Een negentiende-eeuwse blik op een zeventiende-eeuws tafereel

J.L. Cornet schildert grootvader Huygens met zijn kleindochter.


Bij de voorbereiding van boek Constantijn Huygens. Een leven in brieven trok een schilderij van J.L. Cornet de aandacht. Het schilderij van 50,5 bij 40,8 cm, olieverf op paneel, gesigneerd en gedateerd 1843, maakt deel uit van de collectie van het Amsterdam Museum. Het is afkomstig uit de verzameling van Carel Joseph Fodor (1801-1860). Fodor liet al zijn kunst na aan de stad Amsterdam met uitgewerkte plannen en een bouwkapitaal voor een museum. Dit Museum Fodor was van 1863 tot 1948 aan de Keizersgracht gevestigd. In een vrijwel onveranderde presentatie was daar Fodors collectie negentiende-eeuwse kunst te bewonderen.[1] Dit schilderij van J.L. Cornet met de titel Constantijn Huygens met zijn kleindochter heeft binnen de Huygensstudie ten onrechte nooit enige aandacht gekregen.

De schilder J.L. Cornet

Zelfportret van Jacobus Ludovicus Cornet, ca. 1835-1855, Rijksmuseum.

Jacobus Ludovicus Cornet (1815-1882) was een geboren en getogen Leidenaar. Hij was tekenaar, etser, aquarellist, lithograaf, schilder, lid en later bestuurslid van de Leidse schildersacademie ‘Ars Aemula Naturae’, medeoprichter van Stedelijk Museum De Lakenhal en van 1851 tot 1882 directeur van het Leidse Prentenkabinet. Hij schilderde bij voorkeur voorstellingen met kunstenaars, geleerden en andere cultuurdragers uit de zeventiende eeuw. Bekende werken van hem zijn het schilderij Paulus Potter tekenend naar de natuur (De Lakenhal, Leiden) en de aquarel De kamer van de gebroeders De Witt in de Gevangenpoort na de moord (Dordrecht, Museum Mr. Simon van Gijn).[2]

Constantijn Huygens

Met het schilderij Constantijn Huygens met zijn kleindochter heeft Cornet inderdaad een belangrijk figuur uit de zeventiende-eeuwse vaderlandse cultuur weergegeven in een huiselijk tafereel. Cornet heeft zich voor zijn weergave van grootvader Huygens laten inspireren door het portret dat Netscher in 1672 van de toen zesenzeventigjarige Huygens heeft gemaakt. De lange haren, de kraag en het open vest zijn vergelijkbaar.

Caspar Netscher, Constantijn Huygens, 1672, Huygens’ Hofwijck

Dat de afgebeelde grootvader Constantijn Huygens is, blijkt ook uit de details die Cornet spaarzaam, onopvallend, maar betekenisvol heeft aangebracht. Dat is in de eerste plaats het familiewapen van Huygens dat zichtbaar is in het houtsnijwerk van de schrijftafel links.

Huygens’ wapen. Detail van afb. 1.

Kopie van het  wapen van Huygens als ridder van St. Michel. Detail van HUG 43, fol 7r. UB Leiden

Een tweede verwijzing naar Huygens vormen de luit en de muziekbladen op de tafel rechts. De luit was Huygens’ favoriete muziekinstrument. De derde aanwijzing is de sinaasappel, het appeltje van oranje, dat Huygens aan zijn kleindochter aanbiedt. Een schijfje op de voorgrond lijkt even te voren afgesneden van de halve sinaasappel op het zilveren bord dat achter het meisje op een met groen fluweel bekleed taboeretje staat. Deze appeltjes van oranje wijzen natuurlijk op Huygens’ bijna levenslange dienstbaarheid aan het huis van Oranje-Nassau als secretaris van de prinsen van Oranje Frederik Hendrik en Willem II, en als lid van de Nassause Domeinraad. Heel interessant is ook het glazen inktstel op de schrijftafel. Uit een handschrift in de collectie van de ook al in zijn eigen tijd bekende verzamelaar van Hugeniana, A.D. Schinkel, zou Cornet hebben kunnen weten dat Huygens zo’n zeldzaam glazen inktstel bezat. Huygens kreeg het ten geschenke van Roemer van Wesel en schreef op 6 mei 1682 dit gedichtje:

Aen R. van Wesel

op zijn doorluchten Int-pot aen my vereert.

