Een negentiende-eeuwse blik op een zeventiende-eeuws tafereel

J.L. Cornet schildert grootvader Huygens met zijn kleindochter.


Bij de voorbereiding van boek Constantijn Huygens. Een leven in brieven trok een schilderij van J.L. Cornet de aandacht. Het schilderij van 50,5 bij 40,8 cm, olieverf op paneel, gesigneerd en gedateerd 1843, maakt deel uit van de collectie van het Amsterdam Museum. Het is afkomstig uit de verzameling van Carel Joseph Fodor (1801-1860). Fodor liet al zijn kunst na aan de stad Amsterdam met uitgewerkte plannen en een bouwkapitaal voor een museum. Dit Museum Fodor was van 1863 tot 1948 aan de Keizersgracht gevestigd. In een vrijwel onveranderde presentatie was daar Fodors collectie negentiende-eeuwse kunst te bewonderen.[1] Dit schilderij van J.L. Cornet met de titel Constantijn Huygens met zijn kleindochter heeft binnen de Huygensstudie ten onrechte nooit enige aandacht gekregen.

De schilder J.L. Cornet

Zelfportret van Jacobus Ludovicus Cornet, ca. 1835-1855, Rijksmuseum.

Jacobus Ludovicus Cornet (1815-1882) was een geboren en getogen Leidenaar. Hij was tekenaar, etser, aquarellist, lithograaf, schilder, lid en later bestuurslid van de Leidse schildersacademie ‘Ars Aemula Naturae’, medeoprichter van Stedelijk Museum De Lakenhal en van 1851 tot 1882 directeur van het Leidse Prentenkabinet. Hij schilderde bij voorkeur voorstellingen met kunstenaars, geleerden en andere cultuurdragers uit de zeventiende eeuw. Bekende werken van hem zijn het schilderij Paulus Potter tekenend naar de natuur (De Lakenhal, Leiden) en de aquarel De kamer van de gebroeders De Witt in de Gevangenpoort na de moord (Dordrecht, Museum Mr. Simon van Gijn).[2]

Constantijn Huygens

Met het schilderij Constantijn Huygens met zijn kleindochter heeft Cornet inderdaad een belangrijk figuur uit de zeventiende-eeuwse vaderlandse cultuur weergegeven in een huiselijk tafereel. Cornet heeft zich voor zijn weergave van grootvader Huygens laten inspireren door het portret dat Netscher in 1672 van de toen zesenzeventigjarige Huygens heeft gemaakt. De lange haren, de kraag en het open vest zijn vergelijkbaar.

Caspar Netscher, Constantijn Huygens, 1672, Huygens’ Hofwijck

Dat de afgebeelde grootvader Constantijn Huygens is, blijkt ook uit de details die Cornet spaarzaam, onopvallend, maar betekenisvol heeft aangebracht. Dat is in de eerste plaats het familiewapen van Huygens dat zichtbaar is in het houtsnijwerk van de schrijftafel links.

Huygens’ wapen. Detail van afb. 1.

Kopie van het  wapen van Huygens als ridder van St. Michel. Detail van HUG 43, fol 7r. UB Leiden

Een tweede verwijzing naar Huygens vormen de luit en de muziekbladen op de tafel rechts. De luit was Huygens’ favoriete muziekinstrument. De derde aanwijzing is de sinaasappel, het appeltje van oranje, dat Huygens aan zijn kleindochter aanbiedt. Een schijfje op de voorgrond lijkt even te voren afgesneden van de halve sinaasappel op het zilveren bord dat achter het meisje op een met groen fluweel bekleed taboeretje staat. Deze appeltjes van oranje wijzen natuurlijk op Huygens’ bijna levenslange dienstbaarheid aan het huis van Oranje-Nassau als secretaris van de prinsen van Oranje Frederik Hendrik en Willem II, en als lid van de Nassause Domeinraad. Heel interessant is ook het glazen inktstel op de schrijftafel. Uit een handschrift in de collectie van de ook al in zijn eigen tijd bekende verzamelaar van Hugeniana, A.D. Schinkel, zou Cornet hebben kunnen weten dat Huygens zo’n zeldzaam glazen inktstel bezat. Huygens kreeg het ten geschenke van Roemer van Wesel en schreef op 6 mei 1682 dit gedichtje:

Aen R. van Wesel

op zijn doorluchten Int-pot aen my vereert.

