Geurende geschenken en meer

Nieuwe gegevens uit de correspondentie van Andreas Colvius en Constantijn Huygens.

De Dordtse dominee Andreas Colvius (1594-1671) was een geleerd man.[1] Hij had een levendige, onderzoekende belangstelling voor Gods schepping. Zijn Hand herkende hij in ‘Het Boeck der Natuere’, in alles wat op aarde leefde, in de wereld om hem heen, maar ook in het uitspansel.[2] Colvius bezat een grote bibliotheek, onderhield een uitgebreide correspondentie met tal van geleerden en bracht een ‘museum’, een ‘rariteitenkabinet’, bijeen waarin hij bewijzen van Gods wonderlijke almacht verzamelde. In 1655 liet hij een catalogus van zijn verzameling drukken: Catalogus Musaei Colvii. Helaas is daar tot op heden geen exemplaar van teruggevonden.[3]

Portret van Andreas Colvius door Jacob Gerritsz. Cuyp, in 1646 gegraveerd door Salomon Savery, met een Latijns vers door Claude Saumaise (Regionaal Archief Dordrecht).

Ook Constantijn Huygens (1596-1687) had een rariteitenkabinet. Evenals Colvius was ook Huygens een diepgelovig lezer van het boek der natuur. In zijn gedicht Hofwijck zegt hij dat de mens God, de Schepper, niet alleen kent door middel van de Bijbel, maar ook uit Gods tweede boek, de natuur:

     ‘…dit Boeck, dit boeck der Boecken,
      Is so voll van ondersoecks, soo voll van soete hoecken,
      Als Hofwyck bladeren aen Boom en kruyden telt.’[4]

Ook Huygens verwondert zich over Gods Almacht die hij erkent en herkent in alles wat de natuur vermag, in al haar voortbrengselen, mineralen, stenen, vreemde dieren, kortom in ‘rariteiten’. Helaas is van Huygens’ kabinet ook geen beschrijving, catalogus of inventaris overgeleverd.

De briefwisseling tussen Andreas Colvius en Constantijn Huygens

Van de correspondentie tussen de Dordtse dominee Colvius en de Haagse hoveling Huygens zijn nu 22 brieven bekend, 20 van Colvius aan Huygens en 2 van Huygens aan Colvius. Uit enkele van hun brieven kunnen we enige informatie over hun ‘kabinetten’ of ‘musea’ te weten komen. Op 12 mei 1639 bijvoorbeeld bedankt Colvius Huygens dat hij voor een ogenblik zijn kabinet voor hem heeft opengesteld. Hij heeft genoten van zijn welwillende ontvangst, maar meer nog van de verklaringen uit zijn wijze en welsprekende mond die leven en geest gaven aan die dode dingen. Tien jaar later heeft Colvius van Huygens een ‘don d’ambre’ gekregen. Hij dankt ervoor in een brief van 31 maart 1649 die meer interessants bevat dan Worp in zijn editie geeft.[5] Colvius schrijft dat hij – mogelijk uit Huygens’ gemaakt bescheiden begeleidende brief die niet is overgeleverd –  begrijpt dat het stukje amber in Huygens’ wereldmuseum niet zoveel betekenis heeft. Voor zijn eigen kleine kabinet is het wel van grote waarde. Colvius is trots op zijn museum en heeft er een gedichtje op gemaakt dat hij in zijn brief opneemt:

Omnia quæ tellus venis abscondidit imis,
Oceanusque tegit, capsula nostra tenet:
Quærere naturæ vires sit nostra voluptas,
Viribus é tantis maxima, nôsse Deum.

(Alles wat de aarde diep in haar binnenste aderen verborgen houdt, | En de oceaan bedekt, zit in onze verzameling: |Bijeen te brengen wat de natuur vermag, is ons grote genoegen, | Uit zoveel natuurkracht god te leren kennen, het grootste genoegen.)

De twee eerste regels zijn misschien wel overdreven, vindt Colvius in dezelfde brief. Maar de volgende twee versregels zijn zeker waar. ‘Dit alles moet ons oproepen om het goede van de Hemel na te streven. Als we al zoveel rijkdom vinden op dit kleine stukje aarde, hoe zal het dan zijn in de eeuwigheid, in de immense hemel?’, schrijft hij. Dominee Colvius lijkt evenwel ook het fanatisme van de echte verzamelaar te onderkennen en citeert voor Huygens een paar regels uit het voorwoord van boek vier van de Astronomica van de Latijnse dichter en astroloog Manilius (1e eeuw v. Chr.):

Paperiorque bonis quisque est, quia plura requirit
Nec qoud habet numerat, tantum quod non habet optat. (vrs. 6-7)

(In rijkdom wordt iedereen armer, want men wil steeds meer. | Niemand koestert zijn bezit, maar is steeds op zoek naar wat hij mist.)

 Het amber dat in de brief van 31 maart 1649 ter sprake komt, is barnsteen, zoals blijkt uit Colvius’ brief van 13 augustus 1649 (brief 4968). Colvius beschrijft daarin de stukken en zegt dat er een transparant laagje goud overheen zit. En ook dat hij een klein stukje heeft, waarin een mier is ingesloten. Hierop vindt Colvius epigram 15 uit boek 6 van de dichter Martialis (40-104 n. Chr.) van toepassing dat hij vervolgens citeert:[6]

Dum Phaëtontea formica vagatur in umbra,
Implicuit tenuem succina gutta feram:
Sic modo quae fuerat vita contenta manente,
Funeribus facta est nunc pretiosa suis.

(Een mier schuilde voor de zon in de schaduw van een boom. |Toen een amberdruppel het kleine diertje ving.| Zo gebeurde het dat een leven waar niemand naar omkeek | Na de dood het bekijken waard werd.)[7]

Barnsteen met ingesloten insecten. Anders L. Damgaard. Wiki Media Commons

Aan het einde van de brief verzekert Colvius Huygens dat hij hem niet zozeer dankbaar is voor zijn geschenken, als wel voor zijn kostbare kennis.

