig brieven van Constantijn aan Amalia uit het jaar 1646 in het archief van Willem II ondergebracht. Na diens dood in 1650 is dit deel van het archief bij zijn moeder Amalia terechtgekomen. Toen Amalia op haar beurt in 1675 overleed, werd haar oudste nog levende dochter Albertine Agnes, weduwe van de Friese stadhouder Willem Frederik, executeur-testamentair. Na haar dood is het archief van Willem II, evenals een deel van dat van Amalia en veel Friese stukken in Duitsland, beland bij de enige nog levende zuster Henriette Catharina, de weduwe van de vorst van Anhalt-Dessau. De documenten, maar ook schilderijen en sieraden, stonden daar bekend als Nassauische Erbschaft (Fernhout, 42). Deze verzameling is niet compleet. Het verhaal wil dat Henriette Catharina veel persoonlijke stukken met zich mee heeft genomen in haar graf. De kerk waar zij begraven lag, is in de Tweede Wereldoorlog plat gebombardeerd, dus die stukken moeten als voorgoed verloren worden beschouwd.

De archieven van Willem II en Amalia van Solms zijn aldus verspreid geraakt over het Landseshauptarchiv in Dessau en het Koninklijk Huisarchief in Den Haag. Dankzij een initiatief van beide archieven zijn ze virtueel weer bij elkaar gebracht door middel van de eerder genoemde inventaris, samengesteld door J.N. Fernhout, die in 2011 door het Koninklijk Huisarchief is gepubliceerd. Het Koninklijk Huisarchief beschikt over microfilms en scans en heeft deze, met bereidwillige medewerking van het archief te Dessau, aan het Huygens ING beschikbaar gesteld. Vervolgens zijn de vijftig relevante brieven uit het digitale materiaal gelicht, bewerkt, van metadata voorzien, getranscribeerd en aan de digitale brievencollectie van Constantijn Huygens gekoppeld.

Inhoud

Deze brieven van Constantijn aan Amalia uit 1646 zijn voor de geschiedschrijving een waardevolle toevoeging. Zo was 1646 het laatste jaar waarin stadhouder Frederik Hendrik nog actief was en met het leger op veldtocht ging. Van half juni tot half september van dat jaar verbleef hij met het leger in Oost-Vlaanderen en in de maand oktober was hij gelegerd voor Venlo, dat hij tevergeefs probeerde in te nemen. In zijn brieven doet Constantijn Amalia uitgebreid verslag over de verstandhouding en de ontmoetingen met de geallieerde Fransen, waarin kopstukken zoals legerleiders Condé, Grammont en Orléans figureren. Verder schrijft hij in detail over de verplaatsingen van het leger, de schermutselingen met de vijand en de activiteiten van de vloot bij Duinkerken. Maar ook de verveling die vaak toeslaat terwijl men wacht op instructie, is onderwerp van schrijven. Zo bericht hij over Willem II die, tot ergernis van zijn vader, regelmatig bij de Fransen te vinden is, waarbij er flink wordt gedronken en gekaart om de tijd te doden. Ook de voorbereidingen op de Vrede van Munster zijn in volle gang en er komt er vaak afvaardiging naar het leger om Frederik Hendrik van de onderhandelingen op de hoogte brengen.

Beleg van Venlo in 1646 door Lambert de Hondt de Oudere, Wikimedia Commons

Frederik Hendrik zou op 14 maart 1647 overlijden. Het jaar daarvoor, in 1646, was hij reeds zwak en ziekelijk, vaak mentaal instabiel en lastig in de omgang. Ook hierover doet Constantijn op gepaste maar ook ontroerende wijze verslag. Vaak beschrijft hij tot in detail wat zijn werkgever wel en niet wil eten, hoe hij heeft geslapen, en of en hoe lang hij op zijn paard heeft gezeten. Maar ook Constantijns persoonlijke beslommeringen, waaronder zijn soms moeilijke verstandhouding met Amalia van Solms, komen aan de orde.

In de bloemlezing Constantijn Huygens. Een leven in brieven komt de relatie tussen Constantijn en Amalia uitgebreid aan bod.

Ineke Huysman, 18 maart 2022

Justinus van Nassau en Constantijn Huygens

In de database met de correspondentie van Constantijn Huygens bevinden zich acht brieven van Justinus van Nassau (1559-1631) aan Constantijn Huygens. Daarvan zijn er twee nooit eerder uitgegeven. Wie was Justinus van Nassau en wat was zijn relatie met Constantijn Huygens? Waar gaan de brieven over?

