Haagse Huygens praatjes

Een reconstructie in woord en geluid.

Constantijn Huygens reisde in zijn lange leven zeven keer naar Engeland, waarvan vier keer als jongeman (zie ook: Sir Constantijn Huygens). Tijdens zijn verblijf daar werd hij door zijn familie uitgebreid op de hoogte gehouden van alles wat er zich op het vasteland – in het bijzonder in de Republiek en in Den Haag – afspeelde. Niet alleen kreeg hij bericht over politieke en andere gewichtige zaken, maar ook over het dagelijkse leven van zijn familie werd hij op de hoogte gehouden. Zo ook door zijn jongere zusje Geertruyd (1599-1680), van wie drie brieven aan haar broer in Londen bewaard zijn gebleven (zie ook: De briefwisseling van Constantijn Huygens: schrijvende zussen). Geertruyd zou in 1632 trouwen met Philips Doubleth senior, maar zover was het op het moment van schrijven nog niet. Een van haar brieven nemen we hier onder de loep. Niet alleen letterlijk, maar we reconstrueren ook hoe Geertruyds uitspraak geklonken moet hebben.

Geertruyd Huygens, 1629, door Michiel van Miereveld, Huygens’ Hofwijck, Voorburg.

De brief van Geertruyd is niet gedateerd, maar Constantijn noteerde op de achterkant dat hij hem op 7 september 1622 in Londen had ontvangen. Constantijns zus doet in de brief een opmerkelijk verslag van de logeerpartij van Suzanna van Baerle (1599-1637) bij de familie Huygens in Den Haag. Men had alles letterlijk uit de kast getrokken om indruk op Suzanna te maken, omdat men haar als een geschikte huwelijkspartner zag voor Maurits Huygens, Constantijns oudste broer [zie ook ‘Maurits Huygens, ‘de broer van’]. Het bleek tevergeefs, het mocht allemaal niet baten en Geertruyd gaat in haar brief dan ook flink tekeer over het ‘apie’, het ‘neuteltje’ (leeghoofd) en ‘de spoeke’ (het spook) zoals ze Suzanna bestempelt. Kosten noch moeite waren gespaard, maar het lukte de familie niet om Suzanna te imponeren. Was Constantijn er maar geweest, die had er wel raad mee geweten, zo schrijft Geertruyd haar broer. Ook Maurits voelde aan dat het niets zou worden met Suzanna en raadde zijn broer Constantijn aan het zelf maar eens te proberen. De brief van 24 augustus 1622 waarin hij dat schreef is gelijktijdig verstuurd met Geertruyds brief. Constantijn volgde, weliswaar pas vier jaar later, Maurits’ raad op en zou zelf (met veel moeite trouwens) Suzanna het hof gaan maken, om tenslotte op 6 april 1627 met zijn ‘Sterre’ te trouwen.

1
Constantijn Huygens en Suzanna van Baerle, ca. 1635, door Jacob van Campen, Mauritshuis Den Haag.

Behalve de toestand rondom de onwillige Suzanna schrijft Geertruyd ook over andere zaken die speelden in en rondom huize Huygens. Ze wekt de indruk dat het er maar saai was, veel vrienden en kennissen hadden Den Haag verlaten en vrijers waren er ook al niet. Verder was het er ook nog heel stil want broer Maurits weigerde mee te zingen! Misschien vond Suzanna hem daarom niet zo leuk? Geertruyds brief, die hieronder in hertaling volgt, is kostelijk. Hij biedt niet alleen een aardig inkijkje in de gedachtegang van een zusje dat haar oudere broer over allerlei ditjes en datjes op de hoogte brengt, ook qua taalgebruik is hij markant, je hoort haar bijna praten. Ze eindigt haar brief dat ze bang is dat ze hem wel erg lang lastig valt met haar geklets. Constantijn zal het vast niet erg gevonden hebben.