Ben-olie, balsem en iets uit eigen koker

Huygens’ antwoorden op bovenstaande nogal onderdanige brieven kennen we niet. De eerste brief van Huygens aan Colvius is van 30 juli 1653. Huygens betoont daarin zijn dankbaarheid voor een originele brief van Alva die Colvius hem heeft geschonken, en stuurt hem drie cadeaus: een monstertje Ben-[of Behen-]olie, dat – zo Colvius zal merken- welzeker echt is, ‘want’, zegt Huygens, ‘in de acht jaar dat ik het heb, heeft het niets van zijn geur of reuk verloren. En dat is zonder twijfel het beste bewijs.’ Het tweede dat Huygens Colvius geeft, zijn stukjes ‘beaume en Roche’ (en roche-balsem).[8] Huygens legt vervolgens uit dat Franse parfumeurs deze balsem veel gebruiken, bij voorkeur in ’cassolettes’ (vaasjes of bakjes voor het branden van reukwerk) en dergelijke. Huygens schrijft verder dat het, als je het in je mond stopt, zacht wordt en een lekkere geur aan je adem geeft. Op een gloeiend kooltje parfumeert het de kamer met een zwavelige geur die lang blijft hangen. Het derde geschenk dat Huygens geeft, is lang niet zo waardevol als de twee eerste, zegt hij. Het komt niet alleen uit de eigen winkel, maar ook uit eigen koker.

Colvius dankt op 9 augustus 1653 voor deze geschenken. Het meest waardeert hij het derde cadeau. Dat is een exemplaar van Huygens’ Vitaulium, het hofdicht dat Huygens wijdde aan zijn buitenplaats Hofwijck.[9]

Titelblad van Huygens’ Hofwijck, 1653. KB Den Haag

Dit werk heeft Colvius niet alleen vermaakt, maar in hem ook het verlangen opgeroepen om het buiten te bezoeken om te weten of het ‘historiquement’ of ‘poëtiquement’ beschreven is (brief 5303 van 9 augustus 1653). Colvius prijst Huygens als een van de voornaamste dichters van het land. Hij wil Hofwijck graag met Huygens bezoeken.

Conclusie

Deze – slechts fragmentarisch door Worp uitgegeven brieven – laten zien hoe twee zeer gelovige geleerden elkaar vinden in hun gemeenschappelijke interesse. Huygens toont zich genereus door aan Colvius uit zijn verzameling voor diens kleine kabinet enkele specimina te schenken. En Colvius is dankbaar en stelt zich zeer onderdanig op tegenover Huygens.

Ad Leerintveld, 26 maart 2023


[1] Zie zijn levenschets door Willem Frijhoff: Andreas Colvius – Regionaal Archief Dordrecht.

[2] Eric Jorink, Het Boeck der Natuere. Nederlandse geleerden en de wonderen van Gods Schepping 1575-1715 (Leiden, 2006), 225-229.

[3] Andreas Colvius is als verzamelaar opgenomen in Pieter Smit (e.a.), red., Hendrik Engel’s Alphabetical list of Dutch zoological cabinets and menageries (Amsterdam 1986), maar komt niet voor in Elinoor Bergvelt, Renée Kistemaker (hoofdred.), De Wereld binnen handbereik. Nederlandse kunst- en rariteitenverzamelingen, 1585-1735 . 2 delen (Zwolle, 1998). In de veilingcatalogi van zijn bibliotheek (1671) en die van zijn zoon Nicolaus (1718) zijn evenwel gegevens over Colvius’ Museum te vinden. Ik hoop daar elders op terug te komen.

[4] Hofwijck, r. 1677-1679 (ed. Van Strien, Amsterdam 2008). Jorink (a.w. n. 2), 22.

[5] Niet in de samenvatting bij Worp: ‘Je vous remercie aussi affectuesement de vostre don d’ambre, que sans doubte doibt estre veritable. Parce que vous possedez un monde, vous appellez fatras, ce qui est pretieux en mon petit cabinet, sur lequel j’ai composé neantmoins ces vers: Omnia quæ tellus venis abscondidit imis,|   Oceanusque tegit, capsula nostra tenet:| Quærere naturæ vires sit nostra voluptas, | Viribus é tantis maxima, nôsse Deum. Si les deux premiers sont superlatifs, les autres deux pour le moins sont tres-véritables. Cependant en amasant de omnibus aliquid je trouve le dire du grand Poëte Manile l. 4. en sa préface magnifique tres-vray: Paperiorque bonis quisque est, quia plura requirit | Nec qoud habet numerat, tantum quod non habet optat. Tout ceci nous doibt esveiller pour cercher des biens celestes, car si nous trouvons tant des richesses en ce petit point, que serace du ciel qui est immense, voire de l’eternité?’

[6] Niet in de samenvatting bij Worp: ‘A cause que ma femme a tardeé longtemps à la Haye; j’ai receu seulement aujourd’hui les pieçes d’ambre dont il a pleu à  v.s. de m’honorer. Elle a par dessus l’or qu’elle est transparente. I’en ay une petite pieçe dans laquelle est enternée une fourmis sur laquelle s’applique les vers de Martiales l. 6. ep. 15:  Dum Phaëthontea formica vagatur in umbra, |Implicuit tenuem succina gutta feram: | Sic modo quae fuerat vita contenta manente, |Funeribus facta est nunc pretiosa suis.’

[7] Ik dank dr. Frans Blom voor zijn vertaling van de Latijnse versregels.

[8] Hoogstwaarschijnlijk gaat het hier om hars van de Liquidamber styraciflua (Amerikaanse amberboom, sweetgum tree). Ik dank deze informatie aan dr. Ineke Huysman, Van haar is ter perse:  ‘La parfumerie : un passe-temps scientifique méconnu de Constantijn Huygens (1596-1687)‘ in: Le Parfumeur te publiceren bij Presses universitaires de Strasbourg (collection « Formes et Savoirs »). 

[9] Vitaulium. Hofwijck, Hofstede vanden Heere van Zuylichem onder Voorburgh. Den Haag, Adrian Vlac, 1653.

Poëzie als medicijn en potten van porselein

Drie brieven van gouverneur-generaal Specx aan Huygens

Titelpagina van Constantijn Huygens’ Ooghen-troost, 1647.