De overgave van Breda in 1625 door Diego Velázquez (ca. 1635), Wikimedia Commons. Links Justinus van Nassau die Ambrogio Spinola de sleutels van de stad Breda aanbiedt.

Justinus was de zoon die voortkwam uit de kortstondige relatie tussen Eva Elinx (ca. 1535-1590) en Willem van Oranje na het overlijden van zijn eerste echtgenote, Anna van Buren. Hoewel Justinus nooit als wettige nakomeling werd erkend, kreeg hij wel een adellijke opvoeding aan het hof. Na zijn studie aan de net opgerichte Universiteit van Leiden maakt hij carrière als luitenant-admiraal van Zeeland (1585-1601) en was hij onder meer betrokken bij de verdediging van Antwerpen en de Vlaamse kust tegen de Spanjaarden. Met het landleger vocht hij mee bij de inname van Breda en de Slag bij Nieuwpoort.

Ook reisde hij als diplomaat verschillende malen naar Frankrijk en Engeland, onder andere met Johan van Oldenbarnevelt. In 1597 trouwde Justinus met Anna van Merode (1565-1634) met wie hij drie kinderen kreeg. In 1601 werd hij gouverneur van Breda en hij bekleedde die functie totdat de stad in 1625 moest capituleren. Daarna trok hij zich terug in Leiden en verdiepte zich in de wetenschap. [Verder lezen: A.P. van Vliet, Bastaard van Oranje. Justinus van Nassau: admiraal, diplomaat en gouverneur (1559-1631) (Zutphen 2017)]

Peetvader

Tijdens de uitoefening van zijn functie als secretaris van Willem van Oranje had Constantijns vader Christiaan Huygens een vriendschappelijke band met Justinus opgebouwd. Toen zijn zoon Constantijn in 1596 werd geboren, vroeg Christiaan, inmiddels secretaris van de Raad van State, aan Justinus of hij peetvader (parrain) van zijn tweede kind wilde worden. De andere ‘peetvader’ was het bestuur van de stad Breda, een stad waarmee Christiaan een hechte band had, omdat hij er in de buurt was geboren en getogen. Justinus schonk een ‘pillegift’ (doopgeschenk) in de vorm van een vergulde kelk, die Constantijns moeder Suzanna Hoefnagel later in haar testament aan Constantijn vermaakte.

Ondertekening van een brief van Justinus van Nassau aan Constantijn Huygens van 15 mei 1627, Koninklijke Verzamelingen, Archief Constantijn Huygens, G1-9.1.

Er is niet zoveel bekend over de relatie tussen Constantijn en zijn peetvader, Constantijn zelf heeft er niets over vastgelegd. We zullen het dus moeten doen met de acht overgeleverde brieven die Justinus aan Constantijn schreef tussen 1627 en 1630, toen hij in Leiden woonde. Zo accepteerde hij op 25 maart 1627 hartelijk Constantijns uitnodiging voor diens huwelijk met Susanna van Baerle, maar moest hij zijn vrouw verontschuldigen omdat zij verkouden was. Uit zijn daarop volgende brief maken we op dat Constantijn hem het verslag van zijn reis naar Venetië had uitgeleend. Justinus schrijft dat hij wenste dat hij twintig jaar jonger was, want dan zou hij al die zeldzaamheden in de mooie en grote steden van die magnifieke republiek van Venetië zelf gaan bezichtigen. In een andere brief lezen we dat hij bewondering maar ook kritiek had op het hem door Constantijn toegezonden relaas van Francis Vere (1560-1609) over de Slag bij Nieuwpoort. Hij had het gelezen en herlezen en kwam tot de slotsom dat de Engelse commandant uitstekend had beschreven wat hij zelf aan verdiensten had geleverd, maar dat de prestaties van de andere partijen, bijvoorbeeld die van onze eigen cavalerie en wijlen prins Maurits, wel wat meer aandacht hadden mogen krijgen. In andere brieven vraagt Justinus aan Constantijn om voorspraak bij de stadhouder Frederik voor benoemingen in het leger, onder andere voor zijn eigen zoon, vermoedelijk Philips jonker van Nassau, heer van Grimhuizen, Hoekelom en Wijchen (1605-tussen 1672 en 1676).