Hertaling:


Ik weet niet of je het nu wel of niet meent dat je brieven wilt hebben van ons. Ik weet ook niet wat je ermee wilt doen, aangezien de hele wereld je al schrijft, zoals [Lucretia van] Trello en [Dorothea van] Dorp en anderen, die je toch al op de hoogte houden van wat er hier gebeurt, zowel over de liefde als van andere dingen denk ik wel. Al hebben we tot nu toe weinig bereikt met het aapje [Suzanna van Baerle]. Wat is het geval? Ik ben zo kwaad op dat meisje, ik snap niet dat ze zo’n goeie jongen [Maurits Huygens] afwijst. Ik vrees dat ze van haar kant niet veel beter kan krijgen, ze bekijkt het maar, dat leeghoofd.

We geven trouwens de moed nog niet helemaal op; daarvoor hebben we al te veel kosten en moeite besteed. Wat is het geval? De jongen heeft zichzelf zowat geruïneerd! We spaarden kosten noch moeite. Je hebt van je leven zo’n vertoning nog niet gezien. We lieten alles zien wat er te bekijken was. We deden er niet moeilijk over om grove en grote fooien uit te delen. Als we uit rijden gingen, deden we alsof we nooit anders hadden gedaan. Als we naar Scheveningen reden voor een visje, dan namen we zoveel suikergoed mee alsof het niets was. We twijfelden daar niet eens over; het moest allemaal zo gaan. Ja, men zou er hele verhalen over kunnen schrijven, alleen al over de grote moeite en kosten die moeder [Susanna Hoefnagel] er voorover had. En dan had je het hier eens moeten zien voordat ze kwam, wat een werk en gedraaf hebben we eraan gehad voordat de kamer klaar was waar dat spook zou slapen. Gek zou je zijn geworden! We behingen het bed met nieuwe gordijnen en ook het zijden behangsel in de hele kamer werd niet overgeslagen, zoals je je wel kunt indenken. Het was er tenslotte zo mooi dat we iedereen die bij ons kwam lieten kijken, maar we zeiden er niet bij dat wij het speciaal voor haar hadden gedaan. Het was zogenaamd voor jou. [Dorothea van] Dorp zei: ‘Ik vind de kamer eruitzien alsof men rekent op de komst van een ambassadeur’.

Welbeschouwd, al schreef ik de hele nacht, dan nog zou ik te weinig tijd hebben om je alles te vertellen wat we voor haar hebben gedaan. En als het dan allemaal voor niets zou zijn geweest, dan was het voor ons zinloos, maar voor hem [Maurits] nog meer. Was jij maar hier, me dunkt, jij zou het wel hebben voor elkaar hebben gekregen. Het was maar gerommel [‘hoetel hoetel’] van ons allemaal, en toch willen we haar hebben. Het is echt een meisje dat bij ons past. Het zou jammer zijn als een ander haar voordelen zou ontdekken, maar toch weet ik niet hoe we het moeten aanpakken.

Dat was het verhaal over de vrijster. Wat de vrijers betreft: voor ons verschijnt er tot nu toe nog niemand. Wat er nog zal komen weet ik niet. Wat de jongens aangaat hebben we weinig aandacht, maar niet geklaagd, we zullen er niet om treuren. Wie weet wat er zich nog eens uit onverwachte hoek aandient.

Nu, van dit ga ik even naar iets anders, hopelijk maak ik het niet te lang voor je. [Dorothea van] Dorp is op Kenenburg [kasteel in Schipluiden] en ze is al vrij lang weg. Iedereen gaat maar weg uit Den Haag; ik weet niet wie er thuis is. De juffrouwen Van Tilburch [vermoedelijk dochters van Johan van Tilburch, solliciteur], moet je weten, daar zijn we heel bevriend mee. Wanneer ze hier zijn, komen ze ons trouwens plechtig bezoeken. Maar nu ze zijn vertrokken. Ze gaan in de buurt van Den Bosch wonen, op een neutrale plaats. Ik had het wel fijn gevonden als ze hier waren gebleven; het zijn lieve meisjes.

