Haagse Huygens praatjes

Een reconstructie in woord en geluid.

Constantijn Huygens reisde in zijn lange leven zeven keer naar Engeland, waarvan vier keer als jongeman (zie ook: Sir Constantijn Huygens). Tijdens zijn verblijf daar werd hij door zijn familie uitgebreid op de hoogte gehouden van alles wat er zich op het vasteland – in het bijzonder in de Republiek en in Den Haag – afspeelde. Niet alleen kreeg hij bericht over politieke en andere gewichtige zaken, maar ook over het dagelijkse leven van zijn familie werd hij op de hoogte gehouden. Zo ook door zijn jongere zusje Geertruyd (1599-1680), van wie drie brieven aan haar broer in Londen bewaard zijn gebleven (zie ook: De briefwisseling van Constantijn Huygens: schrijvende zussen). Geertruyd zou in 1632 trouwen met Philips Doubleth senior, maar zover was het op het moment van schrijven nog niet. Een van haar brieven nemen we hier onder de loep. Niet alleen letterlijk, maar we reconstrueren ook hoe Geertruyds uitspraak geklonken moet hebben.

Geertruyd Huygens, 1629, door Michiel van Miereveld, Huygens’ Hofwijck, Voorburg.

De brief van Geertruyd is niet gedateerd, maar Constantijn noteerde op de achterkant dat hij hem op 7 september 1622 in Londen had ontvangen. Constantijns zus doet in de brief een opmerkelijk verslag van de logeerpartij van Suzanna van Baerle (1599-1637) bij de familie Huygens in Den Haag. Men had alles letterlijk uit de kast getrokken om indruk op Suzanna te maken, omdat men haar als een geschikte huwelijkspartner zag voor Maurits Huygens, Constantijns oudste broer [zie ook ‘Maurits Huygens, ‘de broer van’]. Het bleek tevergeefs, het mocht allemaal niet baten en Geertruyd gaat in haar brief dan ook flink tekeer over het ‘apie’, het ‘neuteltje’ (leeghoofd) en ‘de spoeke’ (het spook) zoals ze Suzanna bestempelt. Kosten noch moeite waren gespaard, maar het lukte de familie niet om Suzanna te imponeren. Was Constantijn er maar geweest, die had er wel raad mee geweten, zo schrijft Geertruyd haar broer. Ook Maurits voelde aan dat het niets zou worden met Suzanna en raadde zijn broer Constantijn aan het zelf maar eens te proberen. De brief van 24 augustus 1622 waarin hij dat schreef is gelijktijdig verstuurd met Geertruyds brief. Constantijn volgde, weliswaar pas vier jaar later, Maurits’ raad op en zou zelf (met veel moeite trouwens) Suzanna het hof gaan maken, om tenslotte op 6 april 1627 met zijn ‘Sterre’ te trouwen.

1
Constantijn Huygens en Suzanna van Baerle, ca. 1635, door Jacob van Campen, Mauritshuis Den Haag.

Behalve de toestand rondom de onwillige Suzanna schrijft Geertruyd ook over andere zaken die speelden in en rondom huize Huygens. Ze wekt de indruk dat het er maar saai was, veel vrienden en kennissen hadden Den Haag verlaten en vrijers waren er ook al niet. Verder was het er ook nog heel stil want broer Maurits weigerde mee te zingen! Misschien vond Suzanna hem daarom niet zo leuk? Geertruyds brief, die hieronder in hertaling volgt, is kostelijk. Hij biedt niet alleen een aardig inkijkje in de gedachtegang van een zusje dat haar oudere broer over allerlei ditjes en datjes op de hoogte brengt, ook qua taalgebruik is hij markant, je hoort haar bijna praten. Ze eindigt haar brief dat ze bang is dat ze hem wel erg lang lastig valt met haar geklets. Constantijn zal het vast niet erg gevonden hebben.

Hertaling:


Ik weet niet of je het nu wel of niet meent dat je brieven wilt hebben van ons. Ik weet ook niet wat je ermee wilt doen, aangezien de hele wereld je al schrijft, zoals [Lucretia van] Trello en [Dorothea van] Dorp en anderen, die je toch al op de hoogte houden van wat er hier gebeurt, zowel over de liefde als van andere dingen denk ik wel. Al hebben we tot nu toe weinig bereikt met het aapje [Suzanna van Baerle]. Wat is het geval? Ik ben zo kwaad op dat meisje, ik snap niet dat ze zo’n goeie jongen [Maurits Huygens] afwijst. Ik vrees dat ze van haar kant niet veel beter kan krijgen, ze bekijkt het maar, dat leeghoofd.

