De Huygens-familie en de microscoop: sperma en bacteriën onder het vergrootglas (en op papier)

Tekeningen van Christiaan Huygens van spermatozoa uit maart/april 1678; gebaseerd op tekeningen Van Van Leeuwenhoek die in1679 werden gepubliceerd in de Philosophical Transactions (waarvan de origenelen verloren zijn). UB Leiden HUG 9.

14 april: de geboortedag van Christiaan. Net als zijn vader en oudere broer had ook deze Huygens een levenslange fascinatie voor microscopie. Die is aanzienlijk minder bekend dan zijn werk op het gebied van de fysica en astronomie, maar ook van groot belang, zo blijkt uit het recente onderzoeksproject Visualizing the Unknown [https://visualizingtheunknown.com]. Aan Christiaan danken we een hele serie gedateerde, tekstuele en visuele observaties van eencelligen. Die waren deels al wel bekend (een klein aantal staat nogal slordig gereproduceerd in de Oeuvres Complètes), maar uit bestudering van de originele manuscripten in de UB Leiden blijkt pas hun grote historische belang – zeker als we ze bekijken in samenhang met de bezigheden van de Royal Society en één van hun meer bekende correspondenten, Antoni van Leeuwenhoek [zie ook: Huygens en Van Leeuwenhoek, door Ad Leerintveld].

Vader Constantijn had al in 1622 één van de allereerste samengestelde microscopen (een variatie op de in 1608 uitgevonden telescoop) gekocht van Cornelis Drebbel. Zoons Constantijn junior en Christiaan waren in de jaren 1650 al druk doende met het slijpen van lenzen – onder meer in samenwerking met Andreas Colvius – maar concentreerden zich op de telescoop, en niet de microscoop. Toen Christiaan in 1665 een gesigneerd auteursexemplaar van Robert Hooke’s baanbrekende Micrographia ten geschenke kreeg, was hij meer geïntrigeerd door de in dit rijke werk verborgen lichttheorie dan in de microscopische observaties.

Zoals bekend werd Antoni van Leeuwenhoek in 1673 geïntroduceerd bij de Royal Society. Vader Constantijn schreef een – enigszins dubbelzinnige – aanbevelingsbrief naar Hooke. Vaak wordt aangenomen dat Huygens senior toen terstond te voet of per trekschuit vanuit Hofwijck vertrok om met eigen ogen het wonder van Delft te aanschouwen. Om meerdere redenen is dat minder aannemelijk. Huygens was zowel in 1663 als in 1671 te gast geweest bij samenkomsten van de Royal Society – en werd nu ingeschakeld om verslag uit te brengen wie deze onbekende observator was.[1]

Zeer tot ergernis van Huygens reageerde Hooke pas veel later op zijn brief, en nam Oldenburg het voortouw in de correspondentie. Van Leeuwenhoek stuurde zijn brieven naar Londen, en Oldenburg publiceerde soms een uittreksel in zijn Philosophical Transactions (dat niet het officiële orgaan van de Society was).

Oudst bekende afbeelding van een spermatozo, rechts boven in de hoek. Brief van Nicolaas Hartsoeker aan Christiaan Huygens, 14 maart 1678, HUG 45 f 101.

Van Leeuwenhoek kreeg pas echt interesse van de kant van de Society toen hij in oktober 1676 zijn beroemde brief stuurde over de waarneming van ‘kleijne diertgens’, en precies een jaar later over de rondzwemmende wezentjes in zijn eigen ejaculaat (spermatozoa dus). Hooke en andere Fellows waren nu ineens gefascineerd door Van Leeuwenhoek. Uit hun aantekeningen blijkt dat ze de waarneming meteen zeer serieus namen. Maar hoe had Van Leeuwenhoek dit gedaan? De Delftenaar weigerde – in strijd met de mores van de Society – zijn methode te openbaren. Een geïrriteerde briefwisseling over en weer was het resultaat. De Society wilde de observaties indoor kunnen repliceren, en nam om begrijpelijke redenen geen genoegen met Van Leeuwenhoeks weigering om openheid van zaken te geven.

Op dit punt – 1677 – begonnen Christiaan, Constantijn junior opnieuw interesse te krijgen in de microscoop. Ze wisten dat Van Leeeuwenhoek gebruik had gemaakt van een techniek die door Hooke was beschreven: capillairvaten. Dat zijn flinterdunne glazen buisjes, die een opzuigend werking hebben; heel dicht bij de lens gebracht kunnen worden; en zelf ook een vergrotende werking hadden. Terwijl Hooke in Londen – mopperend en wel – door trial and error trachtte Van Leeuwenhoeks observaties te repliceren, deden de gebroeders Huygens precies hetzelfde, met kennis van zaken. Ze werden daarbij geholpen door de jonge wiskundige en lenzenslijper Nicolaas Hartsoeker.

Vele brieven, notities en schetsen in het Huygensarchief getuigen van hun activiteiten en ontdekkingen in 1677 en (vooral) 1678. Behoudens een enkel marginaal kriebeltje in de marge had Van Leeuwenhoek geen visuele aanknopingspunten gegeven waar de ontvangers van zijn brieven naar moesten zoeken. Hooke verkeerde zelfs in twijfel of Van Leeuwenhoek een samengestelde microscoop had gebruikt (zoals hij zelf had gedaan) of een enkelvoudig, veel sterker vergrotend lensje. De gebroeders Huygens wisten dit wel, en naast de observaties correspondeerden ze ook druk over de constructie van steeds betere microscopen. En met gebruikmaking van Van Leeuwenhoeks technieken slaagden ze erin diens observaties te repliceren.

Menselijke zaadcellen, gefotografeerd door originele Leeuwenhoek-microscoop. © Wim van Egmond voor Visualizing the Unknown, 2022.

Links: Vorticella, zoals getekend door Christiaan Huygens in 1678; HUG 9. Rechts hetzelfde soort, nu gefotografeerd door originele Leeuwenhoek-microscoop. © Wim van Egmond voor Visualizing the Unknown, 2022.

Op 13 maart 1678 tekende Christiaan een eerste eencellige, al heel snel gevolgd door talloos meer. Op 14 maart tekende Hartsoeker de eerste spermatozo – de oudst bekende afbeelding ter wereld. En zo ging het bijna een jaar verder. Met name Christiaan maakte treffende schetsen van ‘animalcula’, die goed te determineren zijn. Tijdens onderzoek van Visualizing the Unknown kon het team door oorspronkelijke Van Leeuwenhoek-microscopen diens technieken reconstrueren. En aldus bleek dat wat Van Leeuwenhoek zag (maar niet had getekend) perfect overeenkwam met wat Huygens óók zag, en wél tekende. Christiaan – net als Hooke enigszins geïrriteerd over Van Leeuwenhoeks gebrek aan helderheid – ging zelfs zo ver om (via zijn broer en zijn vader) en serie van zijn eigen tekeningen naar Van Leeuwenhoek te sturen. Had hij diertje A gezien? (Antwoord: Ja, dat leek op een beestje dat Van Leeuwenhoek ook had waargenomen, en dat volgens hem 16 of 18 poten had) En diertje B? (‘die oordeel ick dat deselvige diertgens sijn, die ick in den jare 1675 met groote menichte heb ontdeckt eerst in hemels en daer na in peperwater’).[2] Zo ging het door tot F, waarna Van Leeuwenhoek nog een schetsje toevoegde met verbeteringen van Christiaans observaties van de ‘veertjes’ op de vleugels van vlinders.