In 1647 liet Constantijn Huygens bij de Elseviers in Leiden zijn gedicht Eufrasia. Ooghen-troost, aen Parthenine, bejaerde maegd. Over de verduysteringh van haer een ooghe drukken. Het was aanvankelijk bedoeld om zijn vriendin Lucretia van Trello (ca. 1590- 1663)[1] te troosten. Zij was aan één oog blind geworden. Hij stuurde dit troostgedicht, dat hij voltooide op 5 januari 1647, in handschrift aan haar op. Het gedicht was toen niet langer dan zo’n vierhonderd regels. Huygens bleef aan het gedicht werken. Hij breidde het uit tot maar liefst duizend en twee regels en maakte van een particulier gedicht voor een vriendin een boek voor een algemeen publiek door bijvoorbeeld de naam van de bestemmelinge te vervangen door het anonieme ‘Parthenine, bejaerde maegd’. Ook zijn er in de druk tweemaal zoveel Griekse en Latijnse citaten toegevoegd. Hierdoor werd het Nederlandstalige gedicht eveneens voor lezers die liever Latijn lazen, toegankelijk en presenteerde Huygens zich als een humanist.[2]

Presentexemplaren

Het boek verscheen nog in het voorjaar van 1647. Uit zijn briefwisseling blijkt dat Huygens exemplaren ervan stuurde aan onder anderen de dichter en theoloog Jacobus Revius (4583), aan zijn vrienden Descartes (n0279) en Caspar Barlaeus (4704), aan de ex-leraar van zijn zonen Henrik Bruno (4636), aan de Deense diplomaat Corfits Ulefeldt (4586), aan de pastoor van Loon op Zand Benediktus van Kessel (4610) en aan de sterrenkundige katholieke priester Godefridus Wendelius (4616). De receptiegeschiedenis van Huygens’ Eufrasia kan nu dankzij de vondst van een niet eerder bekende brief worden uitgebreid.

Gouverneur-generaal Specx

In het Dordts Archief wordt namelijk een brief (n0629) bewaard van Jacques Specx van 11 mei 1647. Specx, die ook geteisterd wordt door een oogkwaal, bedankt Huygens erin voor het hoogwaardige geschenk met zijn godsvruchtige en geestelijke medicinale inhoud. Het heeft hem zo’n troostrijk medicijn opgeleverd als hij tot dan toe nog van geen dokter, oogarts of chirurgijn heeft genoten.

Anonieme kunstenaar, portret van gouverneur-generaal Specx. Rijksmuseum Amsterdam

Jacques Specx (ca. 1588-1652) is vooral bekend geworden als initiatiefnemer van de jarenlange exclusieve handel die de Vereenigde Oostindische Compagnie heeft kunnen drijven met Japan en Korea. Hij werd in 1609 hoofd van de factorij in Hirado. Deze handelspost bestuurde hij ongeveer tien jaar, daarna werd hij president van de Schepenbank in Batavia en lid in de Raad van Indië. In 1627 moest hij op uitdrukkelijk verzoek van de Heren XVII terug naar Holland om zich te verantwoorden voor zijn gebrekkige boekhouding. Hij trouwde in Holland met Maria Odilia Buys (1615-1636), een kleindochter van landsadvocaat Paulus Buys. Met haar vertrok hij in 1629 opnieuw naar Indië. Hij arriveerde daar een dag na de dood van Jan Pietersz. Coen, wiens begrafenis hij regelde. Door de Raad van Indië werd hij meteen tot interim gouverneur-generaal benoemd. Hij bleef dit tot september 1632. In 1633 was hij terug in Holland. Hij ontving een riant maandgeld en kon gaan rentenieren. Hij vestigde zich in Amsterdam waar hij een belangrijke verzameling Indische, Japanse en Chinese voorwerpen en schilderijen bijeenbracht. Hij bezat onder meer vijf schilderijen van Rembrandt.[3] Later werd hij bewindhebber van de Westindische Compagnie. Specx hertrouwde na de dood van zijn eerste vrouw met Magdalena Doublet (*1595).[4] Zij was een zus van Philips Doublet (1590-1632) die met Geertruydt Huygens (1599-1680) een zus van Constantijn Huygens was getrouwd.

Potten van porselein

Specx was geen onbekende voor Huygens. Uit 1636 is er een brief van hem aan Huygens (1367) waarin hij hem bedankt voor wat hij voor zijn zwager Buys heeft gedaan, en als blijk van dankbaarheid ‘een cleijn Indisch manufactuijrken’ stuurt voor ‘Me vrouwe  UE. ghemale’. En in 1640 verontschuldigt Specx zich in een brief (2577) voor zijn traagheid in het uitvoeren van een ‘commissie’ van Huygens voor ‘Porceleine potten’. Hij heeft lang gezocht naar de bedoelde potten, maar geen andere kunnen vinden dan één uit ‘ons huijs’ en drie ‘bij David van Milden’.[5]

Jacques Specx blijkt dus Constantijn Huygens te hebben geholpen aan waarschijnlijk Chinees porselein voor zijn kabinet. Blijkens de nu ontdekte brief uit 1647 heeft Huygens op zijn beurt Specx, via hun gemeenschappelijke zwager, raadsheer Philips Doublet, met een exemplaar van zijn Ooghen-troost poëtisch getroost toen diens gezichtsvermogen ‘overswack’ was.

Ad Leerintveld


[1] Zie over haar Els Kloek: https://resources.huygens.knaw.nl/vrouwenlexicon/lemmata/data/Trello

[2] Het gedicht is uitgegeven door F.L. Zwaan (Groningen, Wolter’s Noordhoff/Bouma’s Boekhuis, 1984). Zie ook: C.W. de Kruyter, Constantijn Huygens’ Oogentroost. Een interpretatieve studie. (Meppel, Boom 1971) en Lise Gosseye, Reading towards the Light. Constantijn Huygens’ Ooghentroost at the beginnings of modernity. (Gent 2011, proefschrift Universiteit Gent).

[3] Gary Schwartz schildert een levendig portret van de man in zijn Rembrandt, zijn leven, zijn schilderijen (Maarssen 1984, 100-101).

[4] Ondertrouw op 24 april 1638 te Amsterdam.

