Haagse Huygens praatjes

Een reconstructie in woord en geluid.

Constantijn Huygens reisde in zijn lange leven zeven keer naar Engeland, waarvan vier keer als jongeman (zie ook: Sir Constantijn Huygens). Tijdens zijn verblijf daar werd hij door zijn familie uitgebreid op de hoogte gehouden van alles wat er zich op het vasteland – in het bijzonder in de Republiek en in Den Haag – afspeelde. Niet alleen kreeg hij bericht over politieke en andere gewichtige zaken, maar ook over het dagelijkse leven van zijn familie werd hij op de hoogte gehouden. Zo ook door zijn jongere zusje Geertruyd (1599-1680), van wie drie brieven aan haar broer in Londen bewaard zijn gebleven (zie ook: De briefwisseling van Constantijn Huygens: schrijvende zussen). Geertruyd zou in 1632 trouwen met Philips Doubleth senior, maar zover was het op het moment van schrijven nog niet. Een van haar brieven nemen we hier onder de loep. Niet alleen letterlijk, maar we reconstrueren ook hoe Geertruyds uitspraak geklonken moet hebben.

Geertruyd Huygens, 1629, door Michiel van Miereveld, Huygens’ Hofwijck, Voorburg.

De brief van Geertruyd is niet gedateerd, maar Constantijn noteerde op de achterkant dat hij hem op 7 september 1622 in Londen had ontvangen. Constantijns zus doet in de brief een opmerkelijk verslag van de logeerpartij van Suzanna van Baerle (1599-1637) bij de familie Huygens in Den Haag. Men had alles letterlijk uit de kast getrokken om indruk op Suzanna te maken, omdat men haar als een geschikte huwelijkspartner zag voor Maurits Huygens, Constantijns oudste broer [zie ook ‘Maurits Huygens, ‘de broer van’]. Het bleek tevergeefs, het mocht allemaal niet baten en Geertruyd gaat in haar brief dan ook flink tekeer over het ‘apie’, het ‘neuteltje’ (leeghoofd) en ‘de spoeke’ (het spook) zoals ze Suzanna bestempelt. Kosten noch moeite waren gespaard, maar het lukte de familie niet om Suzanna te imponeren. Was Constantijn er maar geweest, die had er wel raad mee geweten, zo schrijft Geertruyd haar broer. Ook Maurits voelde aan dat het niets zou worden met Suzanna en raadde zijn broer Constantijn aan het zelf maar eens te proberen. De brief van 24 augustus 1622 waarin hij dat schreef is gelijktijdig verstuurd met Geertruyds brief. Constantijn volgde, weliswaar pas vier jaar later, Maurits’ raad op en zou zelf (met veel moeite trouwens) Suzanna het hof gaan maken, om tenslotte op 6 april 1627 met zijn ‘Sterre’ te trouwen.

1
Constantijn Huygens en Suzanna van Baerle, ca. 1635, door Jacob van Campen, Mauritshuis Den Haag.

Behalve de toestand rondom de onwillige Suzanna schrijft Geertruyd ook over andere zaken die speelden in en rondom huize Huygens. Ze wekt de indruk dat het er maar saai was, veel vrienden en kennissen hadden Den Haag verlaten en vrijers waren er ook al niet. Verder was het er ook nog heel stil want broer Maurits weigerde mee te zingen! Misschien vond Suzanna hem daarom niet zo leuk? Geertruyds brief, die hieronder in hertaling volgt, is kostelijk. Hij biedt niet alleen een aardig inkijkje in de gedachtegang van een zusje dat haar oudere broer over allerlei ditjes en datjes op de hoogte brengt, ook qua taalgebruik is hij markant, je hoort haar bijna praten. Ze eindigt haar brief dat ze bang is dat ze hem wel erg lang lastig valt met haar geklets. Constantijn zal het vast niet erg gevonden hebben.

Hertaling:


Ik weet niet of je het nu wel of niet meent dat je brieven wilt hebben van ons. Ik weet ook niet wat je ermee wilt doen, aangezien de hele wereld je al schrijft, zoals [Lucretia van] Trello en [Dorothea van] Dorp en anderen, die je toch al op de hoogte houden van wat er hier gebeurt, zowel over de liefde als van andere dingen denk ik wel. Al hebben we tot nu toe weinig bereikt met het aapje [Suzanna van Baerle]. Wat is het geval? Ik ben zo kwaad op dat meisje, ik snap niet dat ze zo’n goeie jongen [Maurits Huygens] afwijst. Ik vrees dat ze van haar kant niet veel beter kan krijgen, ze bekijkt het maar, dat leeghoofd.