Ick sie, ghy maeckte geern, een goed Paerd van een’ Esel,

En ’t schort meer aen de macht als aen de drift, van Wesel,

Van uw goed-aerdicheit: maer hoort beleefde Vrind:

’T en baett Glas noch Crystal: daer wordt niet uyt geschreven

Als datmer eerst in goot: kan ’t klaire Vat meer geven

Als daer ’t af swanger is? Siet watgh’ u onderwindt;

Swart marmer is niet min doorluchtig dan myn Int.[3]

(Aan R. van Wesel / op zijn doorzichtige aan mij geschonken inktpot / Ik zie, dat jij graag een goed paard maakt van een ezel. / Maar het ontbreekt meer aan de uitwerking dan aan de ingeving, Van Wesel / van uw goedbedoelde aardigheid. Want luister, beleefde vriend: / Glas of kristal helpen niet. Daaruit [ uit zo’n glazen inktpot] wordt met niets anders geschreven / dan wat men er eerst in goot. Kan het heldere vat meer geven / dan waar het zwanger van is? Kijk eens wat je je op je hals haalt: / Zwart marmer is niet minder doorzichtig dan mijn inkt.)

In zijn ouderdom had Huygens geregeld vriendschappelijk contact met Roemer van Wesel (1623-na 1693), de zoon van Huygens’ vriendin en collega-dichter Anna Roemers Visscher (1584-1652). In dit gedicht reageert Huygens speels negatief op de doorzichtige inktpot die Roemer hem cadeau deed. Zo’n glazen of kristallen inktpot helpt niet om ‘doorzichtiger’ te schrijven. Er komt uit wat erin gaat. En Huygens’ inkt is niet minder doorzichtig dan zwart marmer. Als Cornet inderdaad de collectie van Schinkel kende, zou het afbeelden van een glazen inktstel, een vierde, meer verborgen aanwijzing richting Huygens zijn. 

Het handschrift dat bij het inktstel op de schrijftafel ligt wijst onmiskenbaar naar Huygens.  Op de binnenzijde van het perkamenten omslag heeft Cornet de titel ‘Cluyswerck’ genoteerd met daaronder het jaartal 1684.  

Cluys-werck. Detail van afb.1

Cluys-werck

Cluys-werck is een 608 regels tellend autobiografisch gedicht van Huygens. Hij voltooide het in 1681. Hij was toen 81 jaar en beschrijft in dit gedicht hoe hij zijn dagen doorbrengt in zijn ‘kluis’, zijn huis aan het Plein in Den Haag. Hij is een kluizenaar, maar wel een gelukkige. Veel tijd brengt hij door in zijn bibliotheek:

De sael daer ick het meeste werck of

Van all’mijn saelen maeck (..) (Cluijswerck, regel. 383-383)

Dat is het vertrek dat hij het meest koestert. Daar leest hij of zoals hij het in Cluijs-werck zelf zegt, daar ontmoet hij dode lieden die tot hem spreken uit hun boeken:

Doo Luijden nu en dan, die uijt haer Graven spraken

(Haer’ Boecken) quamen oock ons’ herssenen vermaeken. (Cluijswerck, regel. 53-54)[4]

Cluys-werck is tijdens Huygens’ leven niet uitgegeven; het is in handschrift overgeleverd. Naar een zeventiende-eeuws afschrift dat toen in particulier bezit was, is het in 1841 voor het eerst gepubliceerd.[5]