[5] David van Milden dreef een handel in Oostindische waren in de Haarlemmerstraat te Amsterdam. Zie: Stadsarchief Amsterdam, https://archief.amsterdam/archief/5075/2367

Twee Rotterdamse Constanters

Ad Leerintveld en Kees Verduin hebben in de loop der jaren een imposante lijst samengesteld van boeken die blijkens het ex libris Constanter aantoonbaar afkomstig zijn uit de bibliotheek van Constantijn Huygens. Aan deze verzameling kunnen nu twee werken worden toegevoegd die berusten bij het Stadsarchief Rotterdam. Ze werden ontdekt bij de inventarisatie van het archief van de familie Van Mierop. Het gaat om het eerste en tweede deel van het Wapenbuch van Johann Sibmacher (ook wel gespeld als Siebmacher), uitgegeven in Nürnberg in 1605 respectievelijk 1609. Ze bevatten duizenden wapens van vorsten, edelen en andere voorname personen, alsmede van steden en heerlijkheden. Het werk werd vele malen herdrukt en door anderen voortgezet, tot het uiteindelijk 119 delen omvatte en in 1961 werd ontsloten door een index.[1]

Het ex libris Constanter gaat vergezeld van het jaartal 1649, toen Huygens de boeken zal hebben verworven. De vraag rijst waarom hij ze aanschafte – en waarom toen. Kwam hij ze ‘toevallig’ tegen en vond hij dat ze niet mochten ontbreken in de bibliotheek van een intellectueel? Of is er een concrete aanleiding voor deze verwerving op dat moment? Het laatste blijkt het geval, zo ontdekte Ad Leerintveld. Juist in 1649 was Huygens betrokken bij het decoratieprogramma van de Oranjezaal van paleis Huis ten Bosch. Hier werd de legitimiteit van de Oranjedynastie tot in het kleinste detail in beeld gebracht en Huygens had onder meer tot taak de relevante wapenschilden bijeen te brengen.[2] De boeken van Sibmacher waren op dat moment hét standaardwerk, dus het is alleszins verklaarbaar dat hij die juist toen voor zijn bibliotheek wilde verwerven.

Of hij er heel intensief gebruik van heeft gemaakt, mag overigens worden betwijfeld, maar dat gold vast voor meer boeken in zijn bezit. De bladzijden vertonen nauwelijks gebruikssporen en Huygens heeft nooit de moeite genomen de wapens te laten inkleuren, zoals sommige anderen wel deden. De boeken zitten ook nog strak in de originele perkamenten band. Op de rug staat Wapenbuch 1. theil respectievelijk 2. theil, met daaronder enkele onduidelijke tekens, mogelijk plaatskenmerken.

Het is helaas niet gelukt te achterhalen hoe deze werken bij de familie Van Mierop terecht zijn gekomen. Toen Constantijn in 1687 overleed, raakte zijn bibliotheek verspreid. Een deel werd publiek verkocht, maar in de veilingcatalogus komen de boeken van Sibmacher niet voor. Dat hoeft geen verbazing te wekken: zijn zoons besloten pas na enige aarzeling dat de naam van hun vader op de titelpagina mocht komen, want de bibliotheek was al “un peu pillée”.[3] Vooral Constantijn jr schijnt er flink wat boeken uit te hebben overgenomen, zo blijkt uit de veilingcatalogus van diens bibliotheek uit 1701. Ook hierin zijn de Sibmachers echter niet aangetroffen.[4] Ze staan evenmin in de catalogus van de verkoping van de boeken van zoon Christiaan. Van zoon Lodewijk, getrouwd met Jacoba Teding van Berkhout, en van dochter Susanna, gehuwd met Philips Doublet, zijn geen veilingcatalogi bekend, dus we kunnen niet nagaan of zij ze misschien hebben overgenomen. En dan nog is het mogelijk dat de boeken onderhands zijn vererfd of cadeau zijn gegeven, en nooit in een publieke verkoping zijn beland.

Dit spoor loopt dus dood en ook de omgekeerde route levert geen uitsluitsel. De familie Van Mierop was wijdvertakt, maar er zijn geen verbanden gevonden met de geslachten Doublet en Teding van Berkhout. Behalve aan vererving kunnen we natuurlijk ook denken aan aankoop. We weten dat Johan Gerbrand van Mierop (1733-1807) grote belangstelling had voor genealogie en heraldiek – de vorming van het familiearchief is voor een groot deel aan hem te danken. Bij de beoefening van zijn liefhebberij werkte hij samen met de bekende Rotterdamse genealoog Hartman de Custer (1687-1760) en hij verwierf uit diens nalatenschap een collectie boeken en handschriften. Zou daar wellicht ook het Wapenbuch van Sibmacher bij hebben gezeten? Wie weet, maar dit is uiteraard een verschuiving van het probleem: de volgende vraag is dan hoe De Custer de boeken heeft verworven. Ook zijn familie kan niet worden gelinkt aan de nazaten van Huygens, maar er is wel een ander interessant spoortje. Hartmans grootmoeder van moederszijde was Barbara Elsevier, een telg uit het beroemde geslacht van uitgevers en boekhandelaren. Die kochten soms hele bibliotheken en collecties op om ze als geheel of in delen verder te verkopen, dus ook dit boek kan door hun handen zijn gegaan.

Verder komen we helaas ook langs deze weg niet. We zullen tevreden moeten zijn met de vondst van weer twee ‘nieuwe’ Constanters, met als extraatje dat we precies weten waarom Huygens ze aanschafte.

Gerrit Verhoeven, Stadsarchief Rotterdam, 28 december 2021.


[1] https://web.archive.org/web/20150923223750/http://www.dr-bernhard-peter.de/Heraldik/seite53-sieb.htm (geraadpleegd 15/12/2021)

[2] Margriet van Eikema Hommes en Elmer Kolfin, De Oranjezaal in Huis ten Bosch. Een zaal uit louter liefde (Zwolle 2013) 57.

[3] Zie de voorrede bij de heruitgave door Van Stockum, 1903: Catalogus Const. Huygens, Voorrede (xs4all.nl) (geraadpleegd 15/12/2021)

[4] Zie ook De Navorscher 27, 330.