We geven trouwens de moed nog niet helemaal op; daarvoor hebben we al te veel kosten en moeite besteed. Wat is het geval? De jongen heeft zichzelf zowat geruïneerd! We spaarden kosten noch moeite. Je hebt van je leven zo’n vertoning nog niet gezien. We lieten alles zien wat er te bekijken was. We deden er niet moeilijk over om grove en grote fooien uit te delen. Als we uit rijden gingen, deden we alsof we nooit anders hadden gedaan. Als we naar Scheveningen reden voor een visje, dan namen we zoveel suikergoed mee alsof het niets was. We twijfelden daar niet eens over; het moest allemaal zo gaan. Ja, men zou er hele verhalen over kunnen schrijven, alleen al over de grote moeite en kosten die moeder [Susanna Hoefnagel] er voorover had. En dan had je het hier eens moeten zien voordat ze kwam, wat een werk en gedraaf hebben we eraan gehad voordat de kamer klaar was waar dat spook zou slapen. Gek zou je zijn geworden! We behingen het bed met nieuwe gordijnen en ook het zijden behangsel in de hele kamer werd niet overgeslagen, zoals je je wel kunt indenken. Het was er tenslotte zo mooi dat we iedereen die bij ons kwam lieten kijken, maar we zeiden er niet bij dat wij het speciaal voor haar hadden gedaan. Het was zogenaamd voor jou. [Dorothea van] Dorp zei: ‘Ik vind de kamer eruitzien alsof men rekent op de komst van een ambassadeur’.

Welbeschouwd, al schreef ik de hele nacht, dan nog zou ik te weinig tijd hebben om je alles te vertellen wat we voor haar hebben gedaan. En als het dan allemaal voor niets zou zijn geweest, dan was het voor ons zinloos, maar voor hem [Maurits] nog meer. Was jij maar hier, me dunkt, jij zou het wel hebben voor elkaar hebben gekregen. Het was maar gerommel [‘hoetel hoetel’] van ons allemaal, en toch willen we haar hebben. Het is echt een meisje dat bij ons past. Het zou jammer zijn als een ander haar voordelen zou ontdekken, maar toch weet ik niet hoe we het moeten aanpakken.

Dat was het verhaal over de vrijster. Wat de vrijers betreft: voor ons verschijnt er tot nu toe nog niemand. Wat er nog zal komen weet ik niet. Wat de jongens aangaat hebben we weinig aandacht, maar niet geklaagd, we zullen er niet om treuren. Wie weet wat er zich nog eens uit onverwachte hoek aandient.

Nu, van dit ga ik even naar iets anders, hopelijk maak ik het niet te lang voor je. [Dorothea van] Dorp is op Kenenburg [kasteel in Schipluiden] en ze is al vrij lang weg. Iedereen gaat maar weg uit Den Haag; ik weet niet wie er thuis is. De juffrouwen Van Tilburch [vermoedelijk dochters van Johan van Tilburch, solliciteur], moet je weten, daar zijn we heel bevriend mee. Wanneer ze hier zijn, komen ze ons trouwens plechtig bezoeken. Maar nu ze zijn vertrokken. Ze gaan in de buurt van Den Bosch wonen, op een neutrale plaats. Ik had het wel fijn gevonden als ze hier waren gebleven; het zijn lieve meisjes.

Verder, wat de muziek betreft, we zingen geen enkele noot. Ik heb nog nooit zo’n jongen gezien als onze Maurits; hoezeer ik hem ook smeek om toch eens te willen zingen, nee, hij wil niet. Zo’n saaiheid heeft men nog nooit van zijn leven meegemaakt: je hoort hier helemaal geen geluid; men zou bijna vergeten wat zingen is. Als hij zou willen, zouden we wel wat uit de kleine boekjes kunnen zingen; maar zo gaat het, als de jongen zo is, dan moet hij maar zo blijven. Maar ik heb in mijn leven nog nooit zoveel zin gehad om muziek te horen spelen of om te zingen als nu, en toch hoort men niets dat op gezang lijkt.