Huygens, Cluys-werck. Afschrift. KB Den Haag

Cornet heeft Cluys-werck zeker gelezen, waarschijnlijk in deze uitgave van 1841. Hij situeert dit tafereeltje van grootvader en kleindochter niet voor niets in Huygens’ bibliotheek waar de wanden vullende boekenkasten met groene gordijnen kunnen worden afgeschermd tegen het licht. Of Cornet het handschrift van het gedicht heeft gezien bij de particuliere bezitter, valt niet te bewijzen. Het afschrift dat nu in de Koninklijke Bibliotheek wordt bewaard, steekt in een zeventiende-eeuwse, kalfsleren met goud gestempelde band en niet in het perkamenten omslagje met leren vetersluitingen dat Cornet heeft geschilderd. Waarschijnlijk heeft de kunstenaar uit zijn hoofd een zo authentiek mogelijk beeld van een zeventiende-eeuws manuscript willen weergeven en voelde hij zich bovendien vrij om op het handschrift het jaartal 1684 te plaatsen. Dit jaartal kan niet de datering van het handschrift zijn – zo deed Huygens dat niet-, maar moet dus opgevat worden als een aanduiding van het jaar waarin deze scène zich voordoet.

Het jaartal 1684

In het jaar 1684 was Huygens achtentachtig jaar. Over de dag dat hij zijn negenentachtigste jaar inging heeft hij een gedicht geschreven dat binnen de Huygensstudie beroemd geworden is:

Aan mijn kinderen op mijn

achtentachtigste verjaring

Op twaalf na honderd jaar! Ik kan ’t mij niet vergeven;

Ik laat de wereld staan, die mij met dit taai leven

al overleven ziet wat menig jaar na mij

aan ’t leven is geraakt (…..) , (r. 1-4)[6]

(Aan mijn kinderen / op mijn achtentachtigste verjaardag / Op twaalf na honderd jaar! Ik kan het mezelf niet vergeven. / Aan de wereld schenk ik geen aandacht, die mij met dit taaie leven / alles ziet overleven, dat menig jaar na mij geboren is.)

Ook dit gedicht dat Huygens op 4 november 1684 schreef ‘in ons jacht op reis naer de Visscherij pacht na G(eertruiden)Bergh’ is nooit gedrukt tijdens Huygens’ leven. Het werd pas bekend naar een lithografische kopie van het handschrift voorin de bundel Constantin Huygens. Studiën van Theod. Jorissen (Arnhem 1871). Het handschrift bevindt zich, zo ontdekte ik tot mijn verrassing, in particulier bezit.[7] Mogelijk heeft Cornet dit handschrift gezien en is hij erdoor geïnspireerd om dit tafereel in 1684 te plaatsen. Het kan ook zijn dat de leeftijd van de kleindochter hem tot deze datering heeft gebracht.

De kleindochter

Met het jaartal 1684 hebben we een sleutel in handen om de afgebeelde kleindochter te identificeren. Uit zijn huwelijk met Susanna van Baerle had Huygens vijf kinderen: Constantijn jr., Christiaan, Lodewijk, Philips en Susanna. Alleen Huygens’ dochter Susanna kreeg in haar huwelijk met Philips Doublet vier meisjes: Constantia (1661-1665(?)), Geertruid (1663-1672), Constantia Theodora (1665-1726) en Philippina (1672-1708).[8] Van hen waren in 1684 alleen Constantia Theodora en Philippina nog in leven. Constantia Theodora is dan ca. 19 jaar. De afgebeelde kleindochter ziet er aanmerkelijk jonger uit. Zij kan niet de afgebeelde kleindochter zijn. Dat moet dan dus haar jongere zus Philippina Doublet zijn.

Philippina Doublet, detail van afb. 1.

Philippina is in 1684 tien jaar. Haar moeder Susanna noemt haar in een brief van 8 maart 1680 aan haar broer Christiaan die dan in Parijs is, liefkozend ‘Phippie’. Ze is er trots op dat zij al ‘Dansse la courante simple comme une grande Desmoiselle’.[9] Cornet heeft haar als een echt dametje afgebeeld in een prachtige satijnen robe.