Ick sie, ghy maeckte geern, een goed Paerd van een’ Esel,

En ’t schort meer aen de macht als aen de drift, van Wesel,

Van uw goed-aerdicheit: maer hoort beleefde Vrind:

’T en baett Glas noch Crystal: daer wordt niet uyt geschreven

Als datmer eerst in goot: kan ’t klaire Vat meer geven

Als daer ’t af swanger is? Siet watgh’ u onderwindt;

Swart marmer is niet min doorluchtig dan myn Int.[3]

(Aan R. van Wesel / op zijn doorzichtige aan mij geschonken inktpot / Ik zie, dat jij graag een goed paard maakt van een ezel. / Maar het ontbreekt meer aan de uitwerking dan aan de ingeving, Van Wesel / van uw goedbedoelde aardigheid. Want luister, beleefde vriend: / Glas of kristal helpen niet. Daaruit [ uit zo’n glazen inktpot] wordt met niets anders geschreven / dan wat men er eerst in goot. Kan het heldere vat meer geven / dan waar het zwanger van is? Kijk eens wat je je op je hals haalt: / Zwart marmer is niet minder doorzichtig dan mijn inkt.)

In zijn ouderdom had Huygens geregeld vriendschappelijk contact met Roemer van Wesel (1623-na 1693), de zoon van Huygens’ vriendin en collega-dichter Anna Roemers Visscher (1584-1652). In dit gedicht reageert Huygens speels negatief op de doorzichtige inktpot die Roemer hem cadeau deed. Zo’n glazen of kristallen inktpot helpt niet om ‘doorzichtiger’ te schrijven. Er komt uit wat erin gaat. En Huygens’ inkt is niet minder doorzichtig dan zwart marmer. Als Cornet inderdaad de collectie van Schinkel kende, zou het afbeelden van een glazen inktstel, een vierde, meer verborgen aanwijzing richting Huygens zijn. 

Het handschrift dat bij het inktstel op de schrijftafel ligt wijst onmiskenbaar naar Huygens.  Op de binnenzijde van het perkamenten omslag heeft Cornet de titel ‘Cluyswerck’ genoteerd met daaronder het jaartal 1684.  

Cluys-werck. Detail van afb.1

Cluys-werck

Cluys-werck is een 608 regels tellend autobiografisch gedicht van Huygens. Hij voltooide het in 1681. Hij was toen 81 jaar en beschrijft in dit gedicht hoe hij zijn dagen doorbrengt in zijn ‘kluis’, zijn huis aan het Plein in Den Haag. Hij is een kluizenaar, maar wel een gelukkige. Veel tijd brengt hij door in zijn bibliotheek:

De sael daer ick het meeste werck of

Van all’mijn saelen maeck (..) (Cluijswerck, regel. 383-383)

Dat is het vertrek dat hij het meest koestert. Daar leest hij of zoals hij het in Cluijs-werck zelf zegt, daar ontmoet hij dode lieden die tot hem spreken uit hun boeken:

Doo Luijden nu en dan, die uijt haer Graven spraken

(Haer’ Boecken) quamen oock ons’ herssenen vermaeken. (Cluijswerck, regel. 53-54)[4]

Cluys-werck is tijdens Huygens’ leven niet uitgegeven; het is in handschrift overgeleverd. Naar een zeventiende-eeuws afschrift dat toen in particulier bezit was, is het in 1841 voor het eerst gepubliceerd.[5]