En hiermee zeg ik je gedag, ik krijg vreselijke slaap – het is al half twaalf geweest en iedereen is naar bed, en ik zou je ook te lang bezighouden met mijn geklets.


Geertruyd Huygens

P.S. De heer [Andries de] Huybert heeft me gevraagd je namens hem heel veel groeten te doen.

Hoe klonk Geertruyd?

Omdat de brief haast leest alsof je Geertruyd hoort praten, vroegen we ons af hoe dat geklonken moet hebben. Naar dit fenomeen, hoe mensen in het verleden spraken, wordt wetenschappelijk onderzoek gedaan. We vroegen dr. Peter-Alexander Kerkhof, historisch taalkundige bij de Fryske Akademy en een expert op het gebied van de historische fonologie van het Nederlands, of hij zou kunnen reconstrueren hoe Geertruyd moet hebben gesproken. Daar ging een gedegen onderzoek aan vooraf. Peter-Alexander:

Taalkundig is de schrijftaal van Geertruid uitgesproken Hollands met vormen zoals warelt voor werelt, benne voor zijn en houwen in plaats van huwen. Ik stel me zo voor dat Geertruid en Constantijn tijdens hun opvoeding de gangbare Haagse uitspraak-norm hebben meegekregen, met af en toe een karakteristieke zuidelijke uitspraak, die in het huishouden van Huygens van ouders’ kant mee was gekregen, zoals spoek voor spook.

Al eerder deed Peter-Alexander onderzoek naar de uitspraak van een bekende 17e-eeuwse Nederlander: Johan de Witt. In een uitgebreide podcast is te beluisteren hoe hij dat onderzoek verricht en waarom het belangrijk is dat dit soort reconstructies worden gedaan. Uiteraard is ook De Witt zelf te horen.

Maar nu aandacht voor Geertruyd Huygens met de stem van Peter-Alexander die de eerste twee alinea’s uit de brief voorleest.

Lees mee met de oorspronkelijke tekst:

Ick weet niet, of j’et meent of niet, dat je van onse brieve begeert. Ick weet niet, wat j’er me doen wilt, daer je van al de warelt soo beschreve woort, as van den Trello, den Dorp, en andre die ’t je toch al vercombeenen datter omgaet, soo van vryje as van andre dinge, denck ick wel, al hebe we wynich uutgerecht tot noch toe mettet apie. Wat, ick ben soo quaet op ’t mysie. Quet niet, hoe dat se sulken goen knecht versmaet. Ick vrees van heurentwege dat se niet veel beter doen sel, se mach er soo qualyck houwe as se wil, ’t neuteltje.

We geve trouens de moet noch niet heel verlore, daer hebe we seker te veel moeite en koste toe gehadt, wat de knecht hyt sen selve bekans geruwineert. We ontsagen ons toch geen kosete. Je saecht je leven sulken spul niet. We liete al sien watter te sien was, we ontsagen ons niet drinckgelt te geve grof in te groot. Re we uut speule, we dete anders niet dan off we ’t alom niet gehat hade. Ginge we rys te Scheveling om en visje, de konfiture woorde megenome, oft niet geweest hadt. Me sloech dar niet eens twyfel an, ’t most al soo weese. Ja, cronycke sou m’er af schryve, behalve al de groote moete en koste die ‘r moeder noch van hadt. En had je dan ’t spul eens gesien, eer se quame, wat en gedril en wat en gedraef, date we hade, eer de kamer gereet was, daer de spoeke op slape soue; geck had je woorde. Me hinckt ’t nieue behangsel an ’t ledekant, et syie behangsel rondom de kamer en woorden oock niet vergete, ken je wel denke. Ommers ’t was er soo moy, date we ’t al de luy liete kycke die ’r quame, maer we swege wel, dattet om heurluy wil gedaen was. ’t Hiet al voor jou. Den Dorp sy: ‘’t Schynt datter en ambassadeur sel kome, soo komt me hier de kamer kyke.