Conclusie

De schilder Cornet heeft in 1843 een schilderij vervaardigd dat met de weergegeven figuren en in de bijgevoegde details een aantrekkelijk en waarheidsgetrouw beeld geeft van Constantijn Huygens die als grootvader op zijn oude dag zijn kleindochter een sinaasappel aanbiedt. Cornet heeft zich voor dit tafereel goed gedocumenteerd. Hij maakte gebruik van recent verschenen literatuur en kan ook heel goed handschriftelijk materiaal geraadpleegd hebben uit de collectie van de Universiteitsbibliotheek van Leiden of uit particuliere collecties. Zo heeft hij een scène afgebeeld die zich in 1684  werkelijk zou hebben kunnen afspelen in Huygens’ huis aan het Plein.

In de bundel Constantijn Huygens. Een Leven in brieven is een rijk geïllustreerd hoofdstuk gewijd aan Huygens’ contact met zijn dochter Susanna, geschreven door Roosje Peeters.

Ad Leerintveld, 26 februari 2022


[1] Ellinoor Bergvelt, ‘Carel Joseph Fodor en zijn museum. Een Amsterdams museum voor moderne kunst’, in: Gusta Reichwein, Ellinoor Bergvelt, Frouke Wieringa,  Levende Meesters, de schilderijenverzameling van C.J. Fodor (1801-1860), Amsterdam 1995, p. 34-50. Het schilderij is nr. 28 in de catalogus, p.115.

[2] Het Vaderlandsch Gevoel. Vergeten negentiende-eeuwse schilderijen over onze geschiedenis. Amsterdam, Rijksmuseum 1978, p. 42, afb, 16, p. 148-149 en p. 296 (biografische gegevens).

[3] A.D. Schinkel, Geschied- en Letterkundige Bijdragen, Niet in den handel 1850, p.37.

[4] Ad Leerintveld, ‘’Magnificent paper’: the library of Constantijn Huygens’, in: Quaerendo 28 (1998), p. 165-184. Zie ook: https://www.leidenuniv.nl/fsw/verduin/constanter/

[5] F.L. Zwaan (ed.), Constantijn Huygens’ Cluys-werck (Jeruzalem 1977), p. XXV-XXVI. De eerste uitgave is verzorgd door W.J.A. Jonckbloet (’s-Gravenhage 1841).  Zie ook: Ad Leerintveld, ‘Huygens als kluizenaar. Constantijn Huygens de Oude (1596-1687) over zijn oude dag’, in: Jaarboek De Zeventiende Eeuw. 2017, p. 109-122.                                                                                     

[6] Constantijn Huygens, Dromen met open ogen. Een keuze uit de gedichten samengesteld door M.A. Schenkeveld-Van der Dussen, L. Strengholt en P.E.L. Verkuyl (Amsterdam 1984) p. 103.

[7] Ad Leerintveld, Constantijn Huygens. De collectie in de Koninklijke Bibliotheek (Amersfoort/Brugge 2013) p. 120-121.

[8] J.H.W. Unger, Dagboek van Constantyn Huygens. Bijlage van Oud-Holland 3 (1885). Bijlage D. Geslachtslijst der familie Huygens, Bijlage H. Geslachtslijst der familie Doublet.

[9] Christiaan Huygens, Oeuvres complètes. Tome VIII, no. 2218. https://www.dbnl.org/tekst/huyg003oeuv08_01/huyg003oeuv08_01_0136.php#z2218

Twee Rotterdamse Constanters

Ad Leerintveld en Kees Verduin hebben in de loop der jaren een imposante lijst samengesteld van boeken die blijkens het ex libris Constanter aantoonbaar afkomstig zijn uit de bibliotheek van Constantijn Huygens. Aan deze verzameling kunnen nu twee werken worden toegevoegd die berusten bij het Stadsarchief Rotterdam. Ze werden ontdekt bij de inventarisatie van het archief van de familie Van Mierop. Het gaat om het eerste en tweede deel van het Wapenbuch van Johann Sibmacher (ook wel gespeld als Siebmacher), uitgegeven in Nürnberg in 1605 respectievelijk 1609. Ze bevatten duizenden wapens van vorsten, edelen en andere voorname personen, alsmede van steden en heerlijkheden. Het werk werd vele malen herdrukt en door anderen voortgezet, tot het uiteindelijk 119 delen omvatte en in 1961 werd ontsloten door een index.[1]

