Twee merries voor Constantijn Huygens

Op 16 januari 1640 schrijft de Friese stadhouder Hendrik Casimir van Nassau-Dietz aan Constantijn Huygens dat hij nog even geduld moet hebben met de komst van twee zwarte merries die hij voor hem heeft uitgezocht. Ze zijn bij hem in Leeuwarden aangekomen, maar hij wil ze nog een beetje bijvoeren en laten aansterken.

Hendrik Casimir van Nassau-Dietz aan Constantijn Huygens, 6/16 januari 1640, Koninklijke Verzamelingen Den Haag.

Hendrik Casimir is behalve een kundig krijgsheer net als zijn jongere broer Willem Frederik een groot paardenliefhebber. Vandaar dat Constantijn Huygens de Friese stadhouder in het najaar van 1639 om zijn expertise en bemiddeling vraagt bij de aanschaf van twee merries voor zijn nieuwe koetsje dat ieder moment afgeleverd kan worden.

Hendrik Casimir van Nassau-Dietz, ca. 1632, Wijbrant de Geest, Rijksmuseum.

Twee weken later antwoordt Constantijn dat hij de paarden nog niet verwacht, behalve wanneer ze op Hollandse schaatsen komen, want alles is flink dichtgevroren. Niettemin hebben de astrologen hem beloofd dat de winter op zijn retour is, en hij ziet uit naar hun komst.

Op 6 februari is het zover, de paarden zijn in Den Haag aangekomen, weliswaar toch schaatsend over slechte wegen, aldus Constantijn. Hij vindt ze goed gevormd en hij verwacht dat meer oefening ze nog verder zal verfraaien, ‘zoals dat gaat bij dames’. Huygens wil natuurlijk betalen voor de paarden, zo schrijft hij, maar Hendriks koetsier heeft daar niets over gezegd. Dat is beslist niet nodig, antwoordt Hendrik Casimir, Huygens’ diensten en toegewijdheid staan in geen verhouding tot die kleine gift van de twee paarden. Hierop dankt Constantijn hem nogmaals en hij geeft toe dat hij nu niets anders kan dan doen dan zwijgen en gehoorzamen.

Zoals gebruikelijk in deze tijd draait alles om dienst en wederdienst. Als secretaris van stadhouder Frederik Hendrik is Constantijn een invloedrijk man. Zelfs voor iemand in een hoge positie als die van Hendrik Casimir kan het geen kwaad om dat af en toe te bevestigen met een gunst of een gift. Nog geen half jaar later komt abrupt een einde aan de vriendschappelijke betrekkingen tussen Constantijn en Hendrik Casimir. Hij overlijdt op 12 juli 1640 aan de verwondingen opgelopen bij de Slag bij Hulst.

Een vergelijkbare relatie zal Huygens daarna opbouwen met Hendrik Casimirs broer en opvolger Willem Frederik. In de bundel Constantijn Huygens. Een Leven in brieven wordt aan deze laatstgenoemde vriendschap uitgebreid aandacht besteed.

Ineke Huysman, 16 januari 2022

Een bijzondere brief: Constantijn Huygens als secondant van André Rivet

Een opmerkelijke vondst

Bij de verwerking van de gedigitaliseerde brieven van Constantijn Huygens troffen we een heel opmerkelijke brief aan, die veel vragen oproept. Het is een brief van Huygens vanuit het legerkamp voor Hulst van 2 november 1645 (no. n0293) en gericht aan André Rivet (ca. 1572-1651).[1] De brief komt niet voor in de oude editie van J.A. Worp. Wat meteen opvalt, is dat hij niet in Huygens’ eigen handschrift is. Ook bevat de brief twee Latijnse gedichtjes die Rivet in zijn laatste strijdschrift tegen Hugo Grotius (1583-1645) zou opnemen. In hoeverre bevat deze brief nieuwe informatie over die strijd tussen Rivet en Grotius, wat was de rol van Huygens hierin en wat is de reden dat de brief in een ander handschrift geschreven is?