Deel uit de brief van Van Leeuwenhoek aan Constantijn Huygens, 26 december 1678, UB Leiden HUG 45.

Na deze gedachtewisseling – waarin dus vader Huygens en diens twee oude zoons actoren waren – ging Van Leeuwenhoek over tot het inhuren van (vaak anonieme) tekenaars. Christiaan bleef interesse houden in microscopie, en zou in 1692 op Hofwijck opnieuw systematisch een langere reeks microscopische waarnemingen doen (voor de kenners: HUG 15). Rijk materiaal dus en nog nauwelijks bestudeerd. Niet alleen werpt het een licht op de interesses en talenten van Christiaan en de rol van afbeeldingen in de wetenschap; ook toont het ons de complexe relatie tussen de Huygens-familie en Antoni van Leeuwenhoek

Eric Jorink

Een aantal tekeningen van Christiaan Huygens zijn te zien op de tentoonstelling Onvoorstelbaar. Hoe Antoni van Leeuwenhoek de microwereld ontdekte, 18 april 2023 tot 7 januari 2024 in Rijksmuseum Boerhaave.

Gelijktijdig verschijnt een rijk geïllustreerd boek, resultaat van de samenwerking tussen het NWO-project Visualizing the unknown. Scientific observation, represention and communication in 17th science and society en het Rijksmuseum Boerhaave: Sietske Fransen en Tim Huisman eds, Antoni. Van Leeuwenhoek en de microwereld (W-Books, Zwolle 2023).

In september verschijnt van Eric Jorink, Onder het vergrootglas. Antoni van Leeuwenhoek en de Royal Society (Prometheus, Amsterdam 2023).


[1] In een fundamenteel maar weinig geciteerd artikel hebben David Lux en Harold Cook, ‘Closed circles or open netwerks? Communicating at a distance during the Scientific Revolution’, History of Science 26 (1998) 179-211, beschreven hoe de secretaris van de Society, Henri Oldenburg, voornamelijk correspondeerde met geleerden met wie hij persoonlijk had kennisgemaakt. Net als bij kooplieden, ging het ook bij geleerden om vertrouwen – gebaseerd op reputatie en uiterlijk voorkomen. Diende een nieuw contact zich aan, dan werd een vertrouweling van de secretaris gevraagd deze persoon te screenen. Dat gebeurde, zo tonen zij aan, ook bij Van Leeuwenhoek – door Constantijn Huygens.

[2] Van Leeuwenhoek aan Constantijn Huygens, 26 december 1678, OCCH VIII, 141-143; [7099] in de Worp- en online editie.

Een negentiende-eeuwse blik op een zeventiende-eeuws tafereel

J.L. Cornet schildert grootvader Huygens met zijn kleindochter.


Bij de voorbereiding van boek Constantijn Huygens. Een leven in brieven trok een schilderij van J.L. Cornet de aandacht. Het schilderij van 50,5 bij 40,8 cm, olieverf op paneel, gesigneerd en gedateerd 1843, maakt deel uit van de collectie van het Amsterdam Museum. Het is afkomstig uit de verzameling van Carel Joseph Fodor (1801-1860). Fodor liet al zijn kunst na aan de stad Amsterdam met uitgewerkte plannen en een bouwkapitaal voor een museum. Dit Museum Fodor was van 1863 tot 1948 aan de Keizersgracht gevestigd. In een vrijwel onveranderde presentatie was daar Fodors collectie negentiende-eeuwse kunst te bewonderen.[1] Dit schilderij van J.L. Cornet met de titel Constantijn Huygens met zijn kleindochter heeft binnen de Huygensstudie ten onrechte nooit enige aandacht gekregen.

De schilder J.L. Cornet

Zelfportret van Jacobus Ludovicus Cornet, ca. 1835-1855, Rijksmuseum.

Jacobus Ludovicus Cornet (1815-1882) was een geboren en getogen Leidenaar. Hij was tekenaar, etser, aquarellist, lithograaf, schilder, lid en later bestuurslid van de Leidse schildersacademie ‘Ars Aemula Naturae’, medeoprichter van Stedelijk Museum De Lakenhal en van 1851 tot 1882 directeur van het Leidse Prentenkabinet. Hij schilderde bij voorkeur voorstellingen met kunstenaars, geleerden en andere cultuurdragers uit de zeventiende eeuw. Bekende werken van hem zijn het schilderij Paulus Potter tekenend naar de natuur (De Lakenhal, Leiden) en de aquarel De kamer van de gebroeders De Witt in de Gevangenpoort na de moord (Dordrecht, Museum Mr. Simon van Gijn).[2]

Constantijn Huygens

Met het schilderij Constantijn Huygens met zijn kleindochter heeft Cornet inderdaad een belangrijk figuur uit de zeventiende-eeuwse vaderlandse cultuur weergegeven in een huiselijk tafereel. Cornet heeft zich voor zijn weergave van grootvader Huygens laten inspireren door het portret dat Netscher in 1672 van de toen zesenzeventigjarige Huygens heeft gemaakt. De lange haren, de kraag en het open vest zijn vergelijkbaar.

Caspar Netscher, Constantijn Huygens, 1672, Huygens’ Hofwijck

Dat de afgebeelde grootvader Constantijn Huygens is, blijkt ook uit de details die Cornet spaarzaam, onopvallend, maar betekenisvol heeft aangebracht. Dat is in de eerste plaats het familiewapen van Huygens dat zichtbaar is in het houtsnijwerk van de schrijftafel links.

Huygens’ wapen. Detail van afb. 1.