Huygens, Cluys-werck. Afschrift. KB Den Haag

Cornet heeft Cluys-werck zeker gelezen, waarschijnlijk in deze uitgave van 1841. Hij situeert dit tafereeltje van grootvader en kleindochter niet voor niets in Huygens’ bibliotheek waar de wanden vullende boekenkasten met groene gordijnen kunnen worden afgeschermd tegen het licht. Of Cornet het handschrift van het gedicht heeft gezien bij de particuliere bezitter, valt niet te bewijzen. Het afschrift dat nu in de Koninklijke Bibliotheek wordt bewaard, steekt in een zeventiende-eeuwse, kalfsleren met goud gestempelde band en niet in het perkamenten omslagje met leren vetersluitingen dat Cornet heeft geschilderd. Waarschijnlijk heeft de kunstenaar uit zijn hoofd een zo authentiek mogelijk beeld van een zeventiende-eeuws manuscript willen weergeven en voelde hij zich bovendien vrij om op het handschrift het jaartal 1684 te plaatsen. Dit jaartal kan niet de datering van het handschrift zijn – zo deed Huygens dat niet-, maar moet dus opgevat worden als een aanduiding van het jaar waarin deze scène zich voordoet.

Het jaartal 1684

In het jaar 1684 was Huygens achtentachtig jaar. Over de dag dat hij zijn negenentachtigste jaar inging heeft hij een gedicht geschreven dat binnen de Huygensstudie beroemd geworden is:

Aan mijn kinderen op mijn

achtentachtigste verjaring

Op twaalf na honderd jaar! Ik kan ’t mij niet vergeven;

Ik laat de wereld staan, die mij met dit taai leven

al overleven ziet wat menig jaar na mij

aan ’t leven is geraakt (…..) , (r. 1-4)[6]

(Aan mijn kinderen / op mijn achtentachtigste verjaardag / Op twaalf na honderd jaar! Ik kan het mezelf niet vergeven. / Aan de wereld schenk ik geen aandacht, die mij met dit taaie leven / alles ziet overleven, dat menig jaar na mij geboren is.)

Ook dit gedicht dat Huygens op 4 november 1684 schreef ‘in ons jacht op reis naer de Visscherij pacht na G(eertruiden)Bergh’ is nooit gedrukt tijdens Huygens’ leven. Het werd pas bekend naar een lithografische kopie van het handschrift voorin de bundel Constantin Huygens. Studiën van Theod. Jorissen (Arnhem 1871). Het handschrift bevindt zich, zo ontdekte ik tot mijn verrassing, in particulier bezit.[7] Mogelijk heeft Cornet dit handschrift gezien en is hij erdoor geïnspireerd om dit tafereel in 1684 te plaatsen. Het kan ook zijn dat de leeftijd van de kleindochter hem tot deze datering heeft gebracht.

De kleindochter

Met het jaartal 1684 hebben we een sleutel in handen om de afgebeelde kleindochter te identificeren. Uit zijn huwelijk met Susanna van Baerle had Huygens vijf kinderen: Constantijn jr., Christiaan, Lodewijk, Philips en Susanna. Alleen Huygens’ dochter Susanna kreeg in haar huwelijk met Philips Doublet vier meisjes: Constantia (1661-1665(?)), Geertruid (1663-1672), Constantia Theodora (1665-1726) en Philippina (1672-1708).[8] Van hen waren in 1684 alleen Constantia Theodora en Philippina nog in leven. Constantia Theodora is dan ca. 19 jaar. De afgebeelde kleindochter ziet er aanmerkelijk jonger uit. Zij kan niet de afgebeelde kleindochter zijn. Dat moet dan dus haar jongere zus Philippina Doublet zijn.

Philippina Doublet, detail van afb. 1.

Philippina is in 1684 tien jaar. Haar moeder Susanna noemt haar in een brief van 8 maart 1680 aan haar broer Christiaan die dan in Parijs is, liefkozend ‘Phippie’. Ze is er trots op dat zij al ‘Dansse la courante simple comme une grande Desmoiselle’.[9] Cornet heeft haar als een echt dametje afgebeeld in een prachtige satijnen robe.

Conclusie

De schilder Cornet heeft in 1843 een schilderij vervaardigd dat met de weergegeven figuren en in de bijgevoegde details een aantrekkelijk en waarheidsgetrouw beeld geeft van Constantijn Huygens die als grootvader op zijn oude dag zijn kleindochter een sinaasappel aanbiedt. Cornet heeft zich voor dit tafereel goed gedocumenteerd. Hij maakte gebruik van recent verschenen literatuur en kan ook heel goed handschriftelijk materiaal geraadpleegd hebben uit de collectie van de Universiteitsbibliotheek van Leiden of uit particuliere collecties. Zo heeft hij een scène afgebeeld die zich in 1684  werkelijk zou hebben kunnen afspelen in Huygens’ huis aan het Plein.

In de bundel Constantijn Huygens. Een Leven in brieven is een rijk geïllustreerd hoofdstuk gewijd aan Huygens’ contact met zijn dochter Susanna, geschreven door Roosje Peeters.

Ad Leerintveld, 26 februari 2022


[1] Ellinoor Bergvelt, ‘Carel Joseph Fodor en zijn museum. Een Amsterdams museum voor moderne kunst’, in: Gusta Reichwein, Ellinoor Bergvelt, Frouke Wieringa,  Levende Meesters, de schilderijenverzameling van C.J. Fodor (1801-1860), Amsterdam 1995, p. 34-50. Het schilderij is nr. 28 in de catalogus, p.115.

[2] Het Vaderlandsch Gevoel. Vergeten negentiende-eeuwse schilderijen over onze geschiedenis. Amsterdam, Rijksmuseum 1978, p. 42, afb, 16, p. 148-149 en p. 296 (biografische gegevens).

[3] A.D. Schinkel, Geschied- en Letterkundige Bijdragen, Niet in den handel 1850, p.37.

[4] Ad Leerintveld, ‘’Magnificent paper’: the library of Constantijn Huygens’, in: Quaerendo 28 (1998), p. 165-184. Zie ook: https://www.leidenuniv.nl/fsw/verduin/constanter/

[5] F.L. Zwaan (ed.), Constantijn Huygens’ Cluys-werck (Jeruzalem 1977), p. XXV-XXVI. De eerste uitgave is verzorgd door W.J.A. Jonckbloet (’s-Gravenhage 1841).  Zie ook: Ad Leerintveld, ‘Huygens als kluizenaar. Constantijn Huygens de Oude (1596-1687) over zijn oude dag’, in: Jaarboek De Zeventiende Eeuw. 2017, p. 109-122.                                                                                     

[6] Constantijn Huygens, Dromen met open ogen. Een keuze uit de gedichten samengesteld door M.A. Schenkeveld-Van der Dussen, L. Strengholt en P.E.L. Verkuyl (Amsterdam 1984) p. 103.

[7] Ad Leerintveld, Constantijn Huygens. De collectie in de Koninklijke Bibliotheek (Amersfoort/Brugge 2013) p. 120-121.

[8] J.H.W. Unger, Dagboek van Constantyn Huygens. Bijlage van Oud-Holland 3 (1885). Bijlage D. Geslachtslijst der familie Huygens, Bijlage H. Geslachtslijst der familie Doublet.

[9] Christiaan Huygens, Oeuvres complètes. Tome VIII, no. 2218. https://www.dbnl.org/tekst/huyg003oeuv08_01/huyg003oeuv08_01_0136.php#z2218

Twee Rotterdamse Constanters

Ad Leerintveld en Kees Verduin hebben in de loop der jaren een imposante lijst samengesteld van boeken die blijkens het ex libris Constanter aantoonbaar afkomstig zijn uit de bibliotheek van Constantijn Huygens. Aan deze verzameling kunnen nu twee werken worden toegevoegd die berusten bij het Stadsarchief Rotterdam. Ze werden ontdekt bij de inventarisatie van het archief van de familie Van Mierop. Het gaat om het eerste en tweede deel van het Wapenbuch van Johann Sibmacher (ook wel gespeld als Siebmacher), uitgegeven in Nürnberg in 1605 respectievelijk 1609. Ze bevatten duizenden wapens van vorsten, edelen en andere voorname personen, alsmede van steden en heerlijkheden. Het werk werd vele malen herdrukt en door anderen voortgezet, tot het uiteindelijk 119 delen omvatte en in 1961 werd ontsloten door een index.[1]

Het ex libris Constanter gaat vergezeld van het jaartal 1649, toen Huygens de boeken zal hebben verworven. De vraag rijst waarom hij ze aanschafte – en waarom toen. Kwam hij ze ‘toevallig’ tegen en vond hij dat ze niet mochten ontbreken in de bibliotheek van een intellectueel? Of is er een concrete aanleiding voor deze verwerving op dat moment? Het laatste blijkt het geval, zo ontdekte Ad Leerintveld. Juist in 1649 was Huygens betrokken bij het decoratieprogramma van de Oranjezaal van paleis Huis ten Bosch. Hier werd de legitimiteit van de Oranjedynastie tot in het kleinste detail in beeld gebracht en Huygens had onder meer tot taak de relevante wapenschilden bijeen te brengen.[2] De boeken van Sibmacher waren op dat moment hét standaardwerk, dus het is alleszins verklaarbaar dat hij die juist toen voor zijn bibliotheek wilde verwerven.

Of hij er heel intensief gebruik van heeft gemaakt, mag overigens worden betwijfeld, maar dat gold vast voor meer boeken in zijn bezit. De bladzijden vertonen nauwelijks gebruikssporen en Huygens heeft nooit de moeite genomen de wapens te laten inkleuren, zoals sommige anderen wel deden. De boeken zitten ook nog strak in de originele perkamenten band. Op de rug staat Wapenbuch 1. theil respectievelijk 2. theil, met daaronder enkele onduidelijke tekens, mogelijk plaatskenmerken.

Het is helaas niet gelukt te achterhalen hoe deze werken bij de familie Van Mierop terecht zijn gekomen. Toen Constantijn in 1687 overleed, raakte zijn bibliotheek verspreid. Een deel werd publiek verkocht, maar in de veilingcatalogus komen de boeken van Sibmacher niet voor. Dat hoeft geen verbazing te wekken: zijn zoons besloten pas na enige aarzeling dat de naam van hun vader op de titelpagina mocht komen, want de bibliotheek was al “un peu pillée”.[3] Vooral Constantijn jr schijnt er flink wat boeken uit te hebben overgenomen, zo blijkt uit de veilingcatalogus van diens bibliotheek uit 1701. Ook hierin zijn de Sibmachers echter niet aangetroffen.[4] Ze staan evenmin in de catalogus van de verkoping van de boeken van zoon Christiaan. Van zoon Lodewijk, getrouwd met Jacoba Teding van Berkhout, en van dochter Susanna, gehuwd met Philips Doublet, zijn geen veilingcatalogi bekend, dus we kunnen niet nagaan of zij ze misschien hebben overgenomen. En dan nog is het mogelijk dat de boeken onderhands zijn vererfd of cadeau zijn gegeven, en nooit in een publieke verkoping zijn beland.

Dit spoor loopt dus dood en ook de omgekeerde route levert geen uitsluitsel. De familie Van Mierop was wijdvertakt, maar er zijn geen verbanden gevonden met de geslachten Doublet en Teding van Berkhout. Behalve aan vererving kunnen we natuurlijk ook denken aan aankoop. We weten dat Johan Gerbrand van Mierop (1733-1807) grote belangstelling had voor genealogie en heraldiek – de vorming van het familiearchief is voor een groot deel aan hem te danken. Bij de beoefening van zijn liefhebberij werkte hij samen met de bekende Rotterdamse genealoog Hartman de Custer (1687-1760) en hij verwierf uit diens nalatenschap een collectie boeken en handschriften. Zou daar wellicht ook het Wapenbuch van Sibmacher bij hebben gezeten? Wie weet, maar dit is uiteraard een verschuiving van het probleem: de volgende vraag is dan hoe De Custer de boeken heeft verworven. Ook zijn familie kan niet worden gelinkt aan de nazaten van Huygens, maar er is wel een ander interessant spoortje. Hartmans grootmoeder van moederszijde was Barbara Elsevier, een telg uit het beroemde geslacht van uitgevers en boekhandelaren. Die kochten soms hele bibliotheken en collecties op om ze als geheel of in delen verder te verkopen, dus ook dit boek kan door hun handen zijn gegaan.

Verder komen we helaas ook langs deze weg niet. We zullen tevreden moeten zijn met de vondst van weer twee ‘nieuwe’ Constanters, met als extraatje dat we precies weten waarom Huygens ze aanschafte.

Gerrit Verhoeven, Stadsarchief Rotterdam, 28 december 2021.


[1] https://web.archive.org/web/20150923223750/http://www.dr-bernhard-peter.de/Heraldik/seite53-sieb.htm (geraadpleegd 15/12/2021)

[2] Margriet van Eikema Hommes en Elmer Kolfin, De Oranjezaal in Huis ten Bosch. Een zaal uit louter liefde (Zwolle 2013) 57.

[3] Zie de voorrede bij de heruitgave door Van Stockum, 1903: Catalogus Const. Huygens, Voorrede (xs4all.nl) (geraadpleegd 15/12/2021)

[4] Zie ook De Navorscher 27, 330.

Nummer 3 in de Huygens top 10: Béatrix de Cusance

Top 10 van vrouwelijke correspondenten van Constantijn Huygens

Dat Constantijn het goed kon vinden met vrouwen is algemeen bekend. Hij correspondeerde ook veel met ze: er zijn in totaal 1.730 brieven bewaard van of aan 194 verschillende vrouwen.

Met Amalia van Solms (1602-1675), de echtgenote van zijn werkgever Frederik Hendrik (1584-1647), heeft Constantijn de meeste brieven zijn uitgewisseld, namelijk 1.018: 184 van Amalia aan Constantijn en 834 van Constantijn aan Amalia. Zolang de Tachtigjarige Oorlog woedde, was Constantijn ieder jaar met het leger op veldtocht. Hij hield hij haar via brieven op de hoogte van de vorderingen van het leger, maar ook over het welzijn van haar echtgenoot. Zie daarover ook het blog over vijftig onbekende brieven van Huygens aan Amalia. Na het overlijden van Frederik Hendrik zakte hun correspondentie in, met een opleving vlak na het overlijden van haar zoon, stadhouder Willem II, en met een nieuwe piek in de jaren ’60, toen Constantijn voor de Oranje-Nassaus in Frankrijk verbleef om, met succes, te onderhandelen over de teruggave van het Prinsdom Orange. Toen was Amalia overigens degene die het meeste schreef.

Nummer twee in de top tien is Constantijn’s moeder, Susanna Hoefnagel. Constantijn en Susanna schreven veel met elkaar toen Constantijn op gezantschapsreis was in Engeland. Lees daarover het blog Moeders Journael van Roosje Peeters.

Béatrix de Cusance

Château Belvoir in de Franche-Comté; Béatrix de Cusance, door Anthony van Dyck, 1634 en Constantijn Huygens, door Michiel van Miereveld, 1645, Huygens’ Hofwijck

Nummer drie in Constantijns top tien is Béatrix de Cusance (1614-1663), hertogin van Lotharingen. Over haar relatie met Constantijn Huygens zal de rest van dit blog gaan. Béatrix werd in 1614 geboren op kasteel Belvoir in de Franche-Comté. Zij groeide op aan het Brusselse hof van Infante Isabella en trouwde daar in 1635 met de Eugène-Léopold, prins van Cantecroy, die echter al twee jaar later kwam te overlijden. Tien dagen later tekende Béatrix een huwelijkscontract met condottiere Karel IV hertog van Lotharingen, met wie zij voor haar huwelijk al een affaire had gehad. De hertog was echter al getrouwd met zijn nicht Nicole. Om die reden werden Béatrix en Karel door de Paus gedwongen gescheiden van elkaar te leven. Ze zouden drie kinderen krijgen, waarvan er één jong overleed. In de periode 1640 tot 1662 onderhield Béatrix op haar bezittingen in de Zuidelijke Nederlanden culturele contacten met vooraanstaande personen zoals Engelse royalistische ballingen. Ook Constantijn Huygens behoorde tot haar intimi. Na de dood van Karels echtgenote Nicole in 1657 probeerde Béatrix tevergeefs haar huwelijk met de hertog te hernieuwen. Pas op haar sterfbed in 1663 kwam het tot het door haar zo vurig gewenste wettige huwelijk.

‘Ducissae Lotharinghiae in domo Duartia innotesco, cum me visum venisset!’ Dat wil zoveel zeggen als: ‘Ik maakte persoonlijk kennis met de hertogin van Lotharingen in het huis van Duarte, aangezien ze was gekomen om mij te zien!’ Dat noteerde Constantijn Huygens op 15 juli 1652 in zijn dagboek.[1] Toen Constantijn en Béatrix elkaar die dag bij de familie Duarte in Antwerpen ontmoetten, was hij 55 jaar oud en zij 37 jaar. Deze gebeurtenis zou het begin inluiden van een vriendschap, waarmee ook een intensieve uitwisseling van brieven, geschenken en diensten op gang kwam.[2] Constantijns muzikale verdiensten zijn het sociale bindmiddel geweest in zijn relatie met Béatrix. Hij wees haar er in zijn eerste brief al op dat hij haar niet alleen wilde vereren met schilderijen, gedichten en reukwaren, maar ook met de akkoorden van zijn luit, viola da gamba en klavecimbel. In tachtig procent van de brieven, zowel in die van Béatrix als in die van Constantijn, komt muziek op de een of andere manier voor.

Het eerste dat opvalt in de oude gedrukte editie bewerkt door J.A. Worp, is dat de editeur de correspondentie tussen Constantijn en Béatrix nauwelijks aandacht heeft gegeven. Worp heeft van Béatrix’ brieven aan Constantijn veertig procent in het geheel niet opgenomen en van de rest slechts een korte samenvatting gegeven. In de voetnoten motiveert Worp zijn weglatingen met kwalificaties als ‘zonder eenig belang’, ‘zonder betekenis’, en ‘is geheel onbelangrijk’. Het is mogelijk dat hij wilde verhullen dat er iets speciaals tussen Constantijn en Béatrix aan de hand was, uit vrees dat aandacht voor een dergelijke relatie afbreuk zou doen aan de goede naam van Constantijn Huygens. Het is echter aannemelijker dat Worp deze correspondentie werkelijk van ondergeschikt belang achtte en van mening was dat de briefwisseling niet aan zijn maatstaven voldeed. Tegenwoordig denken we daar in ieder geval anders over: de brieven bevatten interessante thema’s over politiek, kunst, religie, mentaliteit, internationale netwerken, en vriendschaps-, hof-, muziek-, verzamel- en briefcultuur.

Van Constantijns brieven aan Béatrix zijn 23 concepten bewaard gebleven. Het werkelijke aantal brieven dat hij haar schreef is op basis van een inhoudelijke reconstructie op meer dan veertig bepaald. Daaruit blijkt dat 17 van Constantijns brieven uit de periode 1657-1660 ontbreken. Daarom geeft de grafiek hierboven een enigszins vertekend beeld. Wellicht vond Constantijn de inhoud van de brieven ongeschikt voor andermans ogen en zijn ze vernietigd. Van Béatrix’ brieven aan Constantijn ontbreken vermoedelijk vier brieven, terwijl 45 brieven bewaard zijn gebleven. De eerste vijf brieven werden door haar secretaris geschreven en door Béatrix ondertekend. Daarna schreef ze al haar brieven aan Constantijn eigenhandig, wat als een teken van vertrouwelijkheid kan worden beschouwd.

Portret

In 1652 stelde Constantijn Béatrix in Den Haag voor aan Amalia von Solms en Mary Stuart. Vervolgens liet Béatrix zich in Utrecht op verzoek van Amalia door Gerard van Honthorst portretteren en de dames wisselden elkaars portretten uit. Ook had Béatrix haar portret aan Constantijn beloofd. Dat liet nogal op zich wachten, maar dat kwam, zo schreef Béatrix, omdat de schilder, Justus van Egmont, ziek was. Constantijn wijdde er twee gedichten en enkele ‘verontwaardigde’ brieven aan. In mei 1656 componeerde hij zelfs een gedicht getiteld Songe. À Madame la Duchesse de Lorraine, tardant de me donner son portraict, waarin hij opnieuw tot uitdrukking bracht hoezeer het hem frustreerde dat hij zo lang op Béatrix’ portret moest wachten. In het gedicht beschrijft hij een droom waarin hij niet alleen naar haar portret verlangt, maar ook naar Béatrix zelf. De laatste regels zijn verrassend. Hij droomt hoe het zal zijn als hij haar portret boven zijn bed heeft hangen. Hij gaat nog verder, want hij zegt dat hij haar portret eigenlijk niet meer nodig heeft. Hij is immers in staat om te dromen dat hij Béatrix zelf in zijn bed heeft liggen. Het is een treffend voorbeeld van de dichterlijke dubbelzinnigheid die in de zeventiende eeuw populair was en die veel suggereert maar niet letterlijk hoefde te worden opgevat. Het was aan de lezer zelf om haar te interpreteren.

Béatrix de Cusance, door Justus van Egmont, ca. 1655, Wikimedia Commons

Constantijn ontving Béatrix’ portret uiteindelijk in september 1657. In datzelfde jaar zou zij haar portret, ook vervaardigd door Justus van Egmont, naar hertog Karel in Spanje sturen, die daar gevangen gehouden werd. Vermoedelijk heeft Constantijn een andere versie van dit hierboven afgebeelde schilderij ontvangen. In de verkoopcatalogus van de kunstcollectie van Constantijns dochter Susanna komt inderdaad een portret van de hertogin van Lotharingen voor, de naam van de schilder wordt er echter niet bij vermeld.[3] Als dankzegging voor de ontvangst schreef Constantijn een gedicht getiteld Sur le portrait de la duchesse de Lorraine.

Eind 1659, begin 1660 kwam er een kentering in de vriendschap en liepen hun gevoelens niet langer synchroon. Ineens was het Béatrix die om Constantijns aandacht moest vragen. Uiteindelijk is het contact een half jaar voor haar overlijden in 1663 verbroken. Béatrix’ echtgenoot, de hertog van Lotharingen, was na zijn vrijlating in 1659 niet meer van plan zich met haar te herenigen en stuurde haar weg uit de Zuidelijke Nederlanden naar Besançon. Ineens was zij geen middelpunt meer van de Antwerpse en Brusselse elite. Het is goed voorstelbaar dat Béatrix in haar sociaal en persoonlijk isolement werkelijk behoefte heeft gehad aan de troostende woorden van Constantijn waarop ze eerder altijd wel had kunnen rekenen. Maar Constantijn had hier geen belang meer bij. Voor hem was haar rol uitgespeeld. Veelzeggend is ook Constantijns poging zijn brieven aan Béatrix terug te halen. Op het eerste gezicht lijkt het idyllisch, Constantijn die in Besançon het graf en de sterfplaats van Béatrix bezoekt. In werkelijkheid was zijn reis vermoedelijk ingegeven door de wens alle belastende sporen (roddels, toezeggingen etc.) van hun vriendschap uit te wissen door zijn originele brieven aan haar te vernietigen. Dit verklaart ook waarom Huygens’ nalatenschap van de afschriften van zijn eigen brieven aan Béatrix incompleet is, hij heeft alleen bewaard wat geschikt was voor andere ogen.

In 2010 keerde het geconserveerde hart van Béatrix terug naar Huygens’ Hofwijck, de plaats waar het ooit levend had geklopt, om te pronken op een tentoonstelling over Vrouwen rondom Huygens. Toenmalig directrice Belle van den Berg en onderzoeker Ineke Huysman gingen naar Béatrix’ kasteel Belvoir in de Franche-Comté om haar hart op te halen en daarover is een filmpje gemaakt:

Ineke Huysman (met dank aan Geeske Bisschop), 17 mei 2020


[1] J.H.W. Unger, Dagboek van Constantijn Huygens (Amsterdam 1885) 54.

[2]Zie ook: Béatrix en Constantijn. De briefwisseling tussen Béatrix de Cusance en Constantijn Huygens, Ineke Huysman en Rudolf Rasch (eds.) (Amsterdam 2009).

[3] Inge Broekman, Constantijn Huygens, de kunst en het hof, 98, daarin: SDH (1725), nr. 141: ‘Hertogin van Lotteringen, knie[-]stuk.