Verder, wat de muziek betreft, we zingen geen enkele noot. Ik heb nog nooit zo’n jongen gezien als onze Maurits; hoezeer ik hem ook smeek om toch eens te willen zingen, nee, hij wil niet. Zo’n saaiheid heeft men nog nooit van zijn leven meegemaakt: je hoort hier helemaal geen geluid; men zou bijna vergeten wat zingen is. Als hij zou willen, zouden we wel wat uit de kleine boekjes kunnen zingen; maar zo gaat het, als de jongen zo is, dan moet hij maar zo blijven. Maar ik heb in mijn leven nog nooit zoveel zin gehad om muziek te horen spelen of om te zingen als nu, en toch hoort men niets dat op gezang lijkt.

En hiermee zeg ik je gedag, ik krijg vreselijke slaap – het is al half twaalf geweest en iedereen is naar bed, en ik zou je ook te lang bezighouden met mijn geklets.


Geertruyd Huygens

P.S. De heer [Andries de] Huybert heeft me gevraagd je namens hem heel veel groeten te doen.

Hoe klonk Geertruyd?

Omdat de brief haast leest alsof je Geertruyd hoort praten, vroegen we ons af hoe dat geklonken moet hebben. Naar dit fenomeen, hoe mensen in het verleden spraken, wordt wetenschappelijk onderzoek gedaan. We vroegen dr. Peter-Alexander Kerkhof, historisch taalkundige bij de Fryske Akademy en een expert op het gebied van de historische fonologie van het Nederlands, of hij zou kunnen reconstrueren hoe Geertruyd moet hebben gesproken. Daar ging een gedegen onderzoek aan vooraf. Peter-Alexander:

Taalkundig is de schrijftaal van Geertruid uitgesproken Hollands met vormen zoals warelt voor werelt, benne voor zijn en houwen in plaats van huwen. Ik stel me zo voor dat Geertruid en Constantijn tijdens hun opvoeding de gangbare Haagse uitspraak-norm hebben meegekregen, met af en toe een karakteristieke zuidelijke uitspraak, die in het huishouden van Huygens van ouders’ kant mee was gekregen, zoals spoek voor spook.

Al eerder deed Peter-Alexander onderzoek naar de uitspraak van een bekende 17e-eeuwse Nederlander: Johan de Witt. In een uitgebreide podcast is te beluisteren hoe hij dat onderzoek verricht en waarom het belangrijk is dat dit soort reconstructies worden gedaan. Uiteraard is ook De Witt zelf te horen.

Maar nu aandacht voor Geertruyd Huygens met de stem van Peter-Alexander die de eerste twee alinea’s uit de brief voorleest.

Lees mee met de oorspronkelijke tekst:

Ick weet niet, of j’et meent of niet, dat je van onse brieve begeert. Ick weet niet, wat j’er me doen wilt, daer je van al de warelt soo beschreve woort, as van den Trello, den Dorp, en andre die ’t je toch al vercombeenen datter omgaet, soo van vryje as van andre dinge, denck ick wel, al hebe we wynich uutgerecht tot noch toe mettet apie. Wat, ick ben soo quaet op ’t mysie. Quet niet, hoe dat se sulken goen knecht versmaet. Ick vrees van heurentwege dat se niet veel beter doen sel, se mach er soo qualyck houwe as se wil, ’t neuteltje.