Kopie van het  wapen van Huygens als ridder van St. Michel. Detail van HUG 43, fol 7r. UB Leiden

Een tweede verwijzing naar Huygens vormen de luit en de muziekbladen op de tafel rechts. De luit was Huygens’ favoriete muziekinstrument. De derde aanwijzing is de sinaasappel, het appeltje van oranje, dat Huygens aan zijn kleindochter aanbiedt. Een schijfje op de voorgrond lijkt even te voren afgesneden van de halve sinaasappel op het zilveren bord dat achter het meisje op een met groen fluweel bekleed taboeretje staat. Deze appeltjes van oranje wijzen natuurlijk op Huygens’ bijna levenslange dienstbaarheid aan het huis van Oranje-Nassau als secretaris van de prinsen van Oranje Frederik Hendrik en Willem II, en als lid van de Nassause Domeinraad. Heel interessant is ook het glazen inktstel op de schrijftafel. Uit een handschrift in de collectie van de ook al in zijn eigen tijd bekende verzamelaar van Hugeniana, A.D. Schinkel, zou Cornet hebben kunnen weten dat Huygens zo’n zeldzaam glazen inktstel bezat. Huygens kreeg het ten geschenke van Roemer van Wesel en schreef op 6 mei 1682 dit gedichtje:

Aen R. van Wesel

op zijn doorluchten Int-pot aen my vereert.

Ick sie, ghy maeckte geern, een goed Paerd van een’ Esel,

En ’t schort meer aen de macht als aen de drift, van Wesel,

Van uw goed-aerdicheit: maer hoort beleefde Vrind:

’T en baett Glas noch Crystal: daer wordt niet uyt geschreven

Als datmer eerst in goot: kan ’t klaire Vat meer geven

Als daer ’t af swanger is? Siet watgh’ u onderwindt;

Swart marmer is niet min doorluchtig dan myn Int.[3]

(Aan R. van Wesel / op zijn doorzichtige aan mij geschonken inktpot / Ik zie, dat jij graag een goed paard maakt van een ezel. / Maar het ontbreekt meer aan de uitwerking dan aan de ingeving, Van Wesel / van uw goedbedoelde aardigheid. Want luister, beleefde vriend: / Glas of kristal helpen niet. Daaruit [ uit zo’n glazen inktpot] wordt met niets anders geschreven / dan wat men er eerst in goot. Kan het heldere vat meer geven / dan waar het zwanger van is? Kijk eens wat je je op je hals haalt: / Zwart marmer is niet minder doorzichtig dan mijn inkt.)

In zijn ouderdom had Huygens geregeld vriendschappelijk contact met Roemer van Wesel (1623-na 1693), de zoon van Huygens’ vriendin en collega-dichter Anna Roemers Visscher (1584-1652). In dit gedicht reageert Huygens speels negatief op de doorzichtige inktpot die Roemer hem cadeau deed. Zo’n glazen of kristallen inktpot helpt niet om ‘doorzichtiger’ te schrijven. Er komt uit wat erin gaat. En Huygens’ inkt is niet minder doorzichtig dan zwart marmer. Als Cornet inderdaad de collectie van Schinkel kende, zou het afbeelden van een glazen inktstel, een vierde, meer verborgen aanwijzing richting Huygens zijn. 

Het handschrift dat bij het inktstel op de schrijftafel ligt wijst onmiskenbaar naar Huygens.  Op de binnenzijde van het perkamenten omslag heeft Cornet de titel ‘Cluyswerck’ genoteerd met daaronder het jaartal 1684.  

Cluys-werck. Detail van afb.1

Cluys-werck

Cluys-werck is een 608 regels tellend autobiografisch gedicht van Huygens. Hij voltooide het in 1681. Hij was toen 81 jaar en beschrijft in dit gedicht hoe hij zijn dagen doorbrengt in zijn ‘kluis’, zijn huis aan het Plein in Den Haag. Hij is een kluizenaar, maar wel een gelukkige. Veel tijd brengt hij door in zijn bibliotheek:

De sael daer ick het meeste werck of

Van all’mijn saelen maeck (..) (Cluijswerck, regel. 383-383)

Dat is het vertrek dat hij het meest koestert. Daar leest hij of zoals hij het in Cluijs-werck zelf zegt, daar ontmoet hij dode lieden die tot hem spreken uit hun boeken:

Doo Luijden nu en dan, die uijt haer Graven spraken

(Haer’ Boecken) quamen oock ons’ herssenen vermaeken. (Cluijswerck, regel. 53-54)[4]

Cluys-werck is tijdens Huygens’ leven niet uitgegeven; het is in handschrift overgeleverd. Naar een zeventiende-eeuws afschrift dat toen in particulier bezit was, is het in 1841 voor het eerst gepubliceerd.[5]

Huygens, Cluys-werck. Afschrift. KB Den Haag

Cornet heeft Cluys-werck zeker gelezen, waarschijnlijk in deze uitgave van 1841. Hij situeert dit tafereeltje van grootvader en kleindochter niet voor niets in Huygens’ bibliotheek waar de wanden vullende boekenkasten met groene gordijnen kunnen worden afgeschermd tegen het licht. Of Cornet het handschrift van het gedicht heeft gezien bij de particuliere bezitter, valt niet te bewijzen. Het afschrift dat nu in de Koninklijke Bibliotheek wordt bewaard, steekt in een zeventiende-eeuwse, kalfsleren met goud gestempelde band en niet in het perkamenten omslagje met leren vetersluitingen dat Cornet heeft geschilderd. Waarschijnlijk heeft de kunstenaar uit zijn hoofd een zo authentiek mogelijk beeld van een zeventiende-eeuws manuscript willen weergeven en voelde hij zich bovendien vrij om op het handschrift het jaartal 1684 te plaatsen. Dit jaartal kan niet de datering van het handschrift zijn – zo deed Huygens dat niet-, maar moet dus opgevat worden als een aanduiding van het jaar waarin deze scène zich voordoet.

Het jaartal 1684

In het jaar 1684 was Huygens achtentachtig jaar. Over de dag dat hij zijn negenentachtigste jaar inging heeft hij een gedicht geschreven dat binnen de Huygensstudie beroemd geworden is:

Aan mijn kinderen op mijn

achtentachtigste verjaring

Op twaalf na honderd jaar! Ik kan ’t mij niet vergeven;

Ik laat de wereld staan, die mij met dit taai leven

al overleven ziet wat menig jaar na mij

aan ’t leven is geraakt (…..) , (r. 1-4)[6]

(Aan mijn kinderen / op mijn achtentachtigste verjaardag / Op twaalf na honderd jaar! Ik kan het mezelf niet vergeven. / Aan de wereld schenk ik geen aandacht, die mij met dit taaie leven / alles ziet overleven, dat menig jaar na mij geboren is.)

Ook dit gedicht dat Huygens op 4 november 1684 schreef ‘in ons jacht op reis naer de Visscherij pacht na G(eertruiden)Bergh’ is nooit gedrukt tijdens Huygens’ leven. Het werd pas bekend naar een lithografische kopie van het handschrift voorin de bundel Constantin Huygens. Studiën van Theod. Jorissen (Arnhem 1871). Het handschrift bevindt zich, zo ontdekte ik tot mijn verrassing, in particulier bezit.[7] Mogelijk heeft Cornet dit handschrift gezien en is hij erdoor geïnspireerd om dit tafereel in 1684 te plaatsen. Het kan ook zijn dat de leeftijd van de kleindochter hem tot deze datering heeft gebracht.