En tenslotte het hertaalde fragement:


Ineke Huysman

27 april 2023

‘That excellent Frobergher…’

Constantijn Huygens liet zelden een kans onbenut om via zijn netwerk nieuwe muziek te verzamelen. Wanneer hij vermoedde dat een van zijn zonen of een van zijn muzikale kennissen op reis toegang had tot interessant repertoire, vroeg hij om composities op te sturen. In 1649 moet Huygens die vraag hebben gesteld aan William Swann, toen die naar Wenen reisde.

William Swann (ca.1619-1678) stamde uit een adellijke Engelse familie, en tijdens de Engelse Burgeroorlog had hij aan royalistische zijde gevochten. In of kort voor 1645 trok hij, samen met een groeiend aantal royalistische vluchtelingen, naar het vasteland. In de Republiek nam hij dienst in het Staatse leger. En op 18 december 1645 huwde Swann in de Engelse kerk in Utrecht met Utricia Ogle, dochter van een andere Engelsman in Staatse dienst, John Ogle. Utricia Ogle was muzikaal zeer begaafd en had zelfs bij de componist en klavecimbelvirtuoos Jacques Champion de Chambonnières in Parijs gestudeerd. Ogle was tevens een goede vriendin van Constantijn Huygens. Met zijn echtgenote en met Huygens deelde William Swann de liefde voor muziek, en in de correspondentie tussen Huygens en Swann duikt het onderwerp muziek regelmatig op (zie bijvoorbeeld brief 4839).

Tijdens de Burgeroorlog was ook Charles, de Engelse troonopvolger, naar het continent gevlucht, eerst naar Frankrijk, en daarna een tijdje naar de Republiek. Van daaruit zocht de prins steun om de strijd tegen de parlementaire troepen in Engeland verder te zetten en om, na de executie van zijn vader in januari 1649, de Engelse troon te herwinnen. In die context verhief de jonge prins William Swann tot knight bachelor waarna hij hem als extraordinair gezant naar het hof van Ferdinand III, keizer van het Heilige Roomse Rijk, in Wenen zond.

Wenen

Het Heilige Roomse Rijk had zwaar te lijden gehad onder de Dertigjarige Oorlog (1618-1648). De menselijke tol was gigantisch, en door de economische malaise werd er op veel plaatsen bezuinigd op de kunsten. De jonge, virtuoze musicus en componist Johann Jakob Froberger (1616-1667) was opgegroeid in Stuttgart, de hoofdstad van het hertogdom Württemberg van het Heilige Roomse Rijk. Ook in Stuttgart was het artistieke leven, inclusief het muziekleven, zwaar getroffen door de oorlog. Wellicht was dat een van de redenen waarom Froberger omstreeks 1634 naar de keizerlijke hofstad Wenen trok. Daar werd zijn talent opgemerkt, en in 1637 werd hij organist aan het hof. Kort daarna kreeg hij zelfs de kans om een tijd in Rome bij Girolamo Frescobaldi (1583-1643) te studeren. Na zijn terugkeer in Wenen hernam hij zijn taken als hofmusicus, tot hij opnieuw een tijdje naar Rome trok. In september 1649 was hij terug in Wenen.

William Swan aan Constantijn Huygens, 15 september 1649, UBL, Hug 37, (Swann) 8.

Op 15 september 1649 schreef William Swann een brief aan Constantijn Huygens. Swann liet Huygens weten dat hij op audiëntie was geweest bij de keizer. En hij kon rapporteren dat hij op de dag van zijn audiëntie de keizerlijke hofkapel aan het werk had gehoord. ‘Ik hoorde er hele goede stemmen’, vulde Swann aan, ‘maar omdat ik nog met geen van de musici kennis heb kunnen maken, kan ik u niet veel meer sturen dan bijgevoegde werken die een zekere Heer Frobergen [sic], die een virtuoos op het klavecimbel is, me gegeven heeft. In de toekomst zal ik er meer zorg voor dragen dat ik ook goede liederen vind, die ik u dan zo snel mogelijk zal bezorgen’.

Huygens had een jaar eerder bij de Antwerpse bouwer Joannes Couchet een nieuw klavecimbel gekocht. De klaviercomposities die Swann opstuurde, waren allicht dus erg welkom. Al lijkt Huygens, afgaande op Swanns verontschuldiging, toch vooral gehoopt te hebben op vocale muziek. Frobergers klaviermuziek zal overigens een pittige technische uitdaging voor Huygens hebben gevormd: Froberger zou uitgroeien tot een van de meest eigenzinnige en vernieuwende componisten voor klavier uit de zeventiende eeuw.