Nieuwe brieven in de British Library

Vier brieven van Justinus van Nassau worden bewaard in het archief van Constantijn Huygens bij Koninklijke Verzamelingen in Den Haag. De twee hiervoor genoemde recommendatie-brieven bevinden zich in de British Library. Daar worden echter nog twee brieven bewaard die niet in de gedrukte brieven-editie van J.A. Worp staan. In zijn brief van 23 november 1630 beschrijft Justinus hoe een ernstige verkoudheid hem nog steeds verhindert het stadhouderlijk echtpaar, en Constantijn en zijn familie, in Den Haag te bezoeken. De winter is niet geschikt voor mensen van zijn leeftijd, zo schrijft hij, maar hij hoopt toch binnen enkele dagen te kunnen komen. In de tweede onbekende brief komt Justinus terug op zijn eerdere verzoek om voorspraak voor zijn zoon. Ook vraagt hij of Constantijn kan regelen dat zijn zoon toestemming krijgt zijn vrouw te kunnen bezoeken die op sterven na dood is geweest. Daarna werd het stil. Constantijns peetvader schreef niet meer, hij overleed op 26 juni 1631.

Uit de brieven van Justinus van Nassau aan Constantijn Huygens komt duidelijk naar voren dat Justinus, zoals het een goede peetvader betaamt, oprecht interesse toonde voor Constantijn. Tegelijkertijd maakte hij, zoals velen in die tijd, grif gebruik van de cruciale positie die Constantijn als secretaris van de stadhouder innam.

In de database met de correspondentie van Constantijn Huygens bevinden zich meer dan 2.000 brieven die nog niet eerder zijn beschreven. Ook in de bundel Constantijn Huygens, Een leven in brieven staan meer brieven die nog niet eerder zijn uitgegeven.

Ineke Huysman, 11 maart 2022

Militaire patronage bij Constantijn Huygens

Brief van legerofficier Leonoro Pompei aan Constantijn Huygens van 18 april 1644, Koninklijke Verzamelingen, Archief Constantijn Huygens G1-92. http://resources.huygens.knaw.nl/briefwisselingconstantijnhuygens/brief/nr/3499

In een podcast vertelt Geeske Bisschop, verbonden aan het Constantijn Huygens Brieven project, over haar onderzoek naar brieven aan Constantijn Huygens van militairen en hun verwanten om gunsten van de stadhouder. Geeske studeerde geschiedenis aan de Rijksuniversiteit Leiden en wijdde haar masterscriptie aan dit onderwerp. Op 30 september 2020 mocht zij haar naam bijschrijven op een van de muren in het beroemde ‘zweetkamertje’ van de Leidse Universiteit.

Geeske Bisschop, 30 september 2020

Smokkelbriefjes

Een minuscuul briefje van Constantijn Huygens aan Amalia van Solms van 11 juli 1635, afkomstig uit de Huygens-brievendatabase, speelt de hoofdrol in een online video van het Letterlocking project dat zich bezighoudt met de reconstructie van het vouwen en verzegelen van vroegmoderne brieven.

Authors: Jana Dambrogio, Nadine Akkerman, and the Unlocking History Research Group. “Tiny Spy Letter: Constantijn Huygens to Amalia von Solms, Neer (1635),” Letterlocking Instructional Videos. Unlocking History number 0023/Letterlocking Unique Video number: 0023. Duration: 4:43.Video URL: https://www.youtube.com/watch?v=PePWd-h679c. Date accessed: June 7, 2020.

Het leger van stadhouder Frederik Hendrik was ieder jaar van april tot en met oktober op veldtocht. Constantijn, in zijn functie van secretaris van de stadhouder, reisde mee en hield Amalia dagelijks op de hoogte van de militaire vorderingen en ook van de gezondheid van haar echtgenoot. Soms was het nodig een briefje zo klein te maken dat het door de vijandelijke linies naar Den Haag kon worden gesmokkeld. Het briefje in de video, waarvan het origineel wordt bewaard bij Koninklijke Verzamelingen, is een van de kleinste bewaarde briefjes ter wereld.