We geven trouwens de moed nog niet helemaal op; daarvoor hebben we al te veel kosten en moeite besteed. Wat is het geval? De jongen heeft zichzelf zowat geruïneerd! We spaarden kosten noch moeite. Je hebt van je leven zo’n vertoning nog niet gezien. We lieten alles zien wat er te bekijken was. We deden er niet moeilijk over om grove en grote fooien uit te delen. Als we uit rijden gingen, deden we alsof we nooit anders hadden gedaan. Als we naar Scheveningen reden voor een visje, dan namen we zoveel suikergoed mee alsof het niets was. We twijfelden daar niet eens over; het moest allemaal zo gaan. Ja, men zou er hele verhalen over kunnen schrijven, alleen al over de grote moeite en kosten die moeder [Susanna Hoefnagel] er voorover had. En dan had je het hier eens moeten zien voordat ze kwam, wat een werk en gedraaf hebben we eraan gehad voordat de kamer klaar was waar dat spook zou slapen. Gek zou je zijn geworden! We behingen het bed met nieuwe gordijnen en ook het zijden behangsel in de hele kamer werd niet overgeslagen, zoals je je wel kunt indenken. Het was er tenslotte zo mooi dat we iedereen die bij ons kwam lieten kijken, maar we zeiden er niet bij dat wij het speciaal voor haar hadden gedaan. Het was zogenaamd voor jou. [Dorothea van] Dorp zei: ‘Ik vind de kamer eruitzien alsof men rekent op de komst van een ambassadeur’.

Welbeschouwd, al schreef ik de hele nacht, dan nog zou ik te weinig tijd hebben om je alles te vertellen wat we voor haar hebben gedaan. En als het dan allemaal voor niets zou zijn geweest, dan was het voor ons zinloos, maar voor hem [Maurits] nog meer. Was jij maar hier, me dunkt, jij zou het wel hebben voor elkaar hebben gekregen. Het was maar gerommel [‘hoetel hoetel’] van ons allemaal, en toch willen we haar hebben. Het is echt een meisje dat bij ons past. Het zou jammer zijn als een ander haar voordelen zou ontdekken, maar toch weet ik niet hoe we het moeten aanpakken.

Dat was het verhaal over de vrijster. Wat de vrijers betreft: voor ons verschijnt er tot nu toe nog niemand. Wat er nog zal komen weet ik niet. Wat de jongens aangaat hebben we weinig aandacht, maar niet geklaagd, we zullen er niet om treuren. Wie weet wat er zich nog eens uit onverwachte hoek aandient.

Nu, van dit ga ik even naar iets anders, hopelijk maak ik het niet te lang voor je. [Dorothea van] Dorp is op Kenenburg [kasteel in Schipluiden] en ze is al vrij lang weg. Iedereen gaat maar weg uit Den Haag; ik weet niet wie er thuis is. De juffrouwen Van Tilburch [vermoedelijk dochters van Johan van Tilburch, solliciteur], moet je weten, daar zijn we heel bevriend mee. Wanneer ze hier zijn, komen ze ons trouwens plechtig bezoeken. Maar nu ze zijn vertrokken. Ze gaan in de buurt van Den Bosch wonen, op een neutrale plaats. Ik had het wel fijn gevonden als ze hier waren gebleven; het zijn lieve meisjes.

Verder, wat de muziek betreft, we zingen geen enkele noot. Ik heb nog nooit zo’n jongen gezien als onze Maurits; hoezeer ik hem ook smeek om toch eens te willen zingen, nee, hij wil niet. Zo’n saaiheid heeft men nog nooit van zijn leven meegemaakt: je hoort hier helemaal geen geluid; men zou bijna vergeten wat zingen is. Als hij zou willen, zouden we wel wat uit de kleine boekjes kunnen zingen; maar zo gaat het, als de jongen zo is, dan moet hij maar zo blijven. Maar ik heb in mijn leven nog nooit zoveel zin gehad om muziek te horen spelen of om te zingen als nu, en toch hoort men niets dat op gezang lijkt.

En hiermee zeg ik je gedag, ik krijg vreselijke slaap – het is al half twaalf geweest en iedereen is naar bed, en ik zou je ook te lang bezighouden met mijn geklets.


Geertruyd Huygens

P.S. De heer [Andries de] Huybert heeft me gevraagd je namens hem heel veel groeten te doen.

Hoe klonk Geertruyd?