Brieven aan Froberger

Of Huygens de muziek die Swann had opgestuurd meteen naar waarde wist te schatten, weten we niet. Op 22 september informeerde Swann bij Huygens of de muziek in de smaak viel. Maar een antwoord is niet overgeleverd.

Froberger bleef tot juni 1657 in dienst van het keizerlijke hof. Ergens in de daaropvolgende jaren verliet hij Wenen om muziekleraar te worden van hertogin Sibylle van Württemberg-Montbéliard (Mömpelgard) (1620-1707). Die laatste had zich teruggetrokken in Héricourt, vandaag een stadje in Frankrijk nabij de Duitse en Zwitserse grens. Froberger verhuisde daar dus ook naartoe, maar trok er wel nog af en toe op uit om elders concerten te geven. In 1665 bevond hij zich in Mainz toen Huygens er op doorreis was. In een brief van 29 december 1666 aan Utricia Ogle beschrijft Huygens de ontmoeting: ‘Toen ik langs de Rijn afzakte, heb ik hem ontmoet aan het hof van de keurvorst van Mainz […]. Niets deed me meer plezier dan te luisteren naar de uitstekende Froberger (‘that excellent Frobergher’) en diens bijzondere vernieuwingen, en om te zien hoe hij geduldig naar mij wilde luisteren met enige tevredenheid.’

Op 1 september 1666, een jaar na de ontmoeting in Mainz had Froberger enkele composities naar Huygens opgestuurd. ‘Recent heb ik kennis gemaakt met de composities van de goede Froberger, waarvan hij er me heel wat heeft opgestuurd sinds vorig jaar’, aldus Huygens. In een brief van 8 oktober 1666 dankte Huygens Froberger. Hij liet ook weten de werken door te sturen naar Anna Bergerotti in Parijs, Francisca Duarte in Antwerpen en Maria Casembroot in Den Haag. Deze drie dames speelden klavecimbel op een zeer hoog niveau, en wellicht heel wat beter dan Huygens. Huygens bleef de luit als zijn eerste instrument beschouwen, en hij liet Froberger weten een gigue uit een van de opgestuurde suites te arrangeren voor luit.

Nog voor de briefwisseling tussen Huygens en Froberger goed en wel op gang was gekomen, werd ze al afgebroken. Op 7 mei 1667 overleed Froberger, amper vijftig jaar oud, in Héricourt. Op dat ogenblik was hij nog steeds in dienst van Sibylle van Württemberg-Montbéliard. De hertogin nam de taak op zich om Huygens op de hoogte te brengen van Frobergers overlijden.

Uit de twee brieven die Sibylle van Württemberg-Montbéliard aan Huygens zou schrijven (brieven 6607 en 6626), spreekt een groot verdriet om Frobergers dood. Tot het einde was hij ‘een trouwe en vlijtige leraar geweest’, schreef ze. Bovendien schetst ze het beeld van een groot, maar vaak onbegrepen man wiens talent onvoldoende werd geapprecieerd zodat hij genoegen had moeten nemen met een bescheiden aanstelling als haar leraar. Froberger liet haar een verzameling muziekhandschriften na. Huygens polste of ze hem enkele stukken kon opsturen. Dat wilde ze wel, hoewel ze Froberger had beloofd geen van zijn nagelaten composities met de wereld te delen, maar dan moest Huygens wel even laten weten welke muziekwerken hij eerder al had ontvangen. Daar had Huygens vreemd genoeg geen tijd of zin in, waarmee de correspondentie tot een einde kwam.

Repertoire

Welke composities had Froberger in 1649 en 1666 gedeeld met Huygens? De handschriften zijn, samen met de rest van Huygens’ muziekbibliotheek, verloren gegaan. Maar de brieven bevatten enkele aanwijzingen.

Froberger bundelde een aanzienlijk deel van zijn oeuvre in ‘boeken’, zorgvuldig samengestelde handschriften die hij opdroeg aan zijn werkgevers. Drie boeken zijn overgeleverd, minstens twee gingen verloren. Op 29 september 1649 – amper twee weken nadat Swann vanuit Wenen composities van Froberger naar Huygens had opgestuurd – droeg Froberger zijn Libro secondo di toccate, fantasie, canzone, allemande, courante, sarabande, gigue et altre partite op aan keizer Ferdinand III.