Constantijn Huygens, Een leven in brieven

V.l.n.r. Constantijn Huygens, Béatrix de Cusance, Johannes Uytenbogaert en Amalia von Solms

Ter gelegenheid van de voltooiing van de digitale editie van de briefwisseling van Constantijn Huygens verscheen op 2 april 2022 een rijk geïllustreerd boek verschenen met een selectie van achtendertig brieven van en aan Constantijn Huygens. Elke brief is door een deskundige vertaald in hedendaags Nederlands en van een inleiding voorzien.

Huygens’ veelzijdigheid komt in de bloemlezing goed tot zijn recht: we zien hem onder meer actief als kunstkenner, musicus, architect, dichter, diplomaat, vriend en familieman.

Een voorproefje uit de bundel:

Constantijn Huygens had een wel heel intieme vriendschap met de hertogin van Lotharingen, Béatrix de Cusance, die levensgroot werd geportretteerd door Anton van Dijck. Haar uitvoerige correspondentie met Huygens handelt over van alles en nog wat, maar vooral over muziek. Eén brief daaruit is geselecteerd voor de bundel. In haar hanenpoten-achtige handschrift verklaart ze Constantijn haar liefde tot de dood voor de muziek. En ze stuurt hem een gouden stemsleutel waarmee ze hem tot ridder van haar Orde van de Klavecimbelhamer benoemt.

Kijk hier voor de brochure met meer informatie over het boek. Ook is er een inkijkexemplaar beschikbaar.

De Universiteitsbibliotheek Leiden besteedt in deze video onder andere aandacht aandacht aan de correspondentie van Constantijn Huygens die daar wordt bewaard.

Op 2 december 2022 vond een congres plaats geheel gewijd aan Huygens’ briefwisseling. Een terugblik.

Boeken en schulden. Sébastien Chièze en zijn brieven aan Constantijn Huygens

In 1670 stuurde de prins van Oranje, Willem III (1650-1702), de katholieke Sébastien Chièze (1625-1679) naar Madrid om aan te dringen op de afbetaling van de Spaanse schulden aan Oranje waarover bij de Vrede van Munster (1648) een akkoord was bereikt.[1] De Republiek bevond zich tijdens Chièzes gezantschapsreis in het Eerste Stadhouderloze Tijdperk en Willem III had mede hierdoor zeer beperkte financiële middelen. Ook Spanje bevond zich in deze tijd vrijwel constant in een staat van financiële crisis en was dan ook niet snel geneigd tot betaling. Zeker niet omdat Willem III nog tot in het Rampjaar 1672 de facto een gewone inwoner was van de Republiek en dus relatief weinig invloed had op de diplomatieke verhoudingen met het Habsburgse Rijk.

Portret van Willem III, prins van Oranje, Jochem Bormeester 1670-1702, Rijksmuseum

Toen in 1672 de Fransen, Engelsen en de bisdommen Munster en Keulen de Republiek binnenvielen, veranderde de situatie voor Willem III drastisch. De Staten-Generaal benoemden hem tot kapitein-generaal van het Staatse leger en Holland, Zeeland en Utrecht stelden hem aan als stadhouder. In de jaren daarop benoemden ook de overige gewesten de prins tot stadhouder. Daarmee was Willem III voorzien van een ruim inkomen om de kas van de Oranjes te spekken en kon hij veel macht uitoefenen door middel van patronage in het leger en in de gewesten waarvan hij stadhouder was. Als kapitein-generaal van het Staatse leger boekte de prins bovendien al snel successen in de oorlog tegen Frankrijk. Deze machtsverschuiving was ook te merken aan het Spaanse hof, waarvandaan Sébastien Chièze op 21 december 1672 een brief schreef aan Constantijn Huygens naar aanleiding van een audiëntie bij Maria Anna van Oostenrijk (1634-1696), koning-moeder van de Spaanse koning Karel II van Spanje (1661-1700).

Constantijn Huygens

Sébastien Chièze had een goede verstandhouding met Constantijn Huygens. In de eerste helft van de jaren zestig van de zeventiende eeuw was hij als intendant van de domeinen van de prins van Oranje in Orange met Huygens in Parijs om te onderhandelen over de teruggave van het Prinsdom aan de prins van Oranje. Huygens en Chièze schreven elkaar daarna veel en ook hielden ze elkaar op de hoogte over hun persoonlijke leven. Er zijn in totaal 109 brieven uit hun correspondentie bewaard gebleven: 32 brieven van Huygens aan Chièze en 77 van Chièze aan Huygens .

Hoe het ook zij, mijnheer, en hoe moeilijk men het vroeger zou hebben geloofd: de wapens van Zijne Doorluchtige Hoogheid zijn in Madrid geplant, en zijn ambassadeur geniet dezelfde voorrechten als die van andere staatshoofden. Die mensen hier zijn zo gebrand op hun roem en zo jaloers op die van anderen, dat naar het oordeel van de verstandigsten er evenveel reden is zich te verbazen over mijn ontvangst als over de weigering die [vertegenwoordigers van] de hertogen van Savoye en Florence en van de Republiek Genua ten deel viel om te worden toegelaten tot de Kapel.[2]

Zoals hierboven genoemd verliepen de onderhandelingen erg moeizaam. Chièze beklaagt zich regelmatig in zijn correspondentie met Huygens over de Spanjaarden die zich niet aan hun afspraken hielden en over de trage gang van zaken aan het hof.[3] De hoop was dan ook dat nu Willem III zijn woorden kracht bij kon zetten in zijn nieuwe rol van stadhouder en kapitein-generaal de Spanjaarden meer noodzaak zouden zien in het nakomen van de verbintenissen uit de Vrede van Munster.

Chièze was nadrukkelijk geen diplomaat voor de Republiek, maar een persoonlijk envoyé van Willem III. Vandaar ook het intensieve contact tussen Huygens en Chièze. Pas later kwam hij ook in dienst van de Republiek toen hij als extraordinaris envoyé werd belast met de waarneming van de ambassade in Madrid. Deze twee functies zou Chièze tot aan zijn dood in 1679 in Madrid blijven vervullen.