Omdat de brief haast leest alsof je Geertruyd hoort praten, vroegen we ons af hoe dat geklonken moet hebben. Naar dit fenomeen, hoe mensen in het verleden spraken, wordt wetenschappelijk onderzoek gedaan. We vroegen dr. Peter-Alexander Kerkhof, historisch taalkundige bij de Fryske Akademy en een expert op het gebied van de historische fonologie van het Nederlands, of hij zou kunnen reconstrueren hoe Geertruyd moet hebben gesproken. Daar ging een gedegen onderzoek aan vooraf. Peter-Alexander:

Taalkundig is de schrijftaal van Geertruid uitgesproken Hollands met vormen zoals warelt voor werelt, benne voor zijn en houwen in plaats van huwen. Ik stel me zo voor dat Geertruid en Constantijn tijdens hun opvoeding de gangbare Haagse uitspraak-norm hebben meegekregen, met af en toe een karakteristieke zuidelijke uitspraak, die in het huishouden van Huygens van ouders’ kant mee was gekregen, zoals spoek voor spook.

Al eerder deed Peter-Alexander onderzoek naar de uitspraak van een bekende 17e-eeuwse Nederlander: Johan de Witt. In een uitgebreide podcast is te beluisteren hoe hij dat onderzoek verricht en waarom het belangrijk is dat dit soort reconstructies worden gedaan. Uiteraard is ook De Witt zelf te horen.

Maar nu aandacht voor Geertruyd Huygens met de stem van Peter-Alexander die de eerste twee alinea’s uit de brief voorleest.

Lees mee met de oorspronkelijke tekst:

Ick weet niet, of j’et meent of niet, dat je van onse brieve begeert. Ick weet niet, wat j’er me doen wilt, daer je van al de warelt soo beschreve woort, as van den Trello, den Dorp, en andre die ’t je toch al vercombeenen datter omgaet, soo van vryje as van andre dinge, denck ick wel, al hebe we wynich uutgerecht tot noch toe mettet apie. Wat, ick ben soo quaet op ’t mysie. Quet niet, hoe dat se sulken goen knecht versmaet. Ick vrees van heurentwege dat se niet veel beter doen sel, se mach er soo qualyck houwe as se wil, ’t neuteltje.

We geve trouens de moet noch niet heel verlore, daer hebe we seker te veel moeite en koste toe gehadt, wat de knecht hyt sen selve bekans geruwineert. We ontsagen ons toch geen kosete. Je saecht je leven sulken spul niet. We liete al sien watter te sien was, we ontsagen ons niet drinckgelt te geve grof in te groot. Re we uut speule, we dete anders niet dan off we ’t alom niet gehat hade. Ginge we rys te Scheveling om en visje, de konfiture woorde megenome, oft niet geweest hadt. Me sloech dar niet eens twyfel an, ’t most al soo weese. Ja, cronycke sou m’er af schryve, behalve al de groote moete en koste die ‘r moeder noch van hadt. En had je dan ’t spul eens gesien, eer se quame, wat en gedril en wat en gedraef, date we hade, eer de kamer gereet was, daer de spoeke op slape soue; geck had je woorde. Me hinckt ’t nieue behangsel an ’t ledekant, et syie behangsel rondom de kamer en woorden oock niet vergete, ken je wel denke. Ommers ’t was er soo moy, date we ’t al de luy liete kycke die ’r quame, maer we swege wel, dattet om heurluy wil gedaen was. ’t Hiet al voor jou. Den Dorp sy: ‘’t Schynt datter en ambassadeur sel kome, soo komt me hier de kamer kyke.

En tenslotte het hertaalde fragement:


Ineke Huysman

27 april 2023

Sir Constantijn Huygens

Op 27 oktober 1622, vierhonderd jaar geleden, werd de jonge Constantijn Huygens als dank voor zijn diplomatieke diensten ten behoeve van de Engels-Nederlandse betrekkingen door de Engelse koning Jacobus I tot ridder geslagen. Wat was daaraan vooraf gegaan?

Constantijn Huygens zou tijdens zijn lange leven in totaal zeven reizen naar Engeland maken, waarvan vier als jongeman. Het lijdt geen twijfel dat zijn kennismaking met Engeland en zijn inwoners zijn leven heeft beïnvloed en zijn persoonlijkheid gevormd. Ook kon hij zijn kennis van de Engelse taal perfectioneren en leerde hij de groten van het land kennen, wat hem en zijn omgeving in de rest van zijn leven zeer ten goede zou komen. Over Huygens’ relatie met Engeland zouden boeken vol kunnen worden geschreven. Dit blog beperkt zich echter tot zijn eerste drie reizen naar Engeland. Tijdens de derde reis werd hij geridderd. Huygens’ correspondentie uit deze periode (1618-1623) en zijn autobiografie Mijn leven verteld aan mijn kinderen, twee delen, ed. F.R.E. Blom (Amsterdam 2003) vormen daarvoor de belangrijkste bron.