Een toccata uit Johann Jakob Frobergers Libro secondo, 1649. (Österreichische Nationalbibliothek, Wenen)

In het Libro secondo verzamelde Froberger 18 individuele toccatas, fantasias en canzones, evenals 6 suites (partitas) bestaande uit diverse dansante bewegingen als allemandes, sarabandes en courantes. Het lijkt erg waarschijnlijk dat Froberger uit deze verzameling putte en enkele van de werken liet kopiëren voor Swann en Huygens. Museum Vleeshuis vroeg aan klavecinist Mario Sarrechia om uit het Libro secondo de Partita V (Allemande – Courante – Sarabande; FbWV 605) op te nemen. Hij bespeelt daarbij een 2-manualig klavecimbel, gebouwd door Titus Crijnen (2017) naar Joannes Ruckers (Antwerpen, 1624, met latere aanpassingen). Van Titus Crijnen is op dit ogenblik een klavecimbel te zien in Huygens’ Hofwijck.

In de correspondentie uit 1666 schrijft Huygens over Frobergers ‘lessons’ (lessen, waarmee hij allicht klavecimbelsuites bedoelt), en vermeldt hij ‘de laatste gigue die [Froberger] zo vriendelijk was me te sturen’ (brief 6583). Frobergers belangrijkste verzamelhandschriften kwamen tot stand tussen de late jaren 1640 en de late jaren 1650. Maar in 2006 dook op een veiling een tot nog toe onbekend handschrift op dat uit Frobergers laatste levensjaren (ca. 1660-1667) dateert. Een deel van de muziek is ook terug te vinden in eerdere handschriften, maar een ander deel was nog niet bekend onder onderzoekers en musici. Tot die onbekende composities behoren onder meer een ‘tombeau’ op de dood van de echtgenoot van Sibylle van Württemberg-Montbéliard, die in 1662 overleed. En een ‘Meditation sur la Mort future de Son Altesse Serenis Madame Sibylle, Duchess de Wirtemberg, Princess de Montbeliard’, een meditatie over de toekomstige dood van zijn werkgever dus. Ook voor zichzelf had Froberger zo een stuk gecomponeerd. Daarnaast bevat het handschrift diverse losse capriccio’s en fantasia’s én vijf suites die telkens een gigue bevatten. Het is erg waarschijnlijk dat Huygens een van deze suites ontving. De anonieme verzamelaar die het handschrift in 2006 verwierf, bewaart het helaas achter slot en grendel…

Timothy De Paepe

De Huygens-familie en de microscoop: sperma en bacteriën onder het vergrootglas (en op papier)

Tekeningen van Christiaan Huygens van spermatozoa uit maart/april 1678; gebaseerd op tekeningen Van Van Leeuwenhoek die in1679 werden gepubliceerd in de Philosophical Transactions (waarvan de origenelen verloren zijn). UB Leiden HUG 9.

14 april: de geboortedag van Christiaan. Net als zijn vader en oudere broer had ook deze Huygens een levenslange fascinatie voor microscopie. Die is aanzienlijk minder bekend dan zijn werk op het gebied van de fysica en astronomie, maar ook van groot belang, zo blijkt uit het recente onderzoeksproject Visualizing the Unknown [https://visualizingtheunknown.com]. Aan Christiaan danken we een hele serie gedateerde, tekstuele en visuele observaties van eencelligen. Die waren deels al wel bekend (een klein aantal staat nogal slordig gereproduceerd in de Oeuvres Complètes), maar uit bestudering van de originele manuscripten in de UB Leiden blijkt pas hun grote historische belang – zeker als we ze bekijken in samenhang met de bezigheden van de Royal Society en één van hun meer bekende correspondenten, Antoni van Leeuwenhoek [zie ook: Huygens en Van Leeuwenhoek, door Ad Leerintveld].