We geve trouens de moet noch niet heel verlore, daer hebe we seker te veel moeite en koste toe gehadt, wat de knecht hyt sen selve bekans geruwineert. We ontsagen ons toch geen kosete. Je saecht je leven sulken spul niet. We liete al sien watter te sien was, we ontsagen ons niet drinckgelt te geve grof in te groot. Re we uut speule, we dete anders niet dan off we ’t alom niet gehat hade. Ginge we rys te Scheveling om en visje, de konfiture woorde megenome, oft niet geweest hadt. Me sloech dar niet eens twyfel an, ’t most al soo weese. Ja, cronycke sou m’er af schryve, behalve al de groote moete en koste die ‘r moeder noch van hadt. En had je dan ’t spul eens gesien, eer se quame, wat en gedril en wat en gedraef, date we hade, eer de kamer gereet was, daer de spoeke op slape soue; geck had je woorde. Me hinckt ’t nieue behangsel an ’t ledekant, et syie behangsel rondom de kamer en woorden oock niet vergete, ken je wel denke. Ommers ’t was er soo moy, date we ’t al de luy liete kycke die ’r quame, maer we swege wel, dattet om heurluy wil gedaen was. ’t Hiet al voor jou. Den Dorp sy: ‘’t Schynt datter en ambassadeur sel kome, soo komt me hier de kamer kyke.

En tenslotte het hertaalde fragement:


Ineke Huysman

27 april 2023

De Huygens-familie en de microscoop: sperma en bacteriën onder het vergrootglas (en op papier)

Tekeningen van Christiaan Huygens van spermatozoa uit maart/april 1678; gebaseerd op tekeningen Van Van Leeuwenhoek die in1679 werden gepubliceerd in de Philosophical Transactions (waarvan de origenelen verloren zijn). UB Leiden HUG 9.

14 april: de geboortedag van Christiaan. Net als zijn vader en oudere broer had ook deze Huygens een levenslange fascinatie voor microscopie. Die is aanzienlijk minder bekend dan zijn werk op het gebied van de fysica en astronomie, maar ook van groot belang, zo blijkt uit het recente onderzoeksproject Visualizing the Unknown [https://visualizingtheunknown.com]. Aan Christiaan danken we een hele serie gedateerde, tekstuele en visuele observaties van eencelligen. Die waren deels al wel bekend (een klein aantal staat nogal slordig gereproduceerd in de Oeuvres Complètes), maar uit bestudering van de originele manuscripten in de UB Leiden blijkt pas hun grote historische belang – zeker als we ze bekijken in samenhang met de bezigheden van de Royal Society en één van hun meer bekende correspondenten, Antoni van Leeuwenhoek [zie ook: Huygens en Van Leeuwenhoek, door Ad Leerintveld].

Vader Constantijn had al in 1622 één van de allereerste samengestelde microscopen (een variatie op de in 1608 uitgevonden telescoop) gekocht van Cornelis Drebbel. Zoons Constantijn junior en Christiaan waren in de jaren 1650 al druk doende met het slijpen van lenzen – onder meer in samenwerking met Andreas Colvius – maar concentreerden zich op de telescoop, en niet de microscoop. Toen Christiaan in 1665 een gesigneerd auteursexemplaar van Robert Hooke’s baanbrekende Micrographia ten geschenke kreeg, was hij meer geïntrigeerd door de in dit rijke werk verborgen lichttheorie dan in de microscopische observaties.

Zoals bekend werd Antoni van Leeuwenhoek in 1673 geïntroduceerd bij de Royal Society. Vader Constantijn schreef een – enigszins dubbelzinnige – aanbevelingsbrief naar Hooke. Vaak wordt aangenomen dat Huygens senior toen terstond te voet of per trekschuit vanuit Hofwijck vertrok om met eigen ogen het wonder van Delft te aanschouwen. Om meerdere redenen is dat minder aannemelijk. Huygens was zowel in 1663 als in 1671 te gast geweest bij samenkomsten van de Royal Society – en werd nu ingeschakeld om verslag uit te brengen wie deze onbekende observator was.[1]

Zeer tot ergernis van Huygens reageerde Hooke pas veel later op zijn brief, en nam Oldenburg het voortouw in de correspondentie. Van Leeuwenhoek stuurde zijn brieven naar Londen, en Oldenburg publiceerde soms een uittreksel in zijn Philosophical Transactions (dat niet het officiële orgaan van de Society was).