De kleindochter

Met het jaartal 1684 hebben we een sleutel in handen om de afgebeelde kleindochter te identificeren. Uit zijn huwelijk met Susanna van Baerle had Huygens vijf kinderen: Constantijn jr., Christiaan, Lodewijk, Philips en Susanna. Alleen Huygens’ dochter Susanna kreeg in haar huwelijk met Philips Doublet vier meisjes: Constantia (1661-1665(?)), Geertruid (1663-1672), Constantia Theodora (1665-1726) en Philippina (1672-1708).[8] Van hen waren in 1684 alleen Constantia Theodora en Philippina nog in leven. Constantia Theodora is dan ca. 19 jaar. De afgebeelde kleindochter ziet er aanmerkelijk jonger uit. Zij kan niet de afgebeelde kleindochter zijn. Dat moet dan dus haar jongere zus Philippina Doublet zijn.

Philippina Doublet, detail van afb. 1.

Philippina is in 1684 tien jaar. Haar moeder Susanna noemt haar in een brief van 8 maart 1680 aan haar broer Christiaan die dan in Parijs is, liefkozend ‘Phippie’. Ze is er trots op dat zij al ‘Dansse la courante simple comme une grande Desmoiselle’.[9] Cornet heeft haar als een echt dametje afgebeeld in een prachtige satijnen robe.

Conclusie

De schilder Cornet heeft in 1843 een schilderij vervaardigd dat met de weergegeven figuren en in de bijgevoegde details een aantrekkelijk en waarheidsgetrouw beeld geeft van Constantijn Huygens die als grootvader op zijn oude dag zijn kleindochter een sinaasappel aanbiedt. Cornet heeft zich voor dit tafereel goed gedocumenteerd. Hij maakte gebruik van recent verschenen literatuur en kan ook heel goed handschriftelijk materiaal geraadpleegd hebben uit de collectie van de Universiteitsbibliotheek van Leiden of uit particuliere collecties. Zo heeft hij een scène afgebeeld die zich in 1684  werkelijk zou hebben kunnen afspelen in Huygens’ huis aan het Plein.

In de bundel Constantijn Huygens. Een Leven in brieven is een rijk geïllustreerd hoofdstuk gewijd aan Huygens’ contact met zijn dochter Susanna, geschreven door Roosje Peeters.

Ad Leerintveld, 26 februari 2022


[1] Ellinoor Bergvelt, ‘Carel Joseph Fodor en zijn museum. Een Amsterdams museum voor moderne kunst’, in: Gusta Reichwein, Ellinoor Bergvelt, Frouke Wieringa,  Levende Meesters, de schilderijenverzameling van C.J. Fodor (1801-1860), Amsterdam 1995, p. 34-50. Het schilderij is nr. 28 in de catalogus, p.115.

[2] Het Vaderlandsch Gevoel. Vergeten negentiende-eeuwse schilderijen over onze geschiedenis. Amsterdam, Rijksmuseum 1978, p. 42, afb, 16, p. 148-149 en p. 296 (biografische gegevens).

[3] A.D. Schinkel, Geschied- en Letterkundige Bijdragen, Niet in den handel 1850, p.37.

[4] Ad Leerintveld, ‘’Magnificent paper’: the library of Constantijn Huygens’, in: Quaerendo 28 (1998), p. 165-184. Zie ook: https://www.leidenuniv.nl/fsw/verduin/constanter/

[5] F.L. Zwaan (ed.), Constantijn Huygens’ Cluys-werck (Jeruzalem 1977), p. XXV-XXVI. De eerste uitgave is verzorgd door W.J.A. Jonckbloet (’s-Gravenhage 1841).  Zie ook: Ad Leerintveld, ‘Huygens als kluizenaar. Constantijn Huygens de Oude (1596-1687) over zijn oude dag’, in: Jaarboek De Zeventiende Eeuw. 2017, p. 109-122.                                                                                     

[6] Constantijn Huygens, Dromen met open ogen. Een keuze uit de gedichten samengesteld door M.A. Schenkeveld-Van der Dussen, L. Strengholt en P.E.L. Verkuyl (Amsterdam 1984) p. 103.

[7] Ad Leerintveld, Constantijn Huygens. De collectie in de Koninklijke Bibliotheek (Amersfoort/Brugge 2013) p. 120-121.

[8] J.H.W. Unger, Dagboek van Constantyn Huygens. Bijlage van Oud-Holland 3 (1885). Bijlage D. Geslachtslijst der familie Huygens, Bijlage H. Geslachtslijst der familie Doublet.

[9] Christiaan Huygens, Oeuvres complètes. Tome VIII, no. 2218. https://www.dbnl.org/tekst/huyg003oeuv08_01/huyg003oeuv08_01_0136.php#z2218

Een Leidse lobby in Den Haag

Frans van Schooten jr. vraagt Huygens’ steun om zijn vader te kunnen opvolgen als professor aan de Leidse universiteit.

Het project Huygens’ Briefwisseling Online van het Huygens ING/NL-Lab blijft nieuwe vondsten opleveren. Zo is in het Germanisches Nationalmuseum in Nürnberg, Duitsland, een brief van 13 december 1645 van Frans van Schooten jr. (1615-1660) aan Constantijn Huygens ontdekt. J.A. Worp kende de brief niet. Hij is dus niet opgenomen in zijn monumentale uitgave. Nu is een scan van dit schrijven met een transcriptie en een vertaling van het zeventiende-eeuwse Nederlands voor iedereen beschikbaar. Het is een interessante brief die duidelijk maakt dat Frans van Schooten jr. de invloed van Huygens op prins Frederik Hendrik en op de curatoren van de Leidse universiteit hoog inschatte. Hij roept Huygens’ hulp in om aan de Leidse universiteit de opvolger te kunnen worden van zijn vader Frans van Schooten sr. (1581-1645) als hoogleraar in de wiskunde. Van Schooten sr. was de drijvende kracht achter de aan de Leidse universiteit gelieerde Leidse Ingenieursschool, oftewel de ‘Duytsche Matematique’, waar hij wiskundecolleges in het Nederlands verzorgde voor een publiek van praktisch ingestelde ambachtslieden als landmeters, timmerlieden, metselaars en ingenieurs.[1] Vader Van Schooten overleed op 11 december 1645 te Leiden en terwijl die ‘nog boven de aarde staat’ richt zijn zoon zich in de nu gevonden brief tot Huygens. Jantien Dopper bespreekt in haar biografie van Frans van Schooten jr. de inhoud van deze brief, waarvan zij veronderstelde dat hij zoek was, aan de hand van een beschrijving ervan in een veilingcatalogus.[2] De brief zelf levert meer interessante informatie op.