Constantijn Huygens aan Amalia van Solms, 11 juli 1635, Koninklijke Verzamelingen, Archief Amalia van Solms, A14a-XIII-18c-1

Over de noodzaak van het verzenden van de kleine briefjes schrijft Constantijn in zijn Mémoires pour mes enfants, pp. 131-132 ed. Th. Jorissen (Den Haag, 1873):

Une autre peine que j’avois à cette correspondence réglée dont j’entretenois Madame la Princesse, ce fut la difficulté que souvent je rencontrois aux adresses de mes lettres, quand les dangers des passages se mettoyent entre la Hollande et nous: pour à quoy remédier, force que me fut d’inventer tous les jours nouveaux expédiens, et entre autres m’exercer la veue sure une sorte de petite escriture, qui en fort peu d’espaces contenoit quantité d’histoire, et bien souvent pliée n’excédoit pasa le bout d’une plume, ou le grosseur d’un poix, pour ainsi estre cachée en quelqu’endroit [sic], par des femmes ou petits garçons, qu’il y falloit disposer.

[Een andere moeilijkheid die ik ondervond in deze geregelde correspondentie die ik met Madame la Princesse onderhield, was het probleem dat ik vaak tegenkwam bij het adresseren van mijn brieven, wanneer de gevaren van de doorgang zich tussen Holland en ons bevonden. Om hier een oplossing voor te vinden, was ik genoodzaakt elke dag nieuwe methodes te verzinnen, waaronder het oefenen van mijn oog op een soort van klein schrift, dat in zeer weinig ruimte een grote hoeveelheid verhaal bevatte. Vaak, eenmaal gevouwen, was het niet groter dan het uiteinde van een veer of de grootte van een erwt, zodat het in een of andere verborgen plek kon worden verstopt door vrouwen of kleine jongens, die hiervoor ingeschakeld moesten worden.]

Constantijn vervolgt zijn relaas met de mededeling dat Amalia de gekunstelde kleine briefjes als uitsloverij opvatte en hem had verzocht daar onmiddellijk mee op te houden en haar normale brieven te schrijven. Dat vatte hij op als stank voor dank, het was immers geen ijdelheid maar noodzakelijkheid: Amalia had er op gestaan dat Constantijn haar zoveel mogelijk over alles op de hoogte zou houden, ook als verzending lastig was. Daarom had hij zijn best gedaan ze zo klein mogelijk te schrijven en ze zo op te vouwen dat ze niet groter waren dan een erwt. De datums en de plaatsen van verzending op de briefjes tonen aan dat ze verstuurd zijn op momenten dat het leger in lastige omstandigheden verkeerde, zo liet hij zijn zoons weten. Toen Constantijn zijn Mémoires schreef, was zijn hele correspondentie met Amalia via een van haar hofdames weer in zijn bezit gekomen, zodat zijn kinderen die met eigen ogen konden zien. Wrang detail: via een 19e-eeuwse veiling zijn alle brieven van Constantijn Huygens aan Amalia van Solms weer naar haar eigen archief teruggekeerd.

En nu zijn deze kleine smokkelbriefjes dus ook in gedigitaliseerde vorm raadpleegbaar. In totaal zijn er 27 bewaard en onlangs zijn er in het Landeshauptarchiv Dessau ook nog twee opgedoken naast 48 ‘normale’ brieven van Huygens aan Amalia.

Ineke Huysman

Een briefje van prins Willem

Monsieur, Je vous remercie de la peine que vous avez prise de m’envoyer la lettre du conte Hrenri de Frise. Je vous mande aussi que j’apprens la musique pource que vous en estes grand amateur. Finissant ces peu de lignes, je vous prie de vouloir livrer celles qui sont icy encloses, demeurant, Monsieur, vostre très affectioné, à vous faire service,

Guillaume de Nassau d’Orange

Octob. 1638

Willem II van Oranje-Nassau, door Gerard van Honthorst, ca. 1638, Royal Collection

Dat schrijft de twaalfjarige prins Willem II (1626-1650) van Oranje-Nassau aan Constantijn Huygens, die zich op dat moment met Willems vader, stadhouder Frederik Hendrik (1584-1647), en zijn troepen in de buurt van Grave bevindt. Huygens heeft Willem enkele dagen daarvoor een brief geschreven waarin hij zich heeft beklaagd dat diens zusje, vermoedelijk Louise Henriette (1627-1667), ondanks haar beloftes nooit de moeite neemt iets van zich te laten horen en hij hoopt dat Willem dat wel zal doen. Met zijn brief stuurt Huygens een brief van Hendrik Casimir van Nassau-Dietz (1612-1640) mee voor de jonge prins. Willem doet vervolgens zijn best om te antwoorden en vertelt Huygens dat hij muziek studeert, omdat hij weet dat Huygens een fervent beoefenaar is. Hij stuurt hem enkele brieven mee, wellicht voor zijn vader en misschien ook wel voor zijn neef Hendrik Casimir.

