Constantijn Huygens liet zelden een kans onbenut om via zijn netwerk nieuwe muziek te verzamelen. Wanneer hij vermoedde dat een van zijn zonen of een van zijn muzikale kennissen op reis toegang had tot interessant repertoire, vroeg hij om composities op te sturen. In 1649 moet Huygens die vraag hebben gesteld aan William Swann, toen die naar Wenen reisde.
William Swann (ca.1619-1678) stamde uit een adellijke Engelse familie, en tijdens de Engelse Burgeroorlog had hij aan royalistische zijde gevochten. In of kort voor 1645 trok hij, samen met een groeiend aantal royalistische vluchtelingen, naar het vasteland. In de Republiek nam hij dienst in het Staatse leger. En op 18 december 1645 huwde Swann in de Engelse kerk in Utrecht met Utricia Ogle, dochter van een andere Engelsman in Staatse dienst, John Ogle. Utricia Ogle was muzikaal zeer begaafd en had zelfs bij de componist en klavecimbelvirtuoos Jacques Champion de Chambonnières in Parijs gestudeerd. Ogle was tevens een goede vriendin van Constantijn Huygens. Met zijn echtgenote en met Huygens deelde William Swann de liefde voor muziek, en in de correspondentie tussen Huygens en Swann duikt het onderwerp muziek regelmatig op (zie bijvoorbeeld brief 4839).
Tijdens de Burgeroorlog was ook Charles, de Engelse troonopvolger, naar het continent gevlucht, eerst naar Frankrijk, en daarna een tijdje naar de Republiek. Van daaruit zocht de prins steun om de strijd tegen de parlementaire troepen in Engeland verder te zetten en om, na de executie van zijn vader in januari 1649, de Engelse troon te herwinnen. In die context verhief de jonge prins William Swann tot knight bachelor waarna hij hem als extraordinair gezant naar het hof van Ferdinand III, keizer van het Heilige Roomse Rijk, in Wenen zond.
Wenen
Het Heilige Roomse Rijk had zwaar te lijden gehad onder de Dertigjarige Oorlog (1618-1648). De menselijke tol was gigantisch, en door de economische malaise werd er op veel plaatsen bezuinigd op de kunsten. De jonge, virtuoze musicus en componist Johann Jakob Froberger (1616-1667) was opgegroeid in Stuttgart, de hoofdstad van het hertogdom Württemberg van het Heilige Roomse Rijk. Ook in Stuttgart was het artistieke leven, inclusief het muziekleven, zwaar getroffen door de oorlog. Wellicht was dat een van de redenen waarom Froberger omstreeks 1634 naar de keizerlijke hofstad Wenen trok. Daar werd zijn talent opgemerkt, en in 1637 werd hij organist aan het hof. Kort daarna kreeg hij zelfs de kans om een tijd in Rome bij Girolamo Frescobaldi (1583-1643) te studeren. Na zijn terugkeer in Wenen hernam hij zijn taken als hofmusicus, tot hij opnieuw een tijdje naar Rome trok. In september 1649 was hij terug in Wenen.

Op 15 september 1649 schreef William Swann een brief aan Constantijn Huygens. Swann liet Huygens weten dat hij op audiëntie was geweest bij de keizer. En hij kon rapporteren dat hij op de dag van zijn audiëntie de keizerlijke hofkapel aan het werk had gehoord. ‘Ik hoorde er hele goede stemmen’, vulde Swann aan, ‘maar omdat ik nog met geen van de musici kennis heb kunnen maken, kan ik u niet veel meer sturen dan bijgevoegde werken die een zekere Heer Frobergen [sic], die een virtuoos op het klavecimbel is, me gegeven heeft. In de toekomst zal ik er meer zorg voor dragen dat ik ook goede liederen vind, die ik u dan zo snel mogelijk zal bezorgen’.
Huygens had een jaar eerder bij de Antwerpse bouwer Joannes Couchet een nieuw klavecimbel gekocht. De klaviercomposities die Swann opstuurde, waren allicht dus erg welkom. Al lijkt Huygens, afgaande op Swanns verontschuldiging, toch vooral gehoopt te hebben op vocale muziek. Frobergers klaviermuziek zal overigens een pittige technische uitdaging voor Huygens hebben gevormd: Froberger zou uitgroeien tot een van de meest eigenzinnige en vernieuwende componisten voor klavier uit de zeventiende eeuw.
Brieven aan Froberger
Of Huygens de muziek die Swann had opgestuurd meteen naar waarde wist te schatten, weten we niet. Op 22 september informeerde Swann bij Huygens of de muziek in de smaak viel. Maar een antwoord is niet overgeleverd.
Froberger bleef tot juni 1657 in dienst van het keizerlijke hof. Ergens in de daaropvolgende jaren verliet hij Wenen om muziekleraar te worden van hertogin Sibylle van Württemberg-Montbéliard (Mömpelgard) (1620-1707). Die laatste had zich teruggetrokken in Héricourt, vandaag een stadje in Frankrijk nabij de Duitse en Zwitserse grens. Froberger verhuisde daar dus ook naartoe, maar trok er wel nog af en toe op uit om elders concerten te geven. In 1665 bevond hij zich in Mainz toen Huygens er op doorreis was. In een brief van 29 december 1666 aan Utricia Ogle beschrijft Huygens de ontmoeting: ‘Toen ik langs de Rijn afzakte, heb ik hem ontmoet aan het hof van de keurvorst van Mainz […]. Niets deed me meer plezier dan te luisteren naar de uitstekende Froberger (‘that excellent Frobergher’) en diens bijzondere vernieuwingen, en om te zien hoe hij geduldig naar mij wilde luisteren met enige tevredenheid.’
Op 1 september 1666, een jaar na de ontmoeting in Mainz had Froberger enkele composities naar Huygens opgestuurd. ‘Recent heb ik kennis gemaakt met de composities van de goede Froberger, waarvan hij er me heel wat heeft opgestuurd sinds vorig jaar’, aldus Huygens. In een brief van 8 oktober 1666 dankte Huygens Froberger. Hij liet ook weten de werken door te sturen naar Anna Bergerotti in Parijs, Francisca Duarte in Antwerpen en Maria Casembroot in Den Haag. Deze drie dames speelden klavecimbel op een zeer hoog niveau, en wellicht heel wat beter dan Huygens. Huygens bleef de luit als zijn eerste instrument beschouwen, en hij liet Froberger weten een gigue uit een van de opgestuurde suites te arrangeren voor luit.
Nog voor de briefwisseling tussen Huygens en Froberger goed en wel op gang was gekomen, werd ze al afgebroken. Op 7 mei 1667 overleed Froberger, amper vijftig jaar oud, in Héricourt. Op dat ogenblik was hij nog steeds in dienst van Sibylle van Württemberg-Montbéliard. De hertogin nam de taak op zich om Huygens op de hoogte te brengen van Frobergers overlijden.
Uit de twee brieven die Sibylle van Württemberg-Montbéliard aan Huygens zou schrijven (brieven 6607 en 6626), spreekt een groot verdriet om Frobergers dood. Tot het einde was hij ‘een trouwe en vlijtige leraar geweest’, schreef ze. Bovendien schetst ze het beeld van een groot, maar vaak onbegrepen man wiens talent onvoldoende werd geapprecieerd zodat hij genoegen had moeten nemen met een bescheiden aanstelling als haar leraar. Froberger liet haar een verzameling muziekhandschriften na. Huygens polste of ze hem enkele stukken kon opsturen. Dat wilde ze wel, hoewel ze Froberger had beloofd geen van zijn nagelaten composities met de wereld te delen, maar dan moest Huygens wel even laten weten welke muziekwerken hij eerder al had ontvangen. Daar had Huygens vreemd genoeg geen tijd of zin in, waarmee de correspondentie tot een einde kwam.
Repertoire
Welke composities had Froberger in 1649 en 1666 gedeeld met Huygens? De handschriften zijn, samen met de rest van Huygens’ muziekbibliotheek, verloren gegaan. Maar de brieven bevatten enkele aanwijzingen.
Froberger bundelde een aanzienlijk deel van zijn oeuvre in ‘boeken’, zorgvuldig samengestelde handschriften die hij opdroeg aan zijn werkgevers. Drie boeken zijn overgeleverd, minstens twee gingen verloren. Op 29 september 1649 – amper twee weken nadat Swann vanuit Wenen composities van Froberger naar Huygens had opgestuurd – droeg Froberger zijn Libro secondo di toccate, fantasie, canzone, allemande, courante, sarabande, gigue et altre partite op aan keizer Ferdinand III.

In het Libro secondo verzamelde Froberger 18 individuele toccatas, fantasias en canzones, evenals 6 suites (partitas) bestaande uit diverse dansante bewegingen als allemandes, sarabandes en courantes. Het lijkt erg waarschijnlijk dat Froberger uit deze verzameling putte en enkele van de werken liet kopiëren voor Swann en Huygens. Museum Vleeshuis vroeg aan klavecinist Mario Sarrechia om uit het Libro secondo de Partita V (Allemande – Courante – Sarabande; FbWV 605) op te nemen. Hij bespeelt daarbij een 2-manualig klavecimbel, gebouwd door Titus Crijnen (2017) naar Joannes Ruckers (Antwerpen, 1624, met latere aanpassingen). Van Titus Crijnen is op dit ogenblik een klavecimbel te zien in Huygens’ Hofwijck.
In de correspondentie uit 1666 schrijft Huygens over Frobergers ‘lessons’ (lessen, waarmee hij allicht klavecimbelsuites bedoelt), en vermeldt hij ‘de laatste gigue die [Froberger] zo vriendelijk was me te sturen’ (brief 6583). Frobergers belangrijkste verzamelhandschriften kwamen tot stand tussen de late jaren 1640 en de late jaren 1650. Maar in 2006 dook op een veiling een tot nog toe onbekend handschrift op dat uit Frobergers laatste levensjaren (ca. 1660-1667) dateert. Een deel van de muziek is ook terug te vinden in eerdere handschriften, maar een ander deel was nog niet bekend onder onderzoekers en musici. Tot die onbekende composities behoren onder meer een ‘tombeau’ op de dood van de echtgenoot van Sibylle van Württemberg-Montbéliard, die in 1662 overleed. En een ‘Meditation sur la Mort future de Son Altesse Serenis Madame Sibylle, Duchess de Wirtemberg, Princess de Montbeliard’, een meditatie over de toekomstige dood van zijn werkgever dus. Ook voor zichzelf had Froberger zo een stuk gecomponeerd. Daarnaast bevat het handschrift diverse losse capriccio’s en fantasia’s én vijf suites die telkens een gigue bevatten. Het is erg waarschijnlijk dat Huygens een van deze suites ontving. De anonieme verzamelaar die het handschrift in 2006 verwierf, bewaart het helaas achter slot en grendel…
Timothy De Paepe
Je moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.