Van Schooten jr. en Constantijn Huygens

Frans van Schooten jr, Collectie Universiteit Leiden. Wikimedia Commons

Frans van Schooten jr. en Huygens kenden elkaar. Descartes bracht ze met elkaar in contact. In de marge van een brief van 22 maart 1637 schrijft Descartes aan Huygens: ‘C’est le jeune Schooten qui vous presentera cette lettre, mais je vous prie de ne point juger de lui par sa contenance, car il vaut mieux qu’il ne paroist.’ De jonge Van Schooten schijnt nogal verlegen te zijn geweest. En dat zowel Huygens als Descartes inderdaad van mening waren dat Van Schooten jr. meer in zijn mars had dan op het eerste gezicht leek, blijkt wel uit het feit dat  – op aanraden van Huygens – Van Schooten de illustraties verzorgde in Descartes’ beroemde Discours de la Méthode (1637). Behalve wiskundige was Van Schooten jr. namelijk ook een begenadigd tekenaar. Als wiskundige heeft hij later enorm bijgedragen aan de verspreiding van Descartes’ ideeën via zijn colleges en door de vertaling in het Latijn van La Géometrie, een van de drie essays uit het Discours.[3]

In 1640 ontving Van Schooten jr. via Huygens van Frederik Hendrik een bedrag van 300 gulden voor een door hem getekende kaart van het beleg van Breda.[4] En als Huygens zijn zonen Constantijn en Christiaan in mei 1645 in Leiden laat studeren besteedt hij ze meteen ‘onder den jonghen Schooten,’ die hen de algebra van Descartes leerde, waar Christiaan in uitblonk.[5]

De lobby bij stadhouder en curatoren

Kennelijk heeft Van Schooten jr. nog vóór de nu ontdekte brief van 13 december 1645 Huygens gevraagd voor hem te bemiddelen bij Frederik Hendrik. Hij begint deze brief namelijk door erop te wijzen dat ‘ene meester Pieter Smits,[6] Frans schoolmeester alhier’ ook interesse heeft in de positie van hoogleraar wiskunde en zich ‘op dezelfde manier als ik u heb voorgesteld’ via de hovelingen Heenvliet en André Rivet en diens zoon Claude[7] bij de prins laat aanbevelen. Van Schooten hoopt dat de prins meer geloof hecht aan Huygens’ woorden en diens raad zal opvolgen. In zijn brief geeft hij en passant nog even aan dat hij betere kwaliteiten heeft dan een schoolmeester. Hij is namelijk heel zijn leven geoefend in de wiskunde en kent de praktijk van de oorlog zegt hij. Op advies van professor Golius, hoogleraar oosterse talen en wiskunde aan de Leidse universiteit en een vriend van Huygens,[8] vraagt de jonge Van Schooten of Huygens ook bij de curatoren van de Leidse universiteit die dan in Den Haag zijn, voor hem wil lobbyen. Dat zijn de heren Schaep, Van Wimmenum en Van Wevelichoven.[9] Hij vraagt Huygens met klem om als hij Van Wimmenum en Van Wevelichoven spreekt, niet te beginnen over Descartes’ Discours de la méthode. Bij anderen zou dat een aanbeveling zijn, maar bij hen niet ‘omdat ze daar niet in thuis zijn’, zegt hij. Als de pensionaris van Leiden Van Wevelichoven zich achter zijn kandidatuur stelt, zal ook de Leidse burgemeester Baersdorp wel voor hem stemmen in het college van burgemeesters en curatoren. De stemmen van Van Wevelichoven en Baersdorp zullen de doorslag geven, meent Van Schooten jr.

Een geduchte concurrent

Jan Jansz. Stampioen door Crispijn van den Queborn, 1638, Rijksmuseum

Vier dagen later, op 17 december 1645 schrijft Van Schooten Huygens opnieuw over zijn sollicitatie. Hij maakt zich zorgen over zijn kansen. In Leiden gaat het goed, schrijft hij. Pensionaris Van Wevelichhoven heeft hem inderdaad ook bij de heer Baersdorp gerecommandeerd. En hij gelooft niet dat er ‘eenighe andre van consideratie’ zijn die het professoraat ‘sijn naerstaande’. Maar in Den Haag kon het weleens fout gaan, vreest hij. De heer Van Wimmenum is namelijk Jan Jansz. Stampioen ‘seer toegedaen’.[10] Stampioen was in zijn dienst en geeft nu Willem II les. Van Wimmenum kan hem dus gemakkelijk bij Frederik Hendrik hebben aanbevolen, mogelijk al voor het overlijden van Van Schooten sr. Daarom, schrijft Van Schooten jr., zou het dienstig zijn als bekend wordt dat ik met toestemming van de heren curatoren van de universiteit al ruim tien jaar gedurende de ziekte  van mijn vader diens plaats inneem. Ik heb daar geen officiële schriftelijke benoeming van, maar de curatoren wensten wel dat ik hiervoor examen deed bij professor Golius. Als dit door goede vrienden bij Frederik Hendrik en de heer Van Wimmenum bekend gemaakt zou worden, zullen zij ‘aen niemant anders haer woort wech en geven’, stelt Van Schooten. Hij vraagt vervolgens aan Huygens of hij aan de officieren uit de garde van de prins, ’Monsieur Poulot’ en ‘Mijnheer Gleeser’, de zaak wil voorleggen. Zij zouden dan bij Zijne Hoogheid en de heer Van Wimmenum voor hem kunnen bemiddelen.[11]

Descartes

Elisabeth van de Palts, door G. van Honthorst, 1636, Koninklijke Verzamelingen.

Intussen maakt ook Descartes zich sterk voor de jonge Van Schooten. Hij stuurt Van Schooten jr. gewapend met een aanbevelingsbrief naar prinses Elisabeth van de Palts, met wie hij sinds 1643 een vriendschappelijke briefwisseling onderhoudt.[12]  Van Schooten moet haar vragen of zij zijn benoeming bij de curatoren wil bepleiten. Dat heeft zij bij hoge uitzondering uit vriendschap met Descartes ook allereerst gedaan bij de heer Van Wimmenum, schrijft zij Descartes op 27 december 1645. Van Wimmenum zegde haar toe de kandidatuur van Van Schooten te steunen, hoewel hij haar vertelde dat men van plan was de hoogleraarspositie op te heffen. Ook zouden tegenstanders Van Schooten jr. kunnen verwijten dat hij ‘de dwalingen van de arminiaanse leer’ door zijn wiskundelessen zou mengen. In haar brief aan Descartes geeft de prinses een treffende karakteristiek van de verlegen de jonge Van Schooten die in haar ogen teveel ontzag had voor de titels van mensen. Zij schrijft dat hij haar zó snel weer verliet, dat zij ‘tot aan de deur’ achter hem aan moest lopen ‘om te vragen tot wie ik mijn diensten ten behoeve van hem moest richten’.[13]