De eerste reis: 7  juni –  12 november 1618

Aan de vooravond van zijn eerste reis naar Engeland componeerde Constantijn een Latijns gedicht getiteld Constantini Huygens in Angliam abituri ad patriam tumultuantem αποταξισ [‘Afscheid van van Constantijn Huygens van het turbulente vaderland bij zijn vertrek naar Engeland’]. Waarschijnlijk op initiatief van zijn vader Christiaan sloot Constantijn zich samen met de jonge schilder Jacques de Gheyn aan bij het gezelschap van de Engelse ambassadeur Sir Dudley Carleton, die op het punt stond voor enkele maanden naar Engeland terug te keren.

Caron House, UB Utrecht, Journaal van A. Booth.

Daar aangekomen was Constantijn een tijdje te gast bij de Nederlandse ambassadeur Noël de Caron in Caron House in South-Lambeth, wat als nadeel had dat hij zijn Engels niet in de praktijk kon brengen [brief van Constantijn aan zijn ouders van 22 juni 1618]. Bovendien lag de locatie vrij ver van Londen, en Constantijns lange wandelingen naar de stad resulteerden in een ontstoken hiel met etterende blaren. [Zie ook het blog ‘Op blaren lopen in Engeland’ van Roosje Peeters]. Door de koorts moest hij meer dan een week het bed houden. Hij knapte echter niet op, zodat een dokter moest worden ingeschakeld, en Constantijn liet zich ‘in handen vallen van dit lelijke Hippocratische ras’. Hij klaagde ook hevig over de hoge rekening. Niet alleen had hij de helft vooruit moeten betalen – wat in Engeland de gewoonte was – ook vond hij de veertig shilling sterling wel erg hoog. Maar, zo ging dat ‘in een land waar geld zo gemakkelijk wegvloeit’ [brief van Constantijn aan zijn ouders van 14 juli 1618].

Eenmaal genezen maakte hij educatieve uitstapjes, waarbij hij de gastvrijheid genoot van vele vooraanstaande Engelsen die in zijn latere leven belangrijke contacten zouden worden. Enthousiast schreef hij zijn broer Maurits dat hij zich bevond: ‘in het fraaiste land ter wereld waar we dagelijks paleizen en dorpen zien om op klavecimbeldeksels te schilderen’ [brief van Constantijn Huygens aan zijn broer Maurits van 4 juli 1618]. Zo bewonderde hij de kunstcollectie van Thomas Howard, graaf van Arundel, en kreeg hij de schilderijengalerij van de jong overleden prins Henry te zien. Verder bezocht hij Oxford en de Bodleian Library, waar hij meer dan een week werd beziggehouden door Eduard van Meetkercke, tutor aan Christ Church. Ook was hij in Cambridge in gezelschap van Sir William Heydon, over wie hij meer dan zestig jaar later nog wist te vermelden dat deze een ijzeren linkerhand had, die hij zo handig gebruikte dat hij net als een normale hand functioneerde. Verder was Constantijn aanwezig bij een zitting van het Britse parlement en genoot hij van Italiaanse concerten op de ambassade van Savoye [brief van Constantijn aan zijn ouders van 22 juni 1618]. Zijn gastheer daar was Giovanni Francesco Biondi. Onlangs werd een brief van Constantijn aan hem ontdekt waaruit blijkt dat hij in 1615 Constantijns leraar Italiaans was.

Jacobus I van Engeland ca. 1620, Royal Collection, Wikimedia Commons.

Andere hoogtepunten van Constantijns eerste reis waren zijn ontmoetingen met koning Jacobus I. De eerste keer, op 10 juli, bracht de koning een bezoek aan het landgoed van de Nederlandse ambassadeur Caron, waar Constantijn op dat moment verbleef. Ieder jaar kwam de koning daar om zelf vanaf een speciaal gestoffeerde ladder Carons kersen te plukken. Constantijn mocht na afloop de hand van de koning kussen [brief van Constantijn aan zijn ouders van 14 juli 1618]. Later, in september, werd de koning uitgenodigd om te komen jagen in Bagshot, het landgoed waarvan Caron sinds 1612 beheerder was. Bij die gelegenheid werd Constantijn gevraagd op zijn luit te spelen voor de koning, terwijl deze met de hertog van Buckingham zat te kaarten. Hij speelde

… een klein half uur [… terwijl] deze vorst, van nature de muziek weinig genegen, verschillende malen zijn [kaart]spel onderbrak om naar mij te luisteren, wat hij heel goedmoedig deed, zonder zijn gewone uitdrukkingen achterwege te laten, om mij het genoegen duidelijk te maken dat hij aan mijn spel beleefde, waarbij hij mij zelfs de eer aandeed om met mij te spreken met een vriendelijke en glimlachende gezichtsuitdrukking. Nadat ik hem de hand had gekust, ging ik weg, in een opperbeste stemming, zeer in mijn nopjes vanwege het succes van mijn zaakjes. Ziehier een Ilias over wat er in een half uur is gebeurd [vertaling Rudolf Rasch].