Oudst bekende afbeelding van een spermatozo, rechts boven in de hoek. Brief van Nicolaas Hartsoeker aan Christiaan Huygens, 14 maart 1678, HUG 45 f 101.

Van Leeuwenhoek kreeg pas echt interesse van de kant van de Society toen hij in oktober 1676 zijn beroemde brief stuurde over de waarneming van ‘kleijne diertgens’, en precies een jaar later over de rondzwemmende wezentjes in zijn eigen ejaculaat (spermatozoa dus). Hooke en andere Fellows waren nu ineens gefascineerd door Van Leeuwenhoek. Uit hun aantekeningen blijkt dat ze de waarneming meteen zeer serieus namen. Maar hoe had Van Leeuwenhoek dit gedaan? De Delftenaar weigerde – in strijd met de mores van de Society – zijn methode te openbaren. Een geïrriteerde briefwisseling over en weer was het resultaat. De Society wilde de observaties indoor kunnen repliceren, en nam om begrijpelijke redenen geen genoegen met Van Leeuwenhoeks weigering om openheid van zaken te geven.

Op dit punt – 1677 – begonnen Christiaan, Constantijn junior opnieuw interesse te krijgen in de microscoop. Ze wisten dat Van Leeeuwenhoek gebruik had gemaakt van een techniek die door Hooke was beschreven: capillairvaten. Dat zijn flinterdunne glazen buisjes, die een opzuigend werking hebben; heel dicht bij de lens gebracht kunnen worden; en zelf ook een vergrotende werking hadden. Terwijl Hooke in Londen – mopperend en wel – door trial and error trachtte Van Leeuwenhoeks observaties te repliceren, deden de gebroeders Huygens precies hetzelfde, met kennis van zaken. Ze werden daarbij geholpen door de jonge wiskundige en lenzenslijper Nicolaas Hartsoeker.

Vele brieven, notities en schetsen in het Huygensarchief getuigen van hun activiteiten en ontdekkingen in 1677 en (vooral) 1678. Behoudens een enkel marginaal kriebeltje in de marge had Van Leeuwenhoek geen visuele aanknopingspunten gegeven waar de ontvangers van zijn brieven naar moesten zoeken. Hooke verkeerde zelfs in twijfel of Van Leeuwenhoek een samengestelde microscoop had gebruikt (zoals hij zelf had gedaan) of een enkelvoudig, veel sterker vergrotend lensje. De gebroeders Huygens wisten dit wel, en naast de observaties correspondeerden ze ook druk over de constructie van steeds betere microscopen. En met gebruikmaking van Van Leeuwenhoeks technieken slaagden ze erin diens observaties te repliceren.

Menselijke zaadcellen, gefotografeerd door originele Leeuwenhoek-microscoop. © Wim van Egmond voor Visualizing the Unknown, 2022.

Links: Vorticella, zoals getekend door Christiaan Huygens in 1678; HUG 9. Rechts hetzelfde soort, nu gefotografeerd door originele Leeuwenhoek-microscoop. © Wim van Egmond voor Visualizing the Unknown, 2022.

Op 13 maart 1678 tekende Christiaan een eerste eencellige, al heel snel gevolgd door talloos meer. Op 14 maart tekende Hartsoeker de eerste spermatozo – de oudst bekende afbeelding ter wereld. En zo ging het bijna een jaar verder. Met name Christiaan maakte treffende schetsen van ‘animalcula’, die goed te determineren zijn. Tijdens onderzoek van Visualizing the Unknown kon het team door oorspronkelijke Van Leeuwenhoek-microscopen diens technieken reconstrueren. En aldus bleek dat wat Van Leeuwenhoek zag (maar niet had getekend) perfect overeenkwam met wat Huygens óók zag, en wél tekende. Christiaan – net als Hooke enigszins geïrriteerd over Van Leeuwenhoeks gebrek aan helderheid – ging zelfs zo ver om (via zijn broer en zijn vader) en serie van zijn eigen tekeningen naar Van Leeuwenhoek te sturen. Had hij diertje A gezien? (Antwoord: Ja, dat leek op een beestje dat Van Leeuwenhoek ook had waargenomen, en dat volgens hem 16 of 18 poten had) En diertje B? (‘die oordeel ick dat deselvige diertgens sijn, die ick in den jare 1675 met groote menichte heb ontdeckt eerst in hemels en daer na in peperwater’).[2] Zo ging het door tot F, waarna Van Leeuwenhoek nog een schetsje toevoegde met verbeteringen van Christiaans observaties van de ‘veertjes’ op de vleugels van vlinders.