Muziek

Constantijn Huygens en Sébastien Chièze schreven behalve over de zaken aan het Spaanse hof ook nog over andere thema’s. Zo komt uit hun correspondentie Huygens’ interesse voor muziek duidelijk naar voren. In dezelfde brief noemt Chièze bijvoorbeeld in de laatste zin de voortgang van zijn zoektocht naar De musicâ libri septem van Francisco Salinas[4], die Huygens in een brief van 14 januari 1672 bij hem had besteld. Huygens bestelde vaak kostbare en zeldzame exemplaren die niet verkrijgbaar waren in de Republiek. De aankoop was dan ook geen gemakkelijke opgave, maar Chièze gaf niet zomaar op en concludeerde zijn brief met de volgende woorden: ’Omdat ik de naam en hoedanigheden van [Francisco] Salinas ken, zal ik het boek vinden, of het is in het geheel niet in Spanje.’[5]

De zoektocht naar het boek van Salinas verliep gelukkig voorspoediger dan de afbetaling van de Spaanse schulden. Op 4 januari 1673 schreef Chièze enthousiast aan Huygens een exemplaar te hebben bemachtigd, maar de afbetaling van de schulden van de Spaanse koning aan Oranje wist Chièze, ondanks de machtsverschuivingen van 1672, tot aan zijn dood in september 1679 niet gedaan te krijgen.

Jeffrey Oostra, 17 maart 2021


[1] O. Schutte, Repertorium der buitenlandse vertegenwoordigers, residerende in Nederland 1584-1810 (’s-Gravenhage 1983) 392.

[2] Vertaling door Rudolf Rasch.

[3] Zie bijvoorbeeld de brief van 18 februari 1671: http://resources.huygens.knaw.nl/briefwisselingconstantijnhuygens/brief/nr/6786.

[4] Francisco Salinas, De musicâ libri semptum (Salamanca 1577). Boek en afbeelding titelpagina zijn beschikbaar via Biblioteca digital Hispanica: http://bdh.bne.es/bnesearch/CompleteSearch.do;jsessionid=C900C23F6B6610E4525CEDEECF80FE8D?languageView=es&field=todos&text=De+musica+libri+septem&showYearItems=&exact=on&textH=&advanced=false&completeText=&pageSize=1&pageSizeAbrv=30&pageNumber=3

[5] Vertaling door Rudolf Rasch.

Constantijn Huygens en de bibliotheek van Van Aerssen van Sommelsdijck

Uit een recent ontdekte brief van Cornelis van Aerssen van Sommelsdijck sr. (1602-1662) aan Constantijn Huygens leren we Huygens kennen als bibliofiel. Dankzij deze brief en een puntdichtje van Huygens is tevens een beschrijving van de uitzonderlijk kostbare bibliotheek van de familie Van Aerssen aan het licht gekomen. De brief wordt bewaard in de Universitaire Collecties van de Universiteit van Leiden, is niet opgenomen in de uitgave van Huygens’ Briefwisseling door J.A. Worp, maar is nu uiteraard wel te vinden in onze database. Het puntdichtje komt later in dit blog ter sprake.

Huygens bibliofiel te Parijs

2. Adriaen Hanneman, Portret van Cornelis van Aerssen van Sommelsdijk. 1658. Olieverf op doek. Amsterdam, Rijksmuseum, SK-A-1670.

Op 10 november 1661 ontvangt Huygens, die in die tijd in Frankrijk onderhandelt over de teruggave van het prinsdom Orange, te Fontainebleau een brief uit Den Haag, gedateerd 3 november 1661, van Cornelis van Aerssen van Sommelsdijck met het verzoek voor hem een aantal boeken te kopen. Zijn wensen omschrijft hij in een bijgevoegd ‘Mémoire’: [afb. 1a +1b]

Mémoire des livres pour le Sr. de Sommelsdijck

[1] Plutarque in folio en quatre volumes de la plus nouvelle edition, et du plus beau et grande papier, relié en veau, et doré au dos à petite fers.

[2] La vie du Cardinal de Rechelieu en trois volumes in folio aussi du plus beau papier, et relié de mesme que dessus.

[3] Appian Alexandrin de la meilleure traduction et edition, relié de mesme.

[4] Les memoires du president Jannin in folio, du plus beau papier, relie de mesme.

[5] L’histoire de la vie de Henry quatrieme de la plus grande edition, relie de mesme par l’Evesque de Rodhes.

[6] Le Testament ou fidelles conseils d’un père à ses Enfans par le Sr. de la Hauguette, de la plus grande edition relié de mesme.

Cornelis [afb. 2] is de oudste zoon van François van Aerssen (1573 -1641), ambassadeur in dienst van de Republiek. François van Aerssen laat in 1613 aan het Lange Voorhout 7 in Den Haag een fraai stadspaleis bouwen, waar in 1614 de familie Huygens naast komt wonen. De beide families worden goede buren. Constantijn Huygens en Cornelis van Aerssen kennen elkaar dus al van jongs af aan. Ze blijven als vrienden contact houden; hun correspondentie die loopt van 1622 tot aan Aerssens overlijden in 1662, omvat 33 brieven (6 van en 27 aan Huygens).

Ook na november 1661 schrijven ze elkaar over boeken. Zo legt Van Aerssen op 28 december 1661 nogmaals uit dat hij graag ‘la vie et mémoires du feu cardinal Rischellieu’ en ook de ‘mémoires du président Janin’ op groot papier heeft en dat hij dat al tweemaal heeft gelezen. Hij bezit ze graag omwille van de ‘curiosité du grand papier’. Als geheugensteuntje is een exemplaar ‘du petit papier’ voldoende. Dat geldt ook voor ‘l’histoire de Henry le Grand’ dat wel in een octavo gekocht mag worden, in afwachting van een druk in kwarto.[2] Op 18 januari 1662 vertrouwt hij Huygens toe dat hij het groot formaat papier en het mooie lettertype niet alleen om de zeldzaamheid verlangt, maar dat hij daarmee ook geld bespaart om te kunnen blijven lezen.[3] Op 22 februari 1662 vraagt hij Huygens ook nog om ‘l’Hystoire de Thou au grand papier et bien reliée’ [7] en een goede vertaling in het Frans van Xenofon aan het lijstje toe te voegen.[4]

Huygens is inderdaad op zoek gegaan naar de gevraagde boeken. Hij noteert namelijk een schatting van de prijzen in de marge van het ‘Mémoire’: bij [1]:  84-100 fr, bij [2]:  45 – 50 fr, bij [3]:  8 – 10 fr, bij [4]: 10 – 12 fr, bij [5] :11 – 12fr en bij [6]: 4.10 – 5 fr.