De opleiding van Willem II behoort niet tot het takenpakket van Huygens, maar hij is in de positie dat hij het zich kan permitteren de prins tot schrijven aan te moedigen. Frederik Hendrik heeft in 1632 André Rivet (1572-1651), hoogleraar in de godgeleerdheid, als gouverneur voor zijn zoon aangesteld. Johannes Heilersieg geeft de prins les in taal en wetenschap en David de Marlot (1600-1680), heer van Bavois, is verantwoordelijk voor zijn militaire opvoeding en onderricht in paardrijden.

Constantijn Huygens en zijn kinderen, Adriaan Hanneman, 1639, Mauritshuis

Huygens is in deze periode erg druk met de organisatie van de opvoeding en opleiding van zijn eigen kinderen. Zijn echtgenote Susanna van Baerle, zijn ‘Sterre’, is het jaar ervoor op 10 mei 1637 overleden, Constantijn achterlatend met vijf jonge kinderen. De oudste, Constantijn junior (1628-1697), is dan pas tien jaar. ‘Ende ick met Sijne Hoocheyt te velde moetende op de tocht naer Vlaenderen ende Breda, liet een instructie bij geschrift na’, vertelt Huygens in de beschrijving van de jeugd van zijn kinderen [Ed de Heer en Arthur Eyffinger, ‘De jongelingsjaren van de de kinderen van Christiaan en Constantijn Huygens’ in Huygens Herdacht (1987), 107]. Zo regelt hij dat zijn nicht Catharina Suerius (ca. 1597-1680) de leiding krijgt over het huishouden en de kinderen muzieklessen geeft. De Leidse theologiestudent Abraham Mirkinius komt in huis als leermeester, onder toezicht van Johan Dedel (1589-1665), Huygens’ voormalige huisleraar. De broertjes maken tot hun vaders tevredenheid snel grote vorderingen ‘daer sij soo wel bij deden dat sij mij dagelix met Latijnsche brieven onderhoudende in korten tijde seer fraey ende elegant daerin werden, selfs tot Lodewijck toe’ [De Heer en Eyffinger, 125]. Aldus Huygens over het schriftelijk contact met zijn zoons tijdens de veldtocht in de nazomer van 1638. Wellicht inspireert dit hem prins Willem aan te sporen ook eens iets op papier te zetten.

Brief van Willem II aan Constantijn Huygens, oktober 1638, Koninklijke Verzamelingen, Archief Constantijn Huygens G1-22

Willems brief aan Huygens is een nieuwe vondst, hij is nooit eerder gepubliceerd en hij wordt bewaard bij Koninklijke Verzamelingen, Archief Constantijn Huygens, G1-22. Die van Huygens aan de prins van Oranje-Nassau is wel bekend. De editeur, J.A. Worp, vond het echter niet nodig om in zijn uitgave de volledige brief op te nemen. Bijvoorbeeld het feit dat Huygens wordt genegeerd door Louise Henriette van Oranje-Nassau is weggelaten. Het zijn misschien niet de allerbelangrijkste nieuwe wapenfeiten uit de Nederlandse geschiedenis van de zeventiende eeuw, maar de inhoud van deze autografen leert ons wel meer over de gehoorzaamheid van de jonge prins aan Huygens en de respectabele positie die hij bij de familie van Oranje-Nassau bekleedde.

Ineke Huysman, 1 juni 2020

Een bijzondere brief: Constantijn Huygens als secondant van André Rivet

Een opmerkelijke vondst

Bij de verwerking van de gedigitaliseerde brieven van Constantijn Huygens troffen we een heel opmerkelijke brief aan, die veel vragen oproept. Het is een brief van Huygens vanuit het legerkamp voor Hulst van 2 november 1645 (no. n0293) en gericht aan André Rivet (ca. 1572-1651).[1] De brief komt niet voor in de oude editie van J.A. Worp. Wat meteen opvalt, is dat hij niet in Huygens’ eigen handschrift is. Ook bevat de brief twee Latijnse gedichtjes die Rivet in zijn laatste strijdschrift tegen Hugo Grotius (1583-1645) zou opnemen. In hoeverre bevat deze brief nieuwe informatie over die strijd tussen Rivet en Grotius, wat was de rol van Huygens hierin en wat is de reden dat de brief in een ander handschrift geschreven is?