Deel uit de brief van Van Leeuwenhoek aan Constantijn Huygens, 26 december 1678, UB Leiden HUG 45.

Na deze gedachtewisseling – waarin dus vader Huygens en diens twee oude zoons actoren waren – ging Van Leeuwenhoek over tot het inhuren van (vaak anonieme) tekenaars. Christiaan bleef interesse houden in microscopie, en zou in 1692 op Hofwijck opnieuw systematisch een langere reeks microscopische waarnemingen doen (voor de kenners: HUG 15). Rijk materiaal dus en nog nauwelijks bestudeerd. Niet alleen werpt het een licht op de interesses en talenten van Christiaan en de rol van afbeeldingen in de wetenschap; ook toont het ons de complexe relatie tussen de Huygens-familie en Antoni van Leeuwenhoek

Eric Jorink

Een aantal tekeningen van Christiaan Huygens zijn te zien op de tentoonstelling Onvoorstelbaar. Hoe Antoni van Leeuwenhoek de microwereld ontdekte, 18 april 2023 tot 7 januari 2024 in Rijksmuseum Boerhaave.

Gelijktijdig verschijnt een rijk geïllustreerd boek, resultaat van de samenwerking tussen het NWO-project Visualizing the unknown. Scientific observation, represention and communication in 17th science and society en het Rijksmuseum Boerhaave: Sietske Fransen en Tim Huisman eds, Antoni. Van Leeuwenhoek en de microwereld (W-Books, Zwolle 2023).

In september verschijnt van Eric Jorink, Onder het vergrootglas. Antoni van Leeuwenhoek en de Royal Society (Prometheus, Amsterdam 2023).


[1] In een fundamenteel maar weinig geciteerd artikel hebben David Lux en Harold Cook, ‘Closed circles or open netwerks? Communicating at a distance during the Scientific Revolution’, History of Science 26 (1998) 179-211, beschreven hoe de secretaris van de Society, Henri Oldenburg, voornamelijk correspondeerde met geleerden met wie hij persoonlijk had kennisgemaakt. Net als bij kooplieden, ging het ook bij geleerden om vertrouwen – gebaseerd op reputatie en uiterlijk voorkomen. Diende een nieuw contact zich aan, dan werd een vertrouweling van de secretaris gevraagd deze persoon te screenen. Dat gebeurde, zo tonen zij aan, ook bij Van Leeuwenhoek – door Constantijn Huygens.

[2] Van Leeuwenhoek aan Constantijn Huygens, 26 december 1678, OCCH VIII, 141-143; [7099] in de Worp- en online editie.

Terugblik congres Constantijn Huygens. Een leven in brieven

Op vrijdag 2 december 2022 vond in de Aula van de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag een congres plaats ter gelegenheid van de voltooiing van het project Huygens’ Briefwisseling Online (resources.huygens.knaw.nl/briefwisselingconstantijnhuygens), georganiseerd door Huygens Instituut, NL-Lab, KB | nationale bibliotheek van Nederland en Vrienden van de KB.