Met dezelfde brief waarin Constantijn zijn ouders zo trots op de hoogte bracht van deze gebeurtenis, stuurde hij hen twee hertenpasteitjes. Deze waren bereid van het hert dat de koning samen met zijn zoon – de prins van Wales – van tien uur ‘s ochtends tot elf uur ‘s avonds had opgejaagd. Het arme dier was tenslotte door de prins gedood toen het uit de vijver tevoorschijn kwam waar het zich had geprobeerd te verstoppen [brief van Constantijn aan zijn ouders van 17 september 1618].

Hoewel Constantijn oorspronkelijk in augustus met Carleton zou terugkeren, gaf hij er de voorkeur aan zijn verblijf te verlengen [brief van Constantijn aan zijn ouders van 31 augustus 1618]. Caron regelde dat Constantijn naar Nederland kon terugkeren in het gezelschap van de Anglicaanse afgevaardigden naar de Synode van Dordrecht, die op 13 november zou aanvangen [brief van Constantijn aan zijn ouders van 6 oktober 1618]. Op 2 november was Constantijn weer veilig thuis, en opnieuw componeerde hij een gedicht, deze keer met de titel ‘Constantijn Huygens Ex Magna Britannia Redux Patrim Salutat’ [‘Constantijn Huygens groet zijn vaderland bij zijn terugkeer uit Groot-Brittannië’].

De tweede reis: 23 januari – 30 april 1621

Constantijns volgende reis naar Engeland ondernam hij als ambassadesecretaris, een functie waarin hij ervaring had opgedaan tijdens een diplomatieke missie naar Venetië in 1620 onder leiding van François van Aerssen. Het belangrijkste doel van de gezantschapsreis naar Groot-Brittannië was het verkrijgen van steun van koning Jacobus voor zijn dochter Elizabeth en haar man Frederik V van de Palts, die onlangs waren onttroond als koningin en koning van Bohemen. De missie was gedoemd te mislukken, want de koning streefde naar vriendschap met ‘vijand’ Spanje, en was meer bezig met de onderhandelingen over een huwelijk tussen zijn zoon, de prins van Wales, en de Spaanse infante Maria Anna, de zogenaamde ‘Spaanse Match’. Steun voor zijn eigen dochter zat er op dat moment niet in.

De reis bezorgde Constantijn behoorlijke kopzorgen, maar tegelijkertijd deed hij veel ervaring op omdat hij vaak moest inspringen voor de zes onbekwame collega’s uit het gezantschap waarvan hij deel uitmaakte. Ze spraken hun talen slecht en de jonge Constantijn moest werkelijk alles zelf doen: van het maken van vertalingen, het opstellen van concept-teksten en het voeren van gesprekken, tot het snijden van hun vlees. Maar hij genoot ervan: ‘Persoonlijk prijs ik God dat hij mij de gelegenheid heeft gegeven mij nuttig te maken’ [brief van Constantijn aan zijn ouders van 2 februari 1621]. En hij vond ook tijd voor ontspanning en vermaak:

Afgelopen zondag zag ik een voortreffelijke [masque], die door de prins van Wales aan de koning werd aangeboden, en waartoe ik door de gunst van de heer [Edward] Cecil toegang had gekregen, terwijl voor verschillende andere aanzienlijke personen de deur gesloten bleef [vertaling Rudolf Rasch] [brief van Constantijn aan zijn ouders van 23 februari 1621].

Francis Bacon, circa 1731, naar een origineel van ca. 1618. National Portrait Gallery. Wikimedia Commons.

Constantijn maakte ook veel nieuwe vrienden, zoals de kunstenaar-uitvinder Cornelis Drebbel, die er volgens Constantijn uitzag als een boer, maar kon spreken als de wijzen van Samos en Sicilië samen [Mijn leven, I, 117 en 129]. Hij leerde in deze periode ook de geleerden Raphael Thorius, Thomas Reid/Rhaedus en Thomas Murray, secretaris van de prins van Wales, kennen [brief van Constantijn aan Daniël Heinsius 14 mei 1621]. Ook ontmoette hij Francis Bacon, vlak voordat deze in ongenade zou vallen. Hoewel Constantijn Bacon bewonderde om zijn wijsheid, walgde hij van diens uiterlijk en zijn gebaartjes, die hij beschouwde als het toppunt van arrogantie en hoogmoed [brief van Constantijn aan Daniël Heinsius 6 juni 1621].