Huygens en Rivet

André Rivet, Jacob van Meurs, 1650, Rijksmuseum

Huygens correspondeerde veel met André Rivet,[2] die in zijn lange leven diverse functies bekleedde. Zo was hij professor in de theologie te Leiden, gouverneur van de jonge prins Willem II en curator van de Illustere School te Breda, een functie die hij samen met Huygens en Johan Polyander genaamd van den Kerckhove(n) (1594-1660), heer van Heenvliet, bekleedde. Huygens’ zonen Christiaan (1629-1695), Lodewijk (1631-1699) en Philips (1633-1657) zouden er onderwijs volgen en Rivet en Huygens zouden ook daarover geregeld corresponderen. Huygens begint zijn brief aan Rivet met de mededeling dat hij al twee maanden last heeft van een pijnlijke ontsteking aan beide ogen en dat hij daardoor zijn correspondentie, die doorgaans honderd brieven per maand bedraagt, heeft moeten beperken. Gelukkig gaat het nu weer beter en de kort daarvoor ontvangen brief van Rivet van 25 oktober 1645 (no. 4171) heeft hem aangemoedigd de pen weer op te pakken, wat ook noodzakelijk is voor zijn functie. Omdat er nu een database is met gegevens van de correspondentie van Huygens, kunnen we zien dat Huygens toch nog wel wat had geschreven in de afgelopen twee maanden: 39 brieven in totaal, vooral aan Amalia von Solms (1602-1675), de echtgenote van stadhouder Frederik Hendrik (1584-1647) .

Huygens ging jaarlijks mee op veldtocht met de stadhouder en een van zijn taken was Amalia op afstand te informeren over de vorderingen van het leger, maar ook over de gezondheid van haar echtgenoot. In 1645 was Frederik Hendriks gezondheid maar matig, hij leed aan jicht en werd daarvoor met een speciaal drankje behandeld door Andreas Cnoffelius (?-1658), lijfarts van de Poolse koning, die daarvoor duizend rijksdaalders betaald kreeg.[3] Cnoffelius was een expert op het gebied van jicht en heeft daarover ook gepubliceerd.[4] De arts was op doortocht naar Parijs, waar de huwelijkssluiting met de handschoen tussen Marie-Louise de Gonzague (1611-1667) en de Poolse koning Wladislaw IV (1595-1648) zou plaatsvinden. Rivet had Huygens in zijn brief van 25 oktober laten weten dat Gerard, graaf van Denhof (1589-1648), ook op doortocht naar de Parijse trouwerij, helaas geen bezoek aan de stadhouder kon brengen, maar hem wel zijn hoffelijke groeten overbracht. Huygens antwoordt hem dat de stadhouder de groeten van de graaf in ontvangst heeft genomen, zonder aan de Poolse dokter Cnoffelius veel aandacht te besteden. Ook meldt hij dat de Prins gestopt is met het innemen van zijn medicatie, maar dat er geen verschil te merken valt. Hij hoopt er maar het beste van, want het zijn spannende tijden.

Het beleg van Hulst

Hendrick de Meijer, Verovering van Hulst, 1645, Rijksmuseum

In dat verband bericht Huygens Rivet over de stand van zaken rond het beleg van Hulst dat Frederik Hendrik op 8 oktober 1645 was begonnen. De Prins sloeg het beleg voor Hulst omdat hij hoopte uiteindelijk toch Antwerpen te kunnen innemen, wat hem nooit gelukt is. Hulst werd met 305 compagnieën aangevallen. Vanuit het zuiden onder leiding van de Prins en vanuit het noordwesten door veldmaarschalk Johan Wolfert van Brederode (1599-1655). Zoals Huygens schrijft, stuurt Frederik Hendrik op 2 november een onderhandelaar om de stad op te eisen. Vanaf 1 november zijn mineurs al bezig de stadswal te ondermijnen. De gouverneur van de stad, Jacques d’Haynin du Cornet (ca. 1587-1666), wijst het verzoek beleefd af, waarna een stormloop begint. Op 4 november capituleert de stad. Met de inname van Hulst heeft Frederik Hendrik, de stedendwinger, de verdedigingslinie van strategisch gelegen steden om de de Noordelijke Nederlanden voltooid.  De Prins heeft de tuin van de Zeven Verenigde Nederlanden gesloten. Hulst is zijn laatste overwinning en zij wordt uitbundig gevierd. Ook Huygens laat zich niet onbetuigd en schrijft een aantal lofdichten in het Latijn en het Nederlands.[5]

Lees verder “Een bijzondere brief: Constantijn Huygens als secondant van André Rivet”