Het ex libris Constanter gaat vergezeld van het jaartal 1649, toen Huygens de boeken zal hebben verworven. De vraag rijst waarom hij ze aanschafte – en waarom toen. Kwam hij ze ‘toevallig’ tegen en vond hij dat ze niet mochten ontbreken in de bibliotheek van een intellectueel? Of is er een concrete aanleiding voor deze verwerving op dat moment? Het laatste blijkt het geval, zo ontdekte Ad Leerintveld. Juist in 1649 was Huygens betrokken bij het decoratieprogramma van de Oranjezaal van paleis Huis ten Bosch. Hier werd de legitimiteit van de Oranjedynastie tot in het kleinste detail in beeld gebracht en Huygens had onder meer tot taak de relevante wapenschilden bijeen te brengen.[2] De boeken van Sibmacher waren op dat moment hét standaardwerk, dus het is alleszins verklaarbaar dat hij die juist toen voor zijn bibliotheek wilde verwerven.

Of hij er heel intensief gebruik van heeft gemaakt, mag overigens worden betwijfeld, maar dat gold vast voor meer boeken in zijn bezit. De bladzijden vertonen nauwelijks gebruikssporen en Huygens heeft nooit de moeite genomen de wapens te laten inkleuren, zoals sommige anderen wel deden. De boeken zitten ook nog strak in de originele perkamenten band. Op de rug staat Wapenbuch 1. theil respectievelijk 2. theil, met daaronder enkele onduidelijke tekens, mogelijk plaatskenmerken.

Het is helaas niet gelukt te achterhalen hoe deze werken bij de familie Van Mierop terecht zijn gekomen. Toen Constantijn in 1687 overleed, raakte zijn bibliotheek verspreid. Een deel werd publiek verkocht, maar in de veilingcatalogus komen de boeken van Sibmacher niet voor. Dat hoeft geen verbazing te wekken: zijn zoons besloten pas na enige aarzeling dat de naam van hun vader op de titelpagina mocht komen, want de bibliotheek was al “un peu pillée”.[3] Vooral Constantijn jr schijnt er flink wat boeken uit te hebben overgenomen, zo blijkt uit de veilingcatalogus van diens bibliotheek uit 1701. Ook hierin zijn de Sibmachers echter niet aangetroffen.[4] Ze staan evenmin in de catalogus van de verkoping van de boeken van zoon Christiaan. Van zoon Lodewijk, getrouwd met Jacoba Teding van Berkhout, en van dochter Susanna, gehuwd met Philips Doublet, zijn geen veilingcatalogi bekend, dus we kunnen niet nagaan of zij ze misschien hebben overgenomen. En dan nog is het mogelijk dat de boeken onderhands zijn vererfd of cadeau zijn gegeven, en nooit in een publieke verkoping zijn beland.

Dit spoor loopt dus dood en ook de omgekeerde route levert geen uitsluitsel. De familie Van Mierop was wijdvertakt, maar er zijn geen verbanden gevonden met de geslachten Doublet en Teding van Berkhout. Behalve aan vererving kunnen we natuurlijk ook denken aan aankoop. We weten dat Johan Gerbrand van Mierop (1733-1807) grote belangstelling had voor genealogie en heraldiek – de vorming van het familiearchief is voor een groot deel aan hem te danken. Bij de beoefening van zijn liefhebberij werkte hij samen met de bekende Rotterdamse genealoog Hartman de Custer (1687-1760) en hij verwierf uit diens nalatenschap een collectie boeken en handschriften. Zou daar wellicht ook het Wapenbuch van Sibmacher bij hebben gezeten? Wie weet, maar dit is uiteraard een verschuiving van het probleem: de volgende vraag is dan hoe De Custer de boeken heeft verworven. Ook zijn familie kan niet worden gelinkt aan de nazaten van Huygens, maar er is wel een ander interessant spoortje. Hartmans grootmoeder van moederszijde was Barbara Elsevier, een telg uit het beroemde geslacht van uitgevers en boekhandelaren. Die kochten soms hele bibliotheken en collecties op om ze als geheel of in delen verder te verkopen, dus ook dit boek kan door hun handen zijn gegaan.