Vader Constantijn had al in 1622 één van de allereerste samengestelde microscopen (een variatie op de in 1608 uitgevonden telescoop) gekocht van Cornelis Drebbel. Zoons Constantijn junior en Christiaan waren in de jaren 1650 al druk doende met het slijpen van lenzen – onder meer in samenwerking met Andreas Colvius – maar concentreerden zich op de telescoop, en niet de microscoop. Toen Christiaan in 1665 een gesigneerd auteursexemplaar van Robert Hooke’s baanbrekende Micrographia ten geschenke kreeg, was hij meer geïntrigeerd door de in dit rijke werk verborgen lichttheorie dan in de microscopische observaties.

Zoals bekend werd Antoni van Leeuwenhoek in 1673 geïntroduceerd bij de Royal Society. Vader Constantijn schreef een – enigszins dubbelzinnige – aanbevelingsbrief naar Hooke. Vaak wordt aangenomen dat Huygens senior toen terstond te voet of per trekschuit vanuit Hofwijck vertrok om met eigen ogen het wonder van Delft te aanschouwen. Om meerdere redenen is dat minder aannemelijk. Huygens was zowel in 1663 als in 1671 te gast geweest bij samenkomsten van de Royal Society – en werd nu ingeschakeld om verslag uit te brengen wie deze onbekende observator was.[1]

Zeer tot ergernis van Huygens reageerde Hooke pas veel later op zijn brief, en nam Oldenburg het voortouw in de correspondentie. Van Leeuwenhoek stuurde zijn brieven naar Londen, en Oldenburg publiceerde soms een uittreksel in zijn Philosophical Transactions (dat niet het officiële orgaan van de Society was).

Oudst bekende afbeelding van een spermatozo, rechts boven in de hoek. Brief van Nicolaas Hartsoeker aan Christiaan Huygens, 14 maart 1678, HUG 45 f 101.

Van Leeuwenhoek kreeg pas echt interesse van de kant van de Society toen hij in oktober 1676 zijn beroemde brief stuurde over de waarneming van ‘kleijne diertgens’, en precies een jaar later over de rondzwemmende wezentjes in zijn eigen ejaculaat (spermatozoa dus). Hooke en andere Fellows waren nu ineens gefascineerd door Van Leeuwenhoek. Uit hun aantekeningen blijkt dat ze de waarneming meteen zeer serieus namen. Maar hoe had Van Leeuwenhoek dit gedaan? De Delftenaar weigerde – in strijd met de mores van de Society – zijn methode te openbaren. Een geïrriteerde briefwisseling over en weer was het resultaat. De Society wilde de observaties indoor kunnen repliceren, en nam om begrijpelijke redenen geen genoegen met Van Leeuwenhoeks weigering om openheid van zaken te geven.

Op dit punt – 1677 – begonnen Christiaan, Constantijn junior opnieuw interesse te krijgen in de microscoop. Ze wisten dat Van Leeeuwenhoek gebruik had gemaakt van een techniek die door Hooke was beschreven: capillairvaten. Dat zijn flinterdunne glazen buisjes, die een opzuigend werking hebben; heel dicht bij de lens gebracht kunnen worden; en zelf ook een vergrotende werking hadden. Terwijl Hooke in Londen – mopperend en wel – door trial and error trachtte Van Leeuwenhoeks observaties te repliceren, deden de gebroeders Huygens precies hetzelfde, met kennis van zaken. Ze werden daarbij geholpen door de jonge wiskundige en lenzenslijper Nicolaas Hartsoeker.

Vele brieven, notities en schetsen in het Huygensarchief getuigen van hun activiteiten en ontdekkingen in 1677 en (vooral) 1678. Behoudens een enkel marginaal kriebeltje in de marge had Van Leeuwenhoek geen visuele aanknopingspunten gegeven waar de ontvangers van zijn brieven naar moesten zoeken. Hooke verkeerde zelfs in twijfel of Van Leeuwenhoek een samengestelde microscoop had gebruikt (zoals hij zelf had gedaan) of een enkelvoudig, veel sterker vergrotend lensje. De gebroeders Huygens wisten dit wel, en naast de observaties correspondeerden ze ook druk over de constructie van steeds betere microscopen. En met gebruikmaking van Van Leeuwenhoeks technieken slaagden ze erin diens observaties te repliceren.

Menselijke zaadcellen, gefotografeerd door originele Leeuwenhoek-microscoop. © Wim van Egmond voor Visualizing the Unknown, 2022.