Thema’s waren: muziek, kunst, architectuur, politiek, wetenschap, parfum, nieuwe brieven en ontdekkingen. Met mooie verhalen over deze onderwerpen uit de briefwisseling van Constantijn Huygens, verteld door gerenommeerde sprekers, kwamen hij en zijn tijdgenoten met behulp van beeld, geluid én geur tot leven op het congres ‘Constantijn Huygens. Een leven in brieven’.

Van deze dag zijn een fotoreportage en video-opnames (een speciaal kanaal op Youtube) gemaakt: een compilatie en van iedere afzonderlijke lezing ook een volledige weergave (hieronder per lezing aan te klikken).

Programma

10.00-10.15 uur: Inleiding: Jeroen Vandommele en Lieke van Deinsen (dagvoorzitter)

10.15-11.15 uur: Huygens digitaal

  • Ineke Huysman en Ad Leerintveld, ‘Terug naar de bronnen’. Ineke Huysman presenteert het project Huygens’ Briefwisseling Online. Ze geeft een overzicht van de opzet, de inhoud en de mogelijkheden die het project biedt aan onderzoekers. Ad Leerintveld toont enkele voorbeelden van de winst van het project: meer informatie doordat de brieven volledig worden gepresenteerd en door de toevoeging van nieuw ontdekte brieven.
  • Dirk van Miert, ‘Constantijn Huygens’ briefwisseling in Nederlandse collecties: een digitaal netwerkperspectief’. Wat kunnen we eigenlijk zeggen over de omvang en de reikwijdte van Constantijn Huygens’ correspondentie in relatie tot andere briefschrijvers uit zijn netwerk? We gaan op zoek naar het antwoord via de big data die we hebben verzameld over de netwerken van zijn tijdgenoten uit de Nederlandse Republiek.
  • Miranda Lewis, ‘Over the North Sea: Constantijn Huygens’s English contacts in Early Modern Letters Online’. The catalogue of Constantijn Huygens’s correspondence in Early Modern Letters Online provides the foundation for a cluster of ‘starter catalogues’ that will expand the ‘circles’ of his correspondents. 

11.45-12.45 uur: Nieuw onderzoek rondom Huygens

  • Jean-Marc van Tol, ‘De rollen omgedraaid? De relatie tussen Constantijn Huygens en Johan de Witt’. Constantijn Huygens en Johan de Witt waren in veel opzichten elkaars tegenpolen. Onlangs doken twee brieven van Huygens aan de raadpensionaris op die inzicht geven in de manier waarop zij zich tot elkaar verhielden.
  • Geeske Bisschop, ‘Dat hi in d’crijch moet leeven en sterven’. Militaire patronage in de correspondentie van Constantijn Huygens’. Constantijn Huygens ontving als secretaris van de stadhouder honderden brieven met militaire verzoeken. Deze brieven geven inzicht in hoe de informele kant van militaire patronage werkte en welke strategieën militairen gebruikten om voorspraak te verkrijgen.
  • Willemijn van Noord, ‘Prinses Mary, Constantijn Huygens en het Chinese lakscherm’. Twee jaar voor zijn dood schreef Huygens een brief aan Prinses Mary II Stuart (1662-1694), waarin hij beweerde een belangrijke boodschap van het Chinese volk voor haar te hebben. Recent onderzoek werpt nieuw licht op Huygens’ listige poging om Mary’s Chinese lakscherm te onderzoeken en te behouden.​

13.45-14.45 uur: Huygens en wetenschap

  • Erik-Jan Bos, ‘Wetenschap in de schaduw van wapens: Huygens als beschermheer van René Descartes’. Uit de briefwisseling die Huygens voerde met Descartes, en over Descartes, blijkt een grote en voortdurende belangstelling van de eerste secretaris van de Stadhouder voor de Franse wijsgeer en wetenschapper. Deze lezing belicht op welke manieren Huygens Descartes stimuleerde en beschermde, en hoe de filosoof hem wederdiensten bewees.
  • Dirk van Delft, ‘Hoe Constantijn Huygens Antoni van Leeuwenhoek vooruit hielp’. Antoni van Leeuwenhoeks microscopische waarnemingen hadden de warme belangstelling van Constantijn Huygens. Deze liefhebber van natuuronderzoek deed een goed woordje voor de ‘ongeletterde persoon’ uit Delft bij de Royal Society.
  • Ineke Huysman, ‘Constantijn Huygens: amateur-parfumeur’. Dat de veelzijdige Constantijn Huygens zich ook bezighield met parfumerie is vrijwel onbekend. Toch heeft hij meer dan 150 recepten nagelaten, die hij uitwisselde met zijn correspondenten. Een van die recepten, getiteld ‘Rieckend water voor mijn moeder’, is gereconstrueerd en opnieuw te ruiken.

15.15-16.15 uur: Huygens en cultuur

  • Frans Blom, `Bouwen aan een beter Den Haag. Huygens’ architectuur in steen en op papier’. De voordracht belicht de rol van Constantijn Huygens in de ontwikkeling van de Haagse en Nederlandse architectuur. We kijken naar zijn bouwprojecten in en rond Den Haag, en naar het gesprek over de nieuwe architectuur in gedichten en brieven.
  • Timothy De Paepe, ‘Een vriend bij vreugde, een medicijn bij verdriet’. Huygens muzikale correspondentie met de familie Duarte’. Constantijn Huygens onderhield decennialang een hartelijke correspondentie met de Antwerpse juweliersfamilie Duarte. Muziek speelde daarin een centrale rol. De overgeleverde brieven vormen samen een uniek venster op het rijke (muziek)leven van beide families, hun vriendennetwerk en de rol die muziek daarin speelde.

Sprekers

Geeske Bisschop MA werkte als medewerker digitalisering mee aan het project Huygens’ Brieven Online. Daarnaast volgde ze de onderzoekmaster ‘Europe 1000-1800’ aan de Universiteit Leiden en de master Publieksgeschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam. Voor haar afstudeerscriptie in Leiden deed ze onderzoek naar militaire patronage in de correspondentie van Constantijn Huygens. Nu werkt ze bij het archief van de Koninklijke Verzamelingen.

Dr. Frans Blom is expert op het gebied van Nederlandse en Neolatijnse literatuur van de vroegmoderne tijd. Werkend aan de Universiteit van Amsterdam bestudeert hij Amsterdam als creatieve stad in zijn Europese context, met een focus op het Grand Theatre of de Schouwburg. Naast zijn proefschrift over Constantijn Huygens (2003) heeft hij ook veel van zijn werken en dagen gewijd aan deze sleutelfiguur in de Nederlandse cultuurgeschiedenis.

Dr. Erik-Jan Bos Erik-Jan Bos (Erasmus Universteit Rotterdam) is een specialist van het leven en werk van Descartes, en het Nederlands cartesianisme. Hij is hoofdredacteur van de nieuwe Oxford U.P. uitgave van de briefwisseling van Descartes. Tijdens zijn onderzoek vond hij verschillende onbekende brieven van Descartes, en recentelijk een onbekend manuscript van Descartes’ Traité de l’homme in Leiden.

Dr. Lieke van Deinsen is als docent en onderzoeker verbonden aan de KU Leuven en als gastonderzoeker aan het KNAW NL-Lab-team. Haar onderzoek richt zich op processen van canonvorming, vrouwelijk schrijverschap en de wisselwerking tussen materiële en tekstuele cultuur in de vroegmoderne tijd. Ze is ook verantwoordelijk voor de recente canonenquête waarin Huygens en zijn werk – tot haar verdriet – dramatisch duikelden.

Prof. dr. Dirk van Delft is oud-directeur van Rijksmuseum Boerhaave en emeritus bijzonder hoogleraar ‘Erfgoed van de natuurwetenschappen’ aan de Universiteit Leiden. Hij schreef biografieën van Heike Kamerlingh Onnes, Hendrik