Verder komen we helaas ook langs deze weg niet. We zullen tevreden moeten zijn met de vondst van weer twee ‘nieuwe’ Constanters, met als extraatje dat we precies weten waarom Huygens ze aanschafte.

Gerrit Verhoeven, Stadsarchief Rotterdam, 28 december 2021.


[1] https://web.archive.org/web/20150923223750/http://www.dr-bernhard-peter.de/Heraldik/seite53-sieb.htm (geraadpleegd 15/12/2021)

[2] Margriet van Eikema Hommes en Elmer Kolfin, De Oranjezaal in Huis ten Bosch. Een zaal uit louter liefde (Zwolle 2013) 57.

[3] Zie de voorrede bij de heruitgave door Van Stockum, 1903: Catalogus Const. Huygens, Voorrede (xs4all.nl) (geraadpleegd 15/12/2021)

[4] Zie ook De Navorscher 27, 330.

Een briefje van prins Willem

Monsieur, Je vous remercie de la peine que vous avez prise de m’envoyer la lettre du conte Hrenri de Frise. Je vous mande aussi que j’apprens la musique pource que vous en estes grand amateur. Finissant ces peu de lignes, je vous prie de vouloir livrer celles qui sont icy encloses, demeurant, Monsieur, vostre très affectioné, à vous faire service,

Guillaume de Nassau d’Orange

Octob. 1638

Willem II van Oranje-Nassau, door Gerard van Honthorst, ca. 1638, Royal Collection

Dat schrijft de twaalfjarige prins Willem II (1626-1650) van Oranje-Nassau aan Constantijn Huygens, die zich op dat moment met Willems vader, stadhouder Frederik Hendrik (1584-1647), en zijn troepen in de buurt van Grave bevindt. Huygens heeft Willem enkele dagen daarvoor een brief geschreven waarin hij zich heeft beklaagd dat diens zusje, vermoedelijk Louise Henriette (1627-1667), ondanks haar beloftes nooit de moeite neemt iets van zich te laten horen en hij hoopt dat Willem dat wel zal doen. Met zijn brief stuurt Huygens een brief van Hendrik Casimir van Nassau-Dietz (1612-1640) mee voor de jonge prins. Willem doet vervolgens zijn best om te antwoorden en vertelt Huygens dat hij muziek studeert, omdat hij weet dat Huygens een fervent beoefenaar is. Hij stuurt hem enkele brieven mee, wellicht voor zijn vader en misschien ook wel voor zijn neef Hendrik Casimir.

De opleiding van Willem II behoort niet tot het takenpakket van Huygens, maar hij is in de positie dat hij het zich kan permitteren de prins tot schrijven aan te moedigen. Frederik Hendrik heeft in 1632 André Rivet (1572-1651), hoogleraar in de godgeleerdheid, als gouverneur voor zijn zoon aangesteld. Johannes Heilersieg geeft de prins les in taal en wetenschap en David de Marlot (1600-1680), heer van Bavois, is verantwoordelijk voor zijn militaire opvoeding en onderricht in paardrijden.