Links: Vorticella, zoals getekend door Christiaan Huygens in 1678; HUG 9. Rechts hetzelfde soort, nu gefotografeerd door originele Leeuwenhoek-microscoop. © Wim van Egmond voor Visualizing the Unknown, 2022.

Op 13 maart 1678 tekende Christiaan een eerste eencellige, al heel snel gevolgd door talloos meer. Op 14 maart tekende Hartsoeker de eerste spermatozo – de oudst bekende afbeelding ter wereld. En zo ging het bijna een jaar verder. Met name Christiaan maakte treffende schetsen van ‘animalcula’, die goed te determineren zijn. Tijdens onderzoek van Visualizing the Unknown kon het team door oorspronkelijke Van Leeuwenhoek-microscopen diens technieken reconstrueren. En aldus bleek dat wat Van Leeuwenhoek zag (maar niet had getekend) perfect overeenkwam met wat Huygens óók zag, en wél tekende. Christiaan – net als Hooke enigszins geïrriteerd over Van Leeuwenhoeks gebrek aan helderheid – ging zelfs zo ver om (via zijn broer en zijn vader) en serie van zijn eigen tekeningen naar Van Leeuwenhoek te sturen. Had hij diertje A gezien? (Antwoord: Ja, dat leek op een beestje dat Van Leeuwenhoek ook had waargenomen, en dat volgens hem 16 of 18 poten had) En diertje B? (‘die oordeel ick dat deselvige diertgens sijn, die ick in den jare 1675 met groote menichte heb ontdeckt eerst in hemels en daer na in peperwater’).[2] Zo ging het door tot F, waarna Van Leeuwenhoek nog een schetsje toevoegde met verbeteringen van Christiaans observaties van de ‘veertjes’ op de vleugels van vlinders.

Deel uit de brief van Van Leeuwenhoek aan Constantijn Huygens, 26 december 1678, UB Leiden HUG 45.

Na deze gedachtewisseling – waarin dus vader Huygens en diens twee oude zoons actoren waren – ging Van Leeuwenhoek over tot het inhuren van (vaak anonieme) tekenaars. Christiaan bleef interesse houden in microscopie, en zou in 1692 op Hofwijck opnieuw systematisch een langere reeks microscopische waarnemingen doen (voor de kenners: HUG 15). Rijk materiaal dus en nog nauwelijks bestudeerd. Niet alleen werpt het een licht op de interesses en talenten van Christiaan en de rol van afbeeldingen in de wetenschap; ook toont het ons de complexe relatie tussen de Huygens-familie en Antoni van Leeuwenhoek

Eric Jorink

Een aantal tekeningen van Christiaan Huygens zijn te zien op de tentoonstelling Onvoorstelbaar. Hoe Antoni van Leeuwenhoek de microwereld ontdekte, 18 april 2023 tot 7 januari 2024 in Rijksmuseum Boerhaave.

Gelijktijdig verschijnt een rijk geïllustreerd boek, resultaat van de samenwerking tussen het NWO-project Visualizing the unknown. Scientific observation, represention and communication in 17th science and society en het Rijksmuseum Boerhaave: Sietske Fransen en Tim Huisman eds, Antoni. Van Leeuwenhoek en de microwereld (W-Books, Zwolle 2023).

In september verschijnt van Eric Jorink, Onder het vergrootglas. Antoni van Leeuwenhoek en de Royal Society (Prometheus, Amsterdam 2023).


[1] In een fundamenteel maar weinig geciteerd artikel hebben David Lux en Harold Cook, ‘Closed circles or open netwerks? Communicating at a distance during the Scientific Revolution’, History of Science 26 (1998) 179-211, beschreven hoe de secretaris van de Society, Henri Oldenburg, voornamelijk correspondeerde met geleerden met wie hij persoonlijk had kennisgemaakt. Net als bij kooplieden, ging het ook bij geleerden om vertrouwen – gebaseerd op reputatie en uiterlijk voorkomen. Diende een nieuw contact zich aan, dan werd een vertrouweling van de secretaris gevraagd deze persoon te screenen. Dat gebeurde, zo tonen zij aan, ook bij Van Leeuwenhoek – door Constantijn Huygens.

[2] Van Leeuwenhoek aan Constantijn Huygens, 26 december 1678, OCCH VIII, 141-143; [7099] in de Worp- en online editie.