Huygens en Rivet

André Rivet, Jacob van Meurs, 1650, Rijksmuseum

Huygens correspondeerde veel met André Rivet,[2] die in zijn lange leven diverse functies bekleedde. Zo was hij professor in de theologie te Leiden, gouverneur van de jonge prins Willem II en curator van de Illustere School te Breda, een functie die hij samen met Huygens en Johan Polyander genaamd van den Kerckhove(n) (1594-1660), heer van Heenvliet, bekleedde. Huygens’ zonen Christiaan (1629-1695), Lodewijk (1631-1699) en Philips (1633-1657) zouden er onderwijs volgen en Rivet en Huygens zouden ook daarover geregeld corresponderen. Huygens begint zijn brief aan Rivet met de mededeling dat hij al twee maanden last heeft van een pijnlijke ontsteking aan beide ogen en dat hij daardoor zijn correspondentie, die doorgaans honderd brieven per maand bedraagt, heeft moeten beperken. Gelukkig gaat het nu weer beter en de kort daarvoor ontvangen brief van Rivet van 25 oktober 1645 (no. 4171) heeft hem aangemoedigd de pen weer op te pakken, wat ook noodzakelijk is voor zijn functie. Omdat er nu een database is met gegevens van de correspondentie van Huygens, kunnen we zien dat Huygens toch nog wel wat had geschreven in de afgelopen twee maanden: 39 brieven in totaal, vooral aan Amalia von Solms (1602-1675), de echtgenote van stadhouder Frederik Hendrik (1584-1647) .

Huygens ging jaarlijks mee op veldtocht met de stadhouder en een van zijn taken was Amalia op afstand te informeren over de vorderingen van het leger, maar ook over de gezondheid van haar echtgenoot. In 1645 was Frederik Hendriks gezondheid maar matig, hij leed aan jicht en werd daarvoor met een speciaal drankje behandeld door Andreas Cnoffelius (?-1658), lijfarts van de Poolse koning, die daarvoor duizend rijksdaalders betaald kreeg.[3] Cnoffelius was een expert op het gebied van jicht en heeft daarover ook gepubliceerd.[4] De arts was op doortocht naar Parijs, waar de huwelijkssluiting met de handschoen tussen Marie-Louise de Gonzague (1611-1667) en de Poolse koning Wladislaw IV (1595-1648) zou plaatsvinden. Rivet had Huygens in zijn brief van 25 oktober laten weten dat Gerard, graaf van Denhof (1589-1648), ook op doortocht naar de Parijse trouwerij, helaas geen bezoek aan de stadhouder kon brengen, maar hem wel zijn hoffelijke groeten overbracht. Huygens antwoordt hem dat de stadhouder de groeten van de graaf in ontvangst heeft genomen, zonder aan de Poolse dokter Cnoffelius veel aandacht te besteden. Ook meldt hij dat de Prins gestopt is met het innemen van zijn medicatie, maar dat er geen verschil te merken valt. Hij hoopt er maar het beste van, want het zijn spannende tijden.

Het beleg van Hulst

Hendrick de Meijer, Verovering van Hulst, 1645, Rijksmuseum

In dat verband bericht Huygens Rivet over de stand van zaken rond het beleg van Hulst dat Frederik Hendrik op 8 oktober 1645 was begonnen. De Prins sloeg het beleg voor Hulst omdat hij hoopte uiteindelijk toch Antwerpen te kunnen innemen, wat hem nooit gelukt is. Hulst werd met 305 compagnieën aangevallen. Vanuit het zuiden onder leiding van de Prins en vanuit het noordwesten door veldmaarschalk Johan Wolfert van Brederode (1599-1655). Zoals Huygens schrijft, stuurt Frederik Hendrik op 2 november een onderhandelaar om de stad op te eisen. Vanaf 1 november zijn mineurs al bezig de stadswal te ondermijnen. De gouverneur van de stad, Jacques d’Haynin du Cornet (ca. 1587-1666), wijst het verzoek beleefd af, waarna een stormloop begint. Op 4 november capituleert de stad. Met de inname van Hulst heeft Frederik Hendrik, de stedendwinger, de verdedigingslinie van strategisch gelegen steden om de de Noordelijke Nederlanden voltooid.  De Prins heeft de tuin van de Zeven Verenigde Nederlanden gesloten. Hulst is zijn laatste overwinning en zij wordt uitbundig gevierd. Ook Huygens laat zich niet onbetuigd en schrijft een aantal lofdichten in het Latijn en het Nederlands.[5]

Lees verder “Een bijzondere brief: Constantijn Huygens als secondant van André Rivet”