Huygens’ puntdichtje over de verkoop van een bibliotheek

Ruim twintig jaar nadat Huygens deze boeken voor Cornelis van Aerssen had gekocht, schrijft hij in een brief van 18 mei 1682 aan Don Emmanuel de Lira, tussen 1671-1679 extraordinaris envoyé van Spanje in Den Haag[5] en inmiddels met Constantijn Huygens bevriend, dat hij van een grappige uitspraak van Hedwig Agnes van Brederode (1643-1684), een goede bekende van hen beiden, een gedichtje heeft gemaakt:

                        Claes heeft een kostlyck wijf, en kostelyke Boecken,

                        Daerin hy en syn wijf pas even veel verstaen.

                        Tot dat wijfs onderhout moet Claes financie soeken;

                        En daerom houdt voor eerst de schoone Boeck-Cass aen.

                        Wat is daeraen misdaen, wat valter op te spotten:

                        Al soo wel eet het wijf de boecken als de Motten. [6]

Vrij vertaald luidt dit versje:

                        Klaas heeft een dure vrouw en dure boeken,

                        waar hij en zijn vrouw nauwelijks iets van begrijpen.

                        Om zijn vrouw te onderhouden heeft Klaas geld nodig

                        en daarom spreekt hij voor het eerst de mooie boekenkast aan.

                        Wat is daar mis mee? Wat valt er mee te spotten?

                        De vrouw eet zo net zo goed de boeken, als de motten.

Huygens anonimiseert zijn puntdicht en noemt de boekenverkoper ‘Claes’, maar boven een handschrift van dit gedichtje schrijft hij eigenhandig: ‘Op tsujet van H. van Posthoeck zijn Bibliotheeck vercoopende in maart 1682’.[7] Het bon mot van Hedwig Agnes slaat op François Zoete de Lake van Villers (1636-1689), heer van Potshoeck.

François Zoete de Lake trouwde op 27 oktober 1678 met Henriette van Aerssen van Sommelsdijck (1647-?), achtste dochter van Cornelis van Aerssen van Sommelsdijck en Lucia van Walta (1610 – 18 juni 1674), vrouwe van Villers. Het huwelijk werd ‘sans aucune ceremonie’ in Rijswijk voltrokken, schrijft Constantijns dochter Susanna Huygens aan haar broer Christiaan op 10 november 1678.[8] Zij vertelt hem dat het paar daarna bij ‘Monsieur De Lira, Ambassadeur D’Espagne’ had gesoupeerd zonder te vertellen dat ze pas getrouwd waren. Pas bij het weggaan zei de dame dat ze bleef slapen bij de heer van Polsbroeck. Susanna houdt haar broer aldus op de hoogte van de laatste nieuwtjes uit Den Haag.

Huygens en De Lira kennen de jonggehuwden dus. In zijn brief verontschuldigt Huygens zich dat hij niemand heeft willen beledigen, maar zijn puntdicht alleen heeft bedoeld als een sausje over het gerecht van Hedwig Agnes. Intussen noemt hij in zijn brief de heer van Potshoek wel een ‘clerigo de pocas letras’ (een weinig geletterde klerk), die voor zijn huwelijk een bibliotheek heeft weten bijeen te brengen die even fraai als talrijk is. De verkoop is, volgens Huygens, een uitzonderlijke gebeurtenis waarover iedereen praat.[9]

De bibliotheek

Hoewel dus veelbesproken in 1682, heeft de bibliotheek van de heer van Potshoeck tot nu toe geen aandacht gekregen.[10] De auctiecatalogus is in drie exemplaren bewaard gebleven en gelukkig beschikbaar via het project Book Sales Catalogues of the Dutch Republic 1599-1800.[11] De collectie werd onder de hamer gebracht door Johannis Steucker in de Groote Zaal te Den Haag op 2 maart 1682. De veilingcatalogus is ingedeeld naar formaat. In folio zijn er 611 kavels, in kwarto 811, in octavo 1027 en in duodecimo 909. Aan het einde van de catalogus worden nog ongebonden boeken aangeboden (18 in folio, 41 in kwarto, 38 in octavo en 15 in duodecimo). Het gaat dus om een bibliotheek van tenminste 3.560 kavels. Veilingmeester Steucker is zich bewust van de uitzonderlijke kwaliteit van de collectie want op de titelpagina [afb. 3] voegt hij aan de hoofdtitel toe: ‘Quorum omnes in Folio, in dorso sunt deaurati et plurimi Gallico Modo, hoc est in een Franschen Bandt, compacti’. Dat wil zeggen: ‘waarvan alle boeken in folio, op de rug zijn verguld en de meeste op Franse wijze, dat is ‘in een Franschen Bandt’, zijn gebonden’.

3. Titelpagina van de veilingcatalogus van de bibliotheek van Franciscus Zoete de Laeke de Villers, heer van Potshoeck. (Den Haag: Ex Officina Iohannis Steucker, 1684). Parijs, Bibliothèque nationale, delta 20166.