Constantijn Huygens en zijn kinderen, Adriaan Hanneman, 1639, Mauritshuis

Huygens is in deze periode erg druk met de organisatie van de opvoeding en opleiding van zijn eigen kinderen. Zijn echtgenote Susanna van Baerle, zijn ‘Sterre’, is het jaar ervoor op 10 mei 1637 overleden, Constantijn achterlatend met vijf jonge kinderen. De oudste, Constantijn junior (1628-1697), is dan pas tien jaar. ‘Ende ick met Sijne Hoocheyt te velde moetende op de tocht naer Vlaenderen ende Breda, liet een instructie bij geschrift na’, vertelt Huygens in de beschrijving van de jeugd van zijn kinderen [Ed de Heer en Arthur Eyffinger, ‘De jongelingsjaren van de de kinderen van Christiaan en Constantijn Huygens’ in Huygens Herdacht (1987), 107]. Zo regelt hij dat zijn nicht Catharina Suerius (ca. 1597-1680) de leiding krijgt over het huishouden en de kinderen muzieklessen geeft. De Leidse theologiestudent Abraham Mirkinius komt in huis als leermeester, onder toezicht van Johan Dedel (1589-1665), Huygens’ voormalige huisleraar. De broertjes maken tot hun vaders tevredenheid snel grote vorderingen ‘daer sij soo wel bij deden dat sij mij dagelix met Latijnsche brieven onderhoudende in korten tijde seer fraey ende elegant daerin werden, selfs tot Lodewijck toe’ [De Heer en Eyffinger, 125]. Aldus Huygens over het schriftelijk contact met zijn zoons tijdens de veldtocht in de nazomer van 1638. Wellicht inspireert dit hem prins Willem aan te sporen ook eens iets op papier te zetten.

Brief van Willem II aan Constantijn Huygens, oktober 1638, Koninklijke Verzamelingen, Archief Constantijn Huygens G1-22

Willems brief aan Huygens is een nieuwe vondst, hij is nooit eerder gepubliceerd en hij wordt bewaard bij Koninklijke Verzamelingen, Archief Constantijn Huygens, G1-22. Die van Huygens aan de prins van Oranje-Nassau is wel bekend. De editeur, J.A. Worp, vond het echter niet nodig om in zijn uitgave de volledige brief op te nemen. Bijvoorbeeld het feit dat Huygens wordt genegeerd door Louise Henriette van Oranje-Nassau is weggelaten. Het zijn misschien niet de allerbelangrijkste nieuwe wapenfeiten uit de Nederlandse geschiedenis van de zeventiende eeuw, maar de inhoud van deze autografen leert ons wel meer over de gehoorzaamheid van de jonge prins aan Huygens en de respectabele positie die hij bij de familie van Oranje-Nassau bekleedde.

Ineke Huysman, 1 juni 2020

Een bijzondere brief: Constantijn Huygens als secondant van André Rivet

Een opmerkelijke vondst

Bij de verwerking van de gedigitaliseerde brieven van Constantijn Huygens troffen we een heel opmerkelijke brief aan, die veel vragen oproept. Het is een brief van Huygens vanuit het legerkamp voor Hulst van 2 november 1645 (no. n0293) en gericht aan André Rivet (ca. 1572-1651).[1] De brief komt niet voor in de oude editie van J.A. Worp. Wat meteen opvalt, is dat hij niet in Huygens’ eigen handschrift is. Ook bevat de brief twee Latijnse gedichtjes die Rivet in zijn laatste strijdschrift tegen Hugo Grotius (1583-1645) zou opnemen. In hoeverre bevat deze brief nieuwe informatie over die strijd tussen Rivet en Grotius, wat was de rol van Huygens hierin en wat is de reden dat de brief in een ander handschrift geschreven is?