Bezwaren in Leiden

De wiskundige Jan Jansz. Stampioen was inderdaad een concurrent die door Van Wimmenum naar voren werd geschoven, zoals Van Schooten jr. in een volgende brief aan Huygens verhaalt. Op 4 februari 1646 doet hij aan Huygens verslag van de stand van zaken rond zijn sollicitatie. Men schijnt bezwaar tegen zijn godsdienstige overtuiging te hebben. Hij zou niet van de ware gereformeerde religie zijn. Van Schooten brengt daar tegenin dat tweemaal drie zes is bij iedereen van welke religie dan ook. Bovendien zegt hij dat de professor van de ‘Duytsche Matematique’ niet in de senaat van de universiteit mee vergadert en dus buiten religieuze kwesties blijft. Hij leidt alleen maar ‘kloucke ingenieurs’ voor het land op. Van Schooten doet vervolgens zijn theorie uit de doeken dat Van Wimmenum volgens hem eropuit is om op termijn de ‘Duytsche Matematique’ op te heffen en andere sollicitanten met dat verhaal afschrikt ten gunste van Stampioen die dan al examens afneemt bij de ‘Duytsche Matematique’.[14]

Dat Van Wimmenum op de hand is van Stampioen, is waarschijnlijk ook de reden dat Van Schooten jr. in de hier nu boven water gekomen brief van 13 december 1645 aan Huygens zegt dat hij liever niet heeft dat hij Descartes noemt. Juist in deze jaren maakten de ideeën van Descartes in de Leidse academische wereld opgang, zeer tegen de wil van de curatoren in.[15]

Missie geslaagd

Frans van Schooten jr. werd op 8 februari 1646 door het college van curatoren en burgemeesters van Leiden benoemd tot hoogleraar ‘Nederduyts Professor Mathesos’ in de plaats van wijlen zijn vader.[16] Hij werd buitengewoon hoogleraar tegen een salaris van 400 gulden per jaar.[17] Van Schootens lobby had succes. Met inzet van Huygens, prinses Elisabeth van de Palts en op de achtergrond de medewerking van Descartes verkozen de curatoren en burgemeesters de jonge Van Schooten. Zeer waarschijnlijk heeft ook de stadhouder, prins Frederik Hendrik, invloed gehad op de besluitvorming van de curatoren. Het is namelijk niet goed voorstelbaar dat Van Schooten jr. met Huygens overlegt over het benaderen van Frederik Hendrik via hovelingen en officieren van zijn persoonlijke garde, als zowel hij als Huygens, niet het idee hadden dat dat een kansrijke weg zou zijn.

In zijn geschiedenis van de Leidse universiteit stelt Otterspeer dat Frederik Hendrik zich niet bemoeide met benoemingen aan de Leidse universiteit. Zijn vader, Willem van Oranje, en zijn halfbroer prins Maurits deden dat wel. Ook Sluijter is deze mening toegedaan.[18] De hier uit Huygens’ briefwisseling gepresenteerde lobby doet anders vermoeden.

Huygens’ briefwisseling is een rijke bron, bijvoorbeeld voor zijn contacten met (het hof van) Frederik Hendrik en Amalia, maar ook met geleerden als Descartes. In de bundel Constantijn Huygens. Een Leven in brieven wordt aan deze en andere contacten ruim aandacht besteed.

Ad Leerintveld


[1] Jantien G. Dopper, A life of learning in Leiden. The mathematician Frans van Schooten (1615-1660). Proefschrift Universiteit Utrecht 2014. http://dspace.library.uu.nl/handle/1874/288935  .

[2] Dopper, p. 38, n. 130. Op de originele brief is een knipsel geplakt uit: Catalogue d’une collection importante de lettres autographes et de documents historiques en manuscrit, formée par M. A.G. de Visser à La Haye, ou provevant de diverses successions comme de celle du Professeur F.J. Stamkart etc.. Amsterdam, Frederik Muller, 1822, p. 55, lot 377 (UB Gent, BIB.VC.1882/11/22), met dank aan Dr. Hendrik Defoort.

[3] Mathijs van Otegem, A bibliography of the Works of Descartes (1637-1704). Part I, p. 4-150, met name p. 6-7 (illustraties) en 114-138 (Latijnse edities); Zie ook de correspondentie tussen Huygens en Descartes nu beschikbaar in de database van het project Huygens’ Briefwisseling Online: https://bit.ly/3eHwlJ3; Eric Jorink, ‘Geef zicht aan de blinden’. Constantijn Huygens, René Descartes en het Boek der Natuur. Voorburg, Huygens Museum Hofwijck / Leiden, Primavera Pers, 2008, p. 30-34; Dopper, p. 26-30.

[4] Deze kaart is niet teruggevonden. Dopper, p. 29. Brief van Huygens aan Frans van Schooten sr. 31 jul 1640 Huygens’ Briefwisseling Online, 2468.

[5] Constantijn Huygens, Vervolgh van ‘tLeven mijner sonen(…), in: Arthur Eyffinger (red.), Huygens herdacht. Den Haag 1987, p. 141.

[6] Over Pieter Smits is mij niet meer bekend dan dat hij de auteur is van De Aritmetica […] verdeelt in vier delen, met eenighe tafelen van interest, die voor desen noch by niemandt uyt ghegeven en sijn. Seer nut ende bequaem voor alle liefhebberen der selven Const. Tot Leyden, Ghedruckt voor Iacob Roels, Boeckverkooper wonende over het Wees-huys Anno 1635. (Klaas Hoogendoorn, Bibliography of the Exact Sciences in the Low Countries from ca. 1470 to the golden Age (1700).  Leiden/Boston, Brill 2018, p. 824).

[7] Johan Polyander van den Kerckhove Jr. (1594-1660), Heer van Heenvliet, hoveling en diplomaat, vertrouweling van Frederik Hendrik. André Rivet (Andreas Rivetus) (1572-1651),  theoloog, hoogleraar te Leiden, opvoeder van prins Willem II. Claude Rivet, Heer van Montdevis (1603-1647), hoveling aan het hof van Frederik Hendrik.

[8] Zie: Theo Verbeek, ‘Huygens, Descartes en Golius’, in: Lise Gosseye, Frans Blom, Ad Leerintveld (eds.), Return to Sender: Constantijn Huygens as a Man of Letters. Gent 2013, p. 129-139.

[9] Gerard Schaep (1598-1666), Heer van Kortenhoef, vanaf 1641 tot zijn dood curator van de Leidse universiteit. Amelis van den Bouchorst, Heer van Wimmenum, (1613-1669), president van de Gecommitteerde Raden van de Staten van Holland, sinds 1643 namens de ridderschap curator van de Leidse universiteit. Joachim van Wevelichoven (ca. 1619-?), pensionaris van de stad Leiden en secretaris van de curatoren van de Leidse universiteit.