Het moet een fraaie bibliotheek zijn geweest, vol prachtige banden en mooi gedrukte werken op groot papier. Ze bevat twee middeleeuwse handschriften: Der naturen Bloeme van Van Maerlant (folio, nr. 502) en een Histoire de France afkomstig uit het Cabinet du Duc de Montmorency (folio, nr. 71),[12] zes incunabelen (folio, nr. 40, 533, 579, 587, 590 en 602), atlassen, historische werken van Bor, Van Meteren, Hooft, de beroemde ingekleurde wapenboeken van De Gheyn en Van Breen, letterkundige werken van Van der Noot, Bredero, Krul, Vondel, Hooft en Huygens, allerlei bijbels waaronder De grooten Figuur-Bijbel van Scabaelje en zijn Emblemata sacra. En onder de libri in duodecimo bevinden zich maar liefst 50 Republiekjes van Elsevier (nr. 777 – 827).[13]

De bibliotheek van de heer van Potshoeck is die van Van Aerssen

Tot mijn verrassing zijn de boeken die Huygens voor Cornelis van Aerssen te Parijs heeft gekocht in bijna identieke beschrijvingen terug te vinden in de catalogus van de veiling Posthoeck: Plutarque (hierboven geciteerd als titel [1]) is te vinden bij de Libri in folio nr. 38, titel [2] Appian is nr.70, titel [3] Richelieu is nr. 55, titel [4] Jeannin is nr. 148, titel [5] Henri le Grand is bij de Libri in quarto nr. 39, titel [6] het Testament van Hoguette is bij de Libri in duodecimo nr. 490. Ook de door Cornelis van Aerssen in zijn brief van 22 februari 1662 genoemde titel van De Thou [7] is terug te vinden. Het is nr. 65 bij de Libri in folio.

De bibliotheek die de heer van Potshoeck in 1682 te gelde maakt, is dus de bibliotheek van Van Aerssen. Ze is hem door zijn huwelijk met Henriette van Aerssen in handen gevallen. Op grond van de inhoud is het aannemelijk dat reeds ambassadeur François van Aerssen aan de verzameling heeft bijgedragen. Zijn zoon Cornelis heeft de bibliotheek met fraaie exemplaren uitgebreid. Dat is ook gebeurd na diens dood in 1662 door zijn weduwe Lucia van Walta. Blijkens hun gezamenlijk testament bleef zij na de dood van haar man in het bezit van al hun goederen.[14] Zij heeft waarschijnlijk van Constantijn Huygens zijn Korenbloemen (Amsterdam, 1672) cadeau gekregen. Dit boek staat vermeld bij de boeken in kwarto als nr. 2 ‘Seer curieus. Fransche band, Groot Papier’. Dankzij de correspondentie en een gedichtje van Huygens is Cornelis van Aerssen nu bekend als een groot bibliofiel. Zijn grote en kostbare bibliotheek ligt open voor onderzoek.[15]

Ad Leerintveld, 15 november 2020


[1] Kees Zandvliet, De 500 rijksten van de Republiek. Rijkdom, geloof, macht & cultuur. (Zutphen: Walburg Pers 2018), p. 155.

[2] Huygens Briefwisseling, brief nr. 5733.

[3] Idem, nr. 5752. ‘Je ne plais point mon argent pour so[u]lager ma vue, car le grand papier et le bau caracterre qui je demande n’est pas tant par curiosité que pour cet effet.’

[4] Idem, nr. 5766.

[5] O. Schutte, Repertorium der buitenlandse vertegenwoordigers residerende in Nederland 1548-1810. (Den Haag: Nijhoff, 1983), p. 584, nr. 561: Don Manuel Francisco de Lira y Castillo.

[6] Briefwisseling Huygens, nr.7186, Deels uitgegeven door R.J. Fruin in Overblyfsels van geheuchenis […] van den heere Coenraet Droste. Aanteekeningen. (Leiden: Brill, 1879), pp. 513-515. Het gedichtje is ook opgenomen in J. A. Worp, De gedichten van Constantijn Huygens naar zijn handschrift uitgegeven. Deel VIII, (Groningen: Wolters, 1898), p. 295.

[7] KB, hs. KW 78 C 70/1.

[8] Briefwisseling Christiaan Huygens, brief 2147. Huwelijksakte in Den Haag, Nationaal Archief (NA), Collectie Van Aerssen, toegang 1.10.01, inventarisnummer 71.

[9] Zie noot 6 : ‘chose peu ordinaire, qui ayant ouvert la bouche à tout le monde’.

[10] De bibliotheek wordt niet genoemd in: H.W. de Kooker & B. van Selm, Boekcultuur in de Lage Landen, 1500-1800. (Utrecht: HES, 1993).

[11] https://primarysources.brillonline.com/browse/book-sales-catalogues-online.IDC-cat. Nr. 1781, mf. 2990-2991. Origineel: Parijs, Bibliothèque nationale, delta 20166.

[12] Het handschrift Van Maerlant berust thans in de UB Leiden (BPL 14 A). Tot op heden was als vroegste eigenaar ervan bekend Isaac le Long (1683-1762). Zie: Ria Jansen-Sieben, De natuurkunde van het geheelal. Een 13de-eeuws Middelnederlands leerdicht. (Brussel: Paleis der Academiën, 1968), pp. 104-109. De geschiedenis van Frankrijk is mogelijk: Jean Mansel, Fleur des histoires, dat in de 16de eeuw toebehoorde aan een Montmorency. Zie: Hanno Wijsman, Handschriften voor het hertogdom. De mooiste verluchte manuscripten van Brabantse hertogen, edellieden, kloosterlingen en stedelingen. (Alphen aan de Maas: Veerhuis, 2006), p. 74-81. Met dank aan Ed van der Vlist.

[13] Vergelijk: J.A. Gruys, ‘De reeks ‘Republieken’van de Elzeviers en Joannes de Laet, in: B.P.M.Dongelmans, P.G. Hoftijzer en O.S. Lankhorst (red.). Boekverkopers van Europa. Het 17de-eeuwse Nederlandse uitgevershuis Elzevier. (Zutphen, Walburg Pers, 2000), pp. 77-106, met name p. 79.

[14] NA, Collectie Van Aerssen, toegang 1.10.01, inventarisnummer 50.

[15] Dit blog is een lichtelijk bewerkte versie van mijn artikel ‘Constantijn Huygens en de bibliotheek van Van Aerssen van Sommelsdijck’ in: Wim van Anrooij e.a. (red.), Om het boek. Cultuurhistorische bespiegelingen over boeken en mensen. (Hilversum, Verloren 2020), [Huldebundel aangeboden aan prof. dr. Paul Hoftijzer bij zijn emeritaat als hoogleraar Boekwetenschap te Leiden], p. 281-286.