Huygens en Rivet

André Rivet, Jacob van Meurs, 1650, Rijksmuseum

Huygens correspondeerde veel met André Rivet,[2] die in zijn lange leven diverse functies bekleedde. Zo was hij professor in de theologie te Leiden, gouverneur van de jonge prins Willem II en curator van de Illustere School te Breda, een functie die hij samen met Huygens en Johan Polyander genaamd van den Kerckhove(n) (1594-1660), heer van Heenvliet, bekleedde. Huygens’ zonen Christiaan (1629-1695), Lodewijk (1631-1699) en Philips (1633-1657) zouden er onderwijs volgen en Rivet en Huygens zouden ook daarover geregeld corresponderen. Huygens begint zijn brief aan Rivet met de mededeling dat hij al twee maanden last heeft van een pijnlijke ontsteking aan beide ogen en dat hij daardoor zijn correspondentie, die doorgaans honderd brieven per maand bedraagt, heeft moeten beperken. Gelukkig gaat het nu weer beter en de kort daarvoor ontvangen brief van Rivet van 25 oktober 1645 (no. 4171) heeft hem aangemoedigd de pen weer op te pakken, wat ook noodzakelijk is voor zijn functie. Omdat er nu een database is met gegevens van de correspondentie van Huygens, kunnen we zien dat Huygens toch nog wel wat had geschreven in de afgelopen twee maanden: 39 brieven in totaal, vooral aan Amalia von Solms (1602-1675), de echtgenote van stadhouder Frederik Hendrik (1584-1647) .

Huygens ging jaarlijks mee op veldtocht met de stadhouder en een van zijn taken was Amalia op afstand te informeren over de vorderingen van het leger, maar ook over de gezondheid van haar echtgenoot. In 1645 was Frederik Hendriks gezondheid maar matig, hij leed aan jicht en werd daarvoor met een speciaal drankje behandeld door Andreas Cnoffelius (?-1658), lijfarts van de Poolse koning, die daarvoor duizend rijksdaalders betaald kreeg.[3] Cnoffelius was een expert op het gebied van jicht en heeft daarover ook gepubliceerd.[4] De arts was op doortocht naar Parijs, waar de huwelijkssluiting met de handschoen tussen Marie-Louise de Gonzague (1611-1667) en de Poolse koning Wladislaw IV (1595-1648) zou plaatsvinden. Rivet had Huygens in zijn brief van 25 oktober laten weten dat Gerard, graaf van Denhof (1589-1648), ook op doortocht naar de Parijse trouwerij, helaas geen bezoek aan de stadhouder kon brengen, maar hem wel zijn hoffelijke groeten overbracht. Huygens antwoordt hem dat de stadhouder de groeten van de graaf in ontvangst heeft genomen, zonder aan de Poolse dokter Cnoffelius veel aandacht te besteden. Ook meldt hij dat de Prins gestopt is met het innemen van zijn medicatie, maar dat er geen verschil te merken valt. Hij hoopt er maar het beste van, want het zijn spannende tijden.

Het beleg van Hulst

Hendrick de Meijer, Verovering van Hulst, 1645, Rijksmuseum

In dat verband bericht Huygens Rivet over de stand van zaken rond het beleg van Hulst dat Frederik Hendrik op 8 oktober 1645 was begonnen. De Prins sloeg het beleg voor Hulst omdat hij hoopte uiteindelijk toch Antwerpen te kunnen innemen, wat hem nooit gelukt is. Hulst werd met 305 compagnieën aangevallen. Vanuit het zuiden onder leiding van de Prins en vanuit het noordwesten door veldmaarschalk Johan Wolfert van Brederode (1599-1655). Zoals Huygens schrijft, stuurt Frederik Hendrik op 2 november een onderhandelaar om de stad op te eisen. Vanaf 1 november zijn mineurs al bezig de stadswal te ondermijnen. De gouverneur van de stad, Jacques d’Haynin du Cornet (ca. 1587-1666), wijst het verzoek beleefd af, waarna een stormloop begint. Op 4 november capituleert de stad. Met de inname van Hulst heeft Frederik Hendrik, de stedendwinger, de verdedigingslinie van strategisch gelegen steden om de de Noordelijke Nederlanden voltooid.  De Prins heeft de tuin van de Zeven Verenigde Nederlanden gesloten. Hulst is zijn laatste overwinning en zij wordt uitbundig gevierd. Ook Huygens laat zich niet onbetuigd en schrijft een aantal lofdichten in het Latijn en het Nederlands.[5]

Lees verder “Een bijzondere brief: Constantijn Huygens als secondant van André Rivet”