Deze keer was Constantijn niet zo enthousiast over Londen als bij zijn eerste reis, niet alleen vanwege de tegenvallende diplomatieke resultaten, maar ook vanwege de koude winter: ‘Hier rijdt men over de Thames, iets wat men al vele jaren niet meer heeft gezien’ [brief van Constantijn aan zijn ouders 14 februari 1621]. Ook deed hij veel inkopen, zowel voor zichzelf als voor zijn familie in Nederland. Hoewel hij klaagde over de kosten – omdat het geld daar maar de helft van de waarde had – kocht hij er laarzen, hoeden, handschoenen, messen, boeken en zelfs tabouretjes (lage zitmeubels) [brief van Constantijn aan zijn ouders 3 maart 1621]. Bij zijn vertrek kreeg ‘Constantin Huggins a chayne of gold 45 l. valew’ als afscheidscadeau van de koning [Finet, John, Finetti Philoxenis: som choice observations of Sr. John Finett knight, and master of the ceremonies to the two last Kings, touching the reception, and precedence, the treatment and audience, the puntillios and contests of forren ambassadors in England, 79]. Toch was Constantijn blij om op 30 april 1621 terug te zijn in de Republiek [J.H.W. Unger, Dagboek van Constantijn Huygens (Amsterdam 1885), 10].

De derde reis 5 december 1621 – 13 februari 1623

Binnen zes maanden was Constantijn terug in Londen, opnieuw als secretaris van een diplomatieke missie onder leiding van François van Aerssen. Omdat het Twaalfjarig Bestand tussen de Nederlandse Republiek en Spanje was afgelopen, was het des te meer zaak koning Jacobus te overtuigen zijn Spaanse sympathieën te laten varen. De koning stond echter nog steeds niet open voor discussie, ondanks het tegenwerkende parlement en het onsympathieke volk, zoals Huygens zijn ouders vertelde [brief van Constantijn aan zijn ouders 18 januari 1622]. Twee andere ingewikkelde problemen die de diplomaten tot een goed einde moesten brengen, waren het conflict tussen de Nederlandse en de Engelse Oost-Indische Compagnieën en de geschillen over de territoriale grenzen van de visserij. Ook over al deze politieke zaken deed Constantijn uitgebreid verslag in de brieven aan zijn vader en moeder, met als rode draad zijn frustratie en klachten over de obstructie van de Engelsen. Hij drong er bij zijn ouders op aan zijn brieven aan niemand te laten lezen; de vertrouwelijke inhoud was te gevaarlijk [brief van Constantijn aan zijn ouders 18 januari 1622].

Michiel Jansz. van Mierevelt, François van Aerssen, 1636, RCE.

Opnieuw was Constantijn leergierig, en hij was zijn leermeester Van Aerssen diep dankbaar voor alle instructies die hij kreeg en zijn introducties bij invloedrijke personen. Over zichzelf schreef hij: ‘Ik lijk op een deegmassa die steeds opnieuw wordt gerold en gekneed om een brood te vormen’ [brief van Constantijn aan zijn ouders 18 januari 1622].

Een ander onderwerp dat geregeld terugkeert in Constantijns brieven uit die periode was de schaamte over zijn beperkte garderobe. Hij klaagde dat het enige satijnen pak dat hij bezat erg versleten was door alle ritten die hij in de koets en te paard had gemaakt, en dat hij er in vergelijking met de Engelse jeugd als een dwaas uitzag. En hij schreef dat ‘niet uit ijdelheid maar vanwege mijn respectvolle verplichtingen’ [brief van Constantijn aan zijn ouders 30 maart 1622]. Ook benadrukte hij herhaaldelijk de noodzaak van de aanschaf van kanten kragen, omdat die in Londen zeer in de mode waren. En natuurlijk kreeg hij weer opdrachten om boodschappen te doen. Zo kocht hij voor zijn moeder een tinnen servies, voor zijn vader zilveren kousen, laarzen voor zijn broer Maurits, handschoenen, messen en linten voor zijn zussen Geertruid en Constantia, en veel boeken voor zijn Nederlandse vrienden. Ook intensiveerde hij zijn eerdere contacten, zoals die met Cornelius Drebbel, bij wie hij een bril kocht. Ook schafte hij via Drebbel een camera obscura aan, iets waarvan hij diep onder de indruk was, omdat de bewegende beelden die werden vertoond zo levensecht overkwamen [brief van Constantijn aan zijn ouders 13 april 1622]. Eerder had zijn vader hem gewaarschuwd voor Drebbel, omdat hij had gehoord dat deze wel eens een tovenaar zou kunnen zijn, tot groot vermaak van Constantijn en Drebbel zelf [Mijn leven, II, 226].

Aen de sonn, Constantijn Huygens’ vertaling van Ad solem van John Donne, Koninklijke Bibliotheek, KA40a_1630_02r.

Zijn belangrijkste nieuwe sociaal-culturele contact was de familie Killigrew, met aan het hoofd Sir Robert Killigrew en diens vrouw Mary Killigrew-Woodhouse, een nicht van Francis Bacon. Na de dood van sir Robert zou zij hertrouwen met Sir Thomas Stafford. In zijn autobiografie meldt Constantijn dat alles in hun huis de sfeer van ware adel uitstraalde, en ook dat dit echtpaar hem, een onbeduidende vreemdeling, zo gastvrij in huis had genomen, waarvoor hij hen de rest van zijn leven diep dankbaar zou blijven. Bij hen thuis leerde Constantijn nieuwe mensen kennen, zoals de dichter John Donne, van wie Huygens later negentien gedichten zou vertalen. Ook hoorde hij er roddels van Elizabeth Throgmorton, weduwe van Sir Walter Raleigh, over haar tijd als hofdame aan het hof van koningin Elizabeth I.

Constantijn heeft ooit verklaard dat hij met muziek de sympathie van veel mensen had gewonnen, en het lijkt erop dat in de Killigrew-kring muziek ook de belangrijkste verbindende schakel was. Constantijn voerde zijn gansachtig gegak `tussen al die sierlijke zwanen` uit met vooraanstaande musici zoals Nicholas Lanier en Jacques Gaultier, en natuurlijk met Mary Killigrew zelf,

‘… moeder van (het verbaast me nog steeds) een dozijn kinderen […] die met haar sneeuwwitte hals zuivere godenzang ten gehore [bracht] en haar hemelse liederen begeleidde met luitspel alsof de Thracische hand zelf de snaren bespeelde’ [Mijn leven, I, 127].

Ondanks het feit dat de diplomatieke onderhandelingen met de Engelsen stroef verliepen, werd Constantijn op 27 oktober 1622 op voorspraak van François van Aerssen tot ridder benoemd. Constantijn werd ontvangen in de residentie van de koning Jacobus in Royston, waar deze hem tot ridder sloeg met een zwaard dat hij mocht houden. Op de terugweg viel Constantijn van zijn paard en bezeerde hij vreselijk zijn voet, omdat die vast bleef zitten in de stijgbeugel [Mijn leven, I, 121-123]. In zijn autobiografie doet Constantijn het voorkomen alsof deze ridderlijke onderscheiding een grote verrassing voor hem was. Maar dat klopt niet helemaal, want hij had het diploma [hieronder afgebeeld] al vijf dagen eerder ontvangen. Op diezelfde dag plaatste Constantijn ook het aan het begin van dit artikel afgebeelde motto en wapen in het album amicorum van Cornelis de Glarges. En met zijn broer Maurits had hij vijf maanden daarvoor al de heraldiek besproken van het wapen dat hij als ridder zou gaan voeren [Mijn leven, II, 208-209].

Admission of C. Huygens, heer van Zuylichem, into the order of knighthood. Signed by Jacobus I. Seal attached. © British Library Board, Add. Ch. 12777.

Voor Constantijn eindigde zijn derde reis in mineur. Tijdens zijn vorige reis waren er in zijn brieven al tekenen van neerslachtigheid, maar deze keer schreef hij openlijk aan zijn ouders dat hij soms overvallen werd door melancholie en dat hij ‘een droevig hart’ had [brief van Constantijn aan zijn ouders 30 april 1622]. Het voortdurende uitstel van de terugkeer van de diplomatieke missie, de frustratie over zijn garderobe, het gebrek aan geld, heimwee en ook zijn zorgen over de hervatting van de oorlog met Spanje brachten hem ‘rustelooze nachten, mijmeringen sonder end’, zo beschreef hij het in zijn gedicht ‘De uytlandighe herder, aen den heere Daniël Heins, ridder etc.’. Zijn onmogelijke verliefdheid op Lady Killigrew zal vast ook wel een rol hebben gespeeld. Als afscheidscadeau was Constantijn weer een gouden ketting beloofd, maar deze was niet klaar bij zijn vertrek. Om het geschenk alsnog te kunnen krijgen moest hij een losgeld van zeven gouden Jacobussen betalen [brief van Constantijn aan Edward Cecyl april 1623].

Tot slot

Toch had Constantijns relatie met Engeland nog een andere wending kunnen krijgen, als zijn beschermheer Van Aerssen zijn zin had gekregen [H.A. Hofman, Constantijn Huygens (1596-1687) (Utrecht 1983), 48-68]. In 1622 ontstond namelijk het idee dat Constantijn de Nederlandse ambassadeur Noël Caron zou kunnen bijstaan, met tot doel hem later op te volgen. Constantijns verheffing tot de Engelse adel maakte deel uit van die strategie. Helaas overleed Caron al in december 1624, zodat Van Aerssens plan in duigen viel. Voor de opvolging van Caron had Constantijn nog te weinig ervaring en dus werd Albert Joachimi de nieuwe ambassadeur in Engeland. Op dat moment was er een vacature voor secretaris van stadhouder Frederik Hendrik en Constantijn solliciteerde met succes. Daarmee was hij verzekerd van een vaste baan en een inkomen, en zo werd Constantijns diplomatieke carrière in Engeland in de kiem gesmoord.

Rembrandt van Rijn, Maurits Huygens 1632, bpk / Hamburger Kunsthalle / Elke Walford

Meer over Huygens’ Engelse ridderschap en over zijn depressiviteit is te vinden in het artikel van Margriet Lacy en Maurits Ebben in de bundel Constantijn Huygens. Een leven in brieven (Catullus 2022). Zij bespreken daarin een brief van Maurits Huygens die zijn broer Constantijn in Engeland probeert op te beuren. Nog veel meer over deze drie reizen en over de vier volgende reizen die Constantijn naar Engeland zou maken, verschijnt binnenkort in het artikel ‘The English Travels of Constantijn Huygens (1596-1687)’ in de bundel Anglo-Dutch Connections in the Early Modern World (Routledge 2023).

Ineke Huysman, 27 oktober 2022

Italiaanse les

‘Eindelijk heb ik de moed genomen om u deze paar regels te sturen, de eerste die ik ooit in het Italiaans heb geschreven’: aldus de 18-jarige Constantijn Huygens in zijn (tot nu toe onbekende) eerste Italiaanse brief, gericht aan zijn leraar Giovanni Francesco Biondi.

Sir Giovanni Francesco Biondi (1572–1644), Wikimedia Commons.

Giovanni Francesco Biondi (Lessina [nu Hvar, Kroatië] 1572-1644), een protestantse Italiaan, was in 1609 gezant voor Savoye bij de koning van Engeland geworden en bleef daarna in Londen wonen. Hij verwierf tevens bekendheid als schrijver van historische en literaire werken. En Biondi maakte muziek. In 1618, toen Constantijn zijn eerste reis naar Londen maakte, bezocht hij daar het collegium musicum ten huize van Biondi. Constantijn schreef daarover aan zijn ouders [vertaling en transcriptie door Rudolf Rasch]:

Bij de heer Biondi is er een collegium musicum, allemaal Italianen, deugdzame en vriendelijke mensen. Daar gaan we tweemaal per week heen. Anderen hebben mij beloofd mij het ensemble van de koningin [Anna van Denemarken] te laten horen, allemaal Fransen, met bewonderenswaardige stemmen. [U begrijpt] dat ik me hier als een vis in het water voel.

Maar eerder had Constantijn dus al in Den Haag Italiaanse les gevolgd bij Biondi, die in het gezantschap van zijn beschermheer sir Henry Wotton (1603-1639) van 1614 -1615 in de Republiek der Verenigde Nederlandsen verbleef. Huygens noteerde in zijn dagboek dat hij met zijn Italiaanse lessen in februari 1615 begonnen was, eerst bij Biondi en daarna bij Willem van Lyere (1588-1649), heer van Oosterwijk en vanaf 1627 ambassadeur in Venetië. In zijn brief van 26 februari 1615 aan Biondi demonstreert Constantijn in mooi schoonschrift zijn kunnen: [vertaling en transcriptie door Ingeborg van Vugt]:

Ik vertrouw volledig, mijn zeer illustere heer, op de beloften die u een tijdje geleden heeft gedaan, met het vriendelijke aanbod om de Italiaanse taal te onderwijzen, en ik ben er zeker van dat, zo gul als u het heeft aangeboden, zo oprecht heeft u uw genegenheid getoond. Eindelijk heb ik de moed genomen om u deze paar regels te sturen, de eerste die ik ooit in het Italiaans heb geschreven. Voor die tijd heb ik geoefend in het lezen van enkele goede schrijvers. Er is dus geen twijfel over mogelijk dat mijn eerste experiment niet zonder verscheidene fouten is verlopen. Ik verzoek u een helpende hand te bieden op deze rommelige tekst en me deze terug te sturen in de manier waarop het had moeten zijn om waardig te zijn aan uw geleerd oor. Aan uw goede wil beveel ik mij nederig.
Op 26 februari 1615
Van uw meest toegewijde dienaar,
Constantijn Huygens

In het Italiaans zou Huygens niet veel corresponderen. In totaal zijn er 96 brieven in die taal bewaard gebleven, 22 van zijn hand en 74 aan hem gericht.

Ineke Huysman, 5 december 2021