[10] Jan Jansz. Stampioen (1610-1653) wiskundige met verschillende publicaties op zijn naam (Hoogendoorn, Bibliography, p. 839-840).Hij is bekend geworden door zijn controverse met Descartes. (Dopper, p. 32, 34). Constantijn Huygens trok hem aan als huisleraar voor zijn zonen Constantijn en Christiaan. Een studieadvies van hem voor Christiaan is gepubliceerd door Ad Davidse: https://adcs.home.xs4all.nl/Huygens/01/005-stampioen.html

[11] ‘Pollot’ is Alphonse Pollot (ca. 1602-1668), militair in Staatse dienst, na 1642 lid van de hofhouding van Frederik Hendrik. Zie; Theo Verbeek (2015). In L. Nolan (Ed.), The Cambridge Descartes Lexicon (pp. 603-604). Cambridge: Cambridge University Press. doi:10.1017/CBO9780511894695.207. ‘Gleeser’ is George Gleser († 1652) officier in de garde van Frederik Hendrik; Dopper, p. 38.

[12] Zie: René Descartes en Elisabeth van de Palts, Briefwisseling. Met een inleiding van René Gude. Vertaald en van een nawoord voorzien door Jeanne Holierhoek. Amsterdam 2000.

[13] Dopper, p. 38-39; De citaten zijn genomen uit: René Descartes en Elisabeth van de Palts, Briefwisseling, p. 116-117.

[14] Zie het in noot 16 genoemde rekest.

[15] Dopper, p. 38: W. Otterspeer, Het bolwerk van de vrijheid. De Leidse Universiteit, 1575-1672. Amsterdam 2000, p. 373 vlgg.

[16] Dopper, 39; P.C. Molhuysen, Bronnen tot de geschiedenis der Leidsche universiteit 1574-1811. Deel 2. 1610-1647. ’s-Gravenhage 1916, p. 304. http://resources.huygens.knaw.nl/retroboeken/leidsche_universiteit/#page=315&accessor=toc&source=2&view=  Bij de tekst van de benoeming staat in de notulen dat de curatoren niet ingaan op het rekest  ‘van seeckere mathematici ende landtmeters alhier’ om de ‘candidaten van die konst’ voortaan niet door ‘enen Stampioen’ maar door de ‘Professoren Matheseos’ te laten examineren. Kennelijk was de opheffing van de ‘Duytsche Matematique’ voor even van de baan.

[17] Dopper, p. 172.

[18] Otterspeer, p. 78; Dopper, p. 38-39: Ronald Sluijter, ‘Tot ciraet, vermeerderinge ende heerlyckmaeckinge der universiteyt’. Bestuur, instellingen, personeel en financiën van de Leidse universiteit, 1575-1812. Hilversum 2004, p. 53 [Proefschrift Universiteit Leiden.] https://scholarlypublications.universiteitleiden.nl/access/item%3A2880104/view

Twee Rotterdamse Constanters

Ad Leerintveld en Kees Verduin hebben in de loop der jaren een imposante lijst samengesteld van boeken die blijkens het ex libris Constanter aantoonbaar afkomstig zijn uit de bibliotheek van Constantijn Huygens. Aan deze verzameling kunnen nu twee werken worden toegevoegd die berusten bij het Stadsarchief Rotterdam. Ze werden ontdekt bij de inventarisatie van het archief van de familie Van Mierop. Het gaat om het eerste en tweede deel van het Wapenbuch van Johann Sibmacher (ook wel gespeld als Siebmacher), uitgegeven in Nürnberg in 1605 respectievelijk 1609. Ze bevatten duizenden wapens van vorsten, edelen en andere voorname personen, alsmede van steden en heerlijkheden. Het werk werd vele malen herdrukt en door anderen voortgezet, tot het uiteindelijk 119 delen omvatte en in 1961 werd ontsloten door een index.[1]

Het ex libris Constanter gaat vergezeld van het jaartal 1649, toen Huygens de boeken zal hebben verworven. De vraag rijst waarom hij ze aanschafte – en waarom toen. Kwam hij ze ‘toevallig’ tegen en vond hij dat ze niet mochten ontbreken in de bibliotheek van een intellectueel? Of is er een concrete aanleiding voor deze verwerving op dat moment? Het laatste blijkt het geval, zo ontdekte Ad Leerintveld. Juist in 1649 was Huygens betrokken bij het decoratieprogramma van de Oranjezaal van paleis Huis ten Bosch. Hier werd de legitimiteit van de Oranjedynastie tot in het kleinste detail in beeld gebracht en Huygens had onder meer tot taak de relevante wapenschilden bijeen te brengen.[2] De boeken van Sibmacher waren op dat moment hét standaardwerk, dus het is alleszins verklaarbaar dat hij die juist toen voor zijn bibliotheek wilde verwerven.

Of hij er heel intensief gebruik van heeft gemaakt, mag overigens worden betwijfeld, maar dat gold vast voor meer boeken in zijn bezit. De bladzijden vertonen nauwelijks gebruikssporen en Huygens heeft nooit de moeite genomen de wapens te laten inkleuren, zoals sommige anderen wel deden. De boeken zitten ook nog strak in de originele perkamenten band. Op de rug staat Wapenbuch 1. theil respectievelijk 2. theil, met daaronder enkele onduidelijke tekens, mogelijk plaatskenmerken.

Het is helaas niet gelukt te achterhalen hoe deze werken bij de familie Van Mierop terecht zijn gekomen. Toen Constantijn in 1687 overleed, raakte zijn bibliotheek verspreid. Een deel werd publiek verkocht, maar in de veilingcatalogus komen de boeken van Sibmacher niet voor. Dat hoeft geen verbazing te wekken: zijn zoons besloten pas na enige aarzeling dat de naam van hun vader op de titelpagina mocht komen, want de bibliotheek was al “un peu pillée”.[3] Vooral Constantijn jr schijnt er flink wat boeken uit te hebben overgenomen, zo blijkt uit de veilingcatalogus van diens bibliotheek uit 1701. Ook hierin zijn de Sibmachers echter niet aangetroffen.[4] Ze staan evenmin in de catalogus van de verkoping van de boeken van zoon Christiaan. Van zoon Lodewijk, getrouwd met Jacoba Teding van Berkhout, en van dochter Susanna, gehuwd met Philips Doublet, zijn geen veilingcatalogi bekend, dus we kunnen niet nagaan of zij ze misschien hebben overgenomen. En dan nog is het mogelijk dat de boeken onderhands zijn vererfd of cadeau zijn gegeven, en nooit in een publieke verkoping zijn beland.

Dit spoor loopt dus dood en ook de omgekeerde route levert geen uitsluitsel. De familie Van Mierop was wijdvertakt, maar er zijn geen verbanden gevonden met de geslachten Doublet en Teding van Berkhout. Behalve aan vererving kunnen we natuurlijk ook denken aan aankoop. We weten dat Johan Gerbrand van Mierop (1733-1807) grote belangstelling had voor genealogie en heraldiek – de vorming van het familiearchief is voor een groot deel aan hem te danken. Bij de beoefening van zijn liefhebberij werkte hij samen met de bekende Rotterdamse genealoog Hartman de Custer (1687-1760) en hij verwierf uit diens nalatenschap een collectie boeken en handschriften. Zou daar wellicht ook het Wapenbuch van Sibmacher bij hebben gezeten? Wie weet, maar dit is uiteraard een verschuiving van het probleem: de volgende vraag is dan hoe De Custer de boeken heeft verworven. Ook zijn familie kan niet worden gelinkt aan de nazaten van Huygens, maar er is wel een ander interessant spoortje. Hartmans grootmoeder van moederszijde was Barbara Elsevier, een telg uit het beroemde geslacht van uitgevers en boekhandelaren. Die kochten soms hele bibliotheken en collecties op om ze als geheel of in delen verder te verkopen, dus ook dit boek kan door hun handen zijn gegaan.

Verder komen we helaas ook langs deze weg niet. We zullen tevreden moeten zijn met de vondst van weer twee ‘nieuwe’ Constanters, met als extraatje dat we precies weten waarom Huygens ze aanschafte.

Gerrit Verhoeven, Stadsarchief Rotterdam, 28 december 2021.


[1] https://web.archive.org/web/20150923223750/http://www.dr-bernhard-peter.de/Heraldik/seite53-sieb.htm (geraadpleegd 15/12/2021)

[2] Margriet van Eikema Hommes en Elmer Kolfin, De Oranjezaal in Huis ten Bosch. Een zaal uit louter liefde (Zwolle 2013) 57.

[3] Zie de voorrede bij de heruitgave door Van Stockum, 1903: Catalogus Const. Huygens, Voorrede (xs4all.nl) (geraadpleegd 15/12/2021)

[4] Zie ook De Navorscher 27, 330.

Een briefje van prins Willem

Monsieur, Je vous remercie de la peine que vous avez prise de m’envoyer la lettre du conte Hrenri de Frise. Je vous mande aussi que j’apprens la musique pource que vous en estes grand amateur. Finissant ces peu de lignes, je vous prie de vouloir livrer celles qui sont icy encloses, demeurant, Monsieur, vostre très affectioné, à vous faire service,

Guillaume de Nassau d’Orange

Octob. 1638

Willem II van Oranje-Nassau, door Gerard van Honthorst, ca. 1638, Royal Collection

Dat schrijft de twaalfjarige prins Willem II (1626-1650) van Oranje-Nassau aan Constantijn Huygens, die zich op dat moment met Willems vader, stadhouder Frederik Hendrik (1584-1647), en zijn troepen in de buurt van Grave bevindt. Huygens heeft Willem enkele dagen daarvoor een brief geschreven waarin hij zich heeft beklaagd dat diens zusje, vermoedelijk Louise Henriette (1627-1667), ondanks haar beloftes nooit de moeite neemt iets van zich te laten horen en hij hoopt dat Willem dat wel zal doen. Met zijn brief stuurt Huygens een brief van Hendrik Casimir van Nassau-Dietz (1612-1640) mee voor de jonge prins. Willem doet vervolgens zijn best om te antwoorden en vertelt Huygens dat hij muziek studeert, omdat hij weet dat Huygens een fervent beoefenaar is. Hij stuurt hem enkele brieven mee, wellicht voor zijn vader en misschien ook wel voor zijn neef Hendrik Casimir.

De opleiding van Willem II behoort niet tot het takenpakket van Huygens, maar hij is in de positie dat hij het zich kan permitteren de prins tot schrijven aan te moedigen. Frederik Hendrik heeft in 1632 André Rivet (1572-1651), hoogleraar in de godgeleerdheid, als gouverneur voor zijn zoon aangesteld. Johannes Heilersieg geeft de prins les in taal en wetenschap en David de Marlot (1600-1680), heer van Bavois, is verantwoordelijk voor zijn militaire opvoeding en onderricht in paardrijden.

Constantijn Huygens en zijn kinderen, Adriaan Hanneman, 1639, Mauritshuis

Huygens is in deze periode erg druk met de organisatie van de opvoeding en opleiding van zijn eigen kinderen. Zijn echtgenote Susanna van Baerle, zijn ‘Sterre’, is het jaar ervoor op 10 mei 1637 overleden, Constantijn achterlatend met vijf jonge kinderen. De oudste, Constantijn junior (1628-1697), is dan pas tien jaar. ‘Ende ick met Sijne Hoocheyt te velde moetende op de tocht naer Vlaenderen ende Breda, liet een instructie bij geschrift na’, vertelt Huygens in de beschrijving van de jeugd van zijn kinderen [Ed de Heer en Arthur Eyffinger, ‘De jongelingsjaren van de de kinderen van Christiaan en Constantijn Huygens’ in Huygens Herdacht (1987), 107]. Zo regelt hij dat zijn nicht Catharina Suerius (ca. 1597-1680) de leiding krijgt over het huishouden en de kinderen muzieklessen geeft. De Leidse theologiestudent Abraham Mirkinius komt in huis als leermeester, onder toezicht van Johan Dedel (1589-1665), Huygens’ voormalige huisleraar. De broertjes maken tot hun vaders tevredenheid snel grote vorderingen ‘daer sij soo wel bij deden dat sij mij dagelix met Latijnsche brieven onderhoudende in korten tijde seer fraey ende elegant daerin werden, selfs tot Lodewijck toe’ [De Heer en Eyffinger, 125]. Aldus Huygens over het schriftelijk contact met zijn zoons tijdens de veldtocht in de nazomer van 1638. Wellicht inspireert dit hem prins Willem aan te sporen ook eens iets op papier te zetten.

Brief van Willem II aan Constantijn Huygens, oktober 1638, Koninklijke Verzamelingen, Archief Constantijn Huygens G1-22

Willems brief aan Huygens is een nieuwe vondst, hij is nooit eerder gepubliceerd en hij wordt bewaard bij Koninklijke Verzamelingen, Archief Constantijn Huygens, G1-22. Die van Huygens aan de prins van Oranje-Nassau is wel bekend. De editeur, J.A. Worp, vond het echter niet nodig om in zijn uitgave de volledige brief op te nemen. Bijvoorbeeld het feit dat Huygens wordt genegeerd door Louise Henriette van Oranje-Nassau is weggelaten. Het zijn misschien niet de allerbelangrijkste nieuwe wapenfeiten uit de Nederlandse geschiedenis van de zeventiende eeuw, maar de inhoud van deze autografen leert ons wel meer over de gehoorzaamheid van de jonge prins aan Huygens en de respectabele positie die hij bij de familie van Oranje-Nassau bekleedde.

Ineke Huysman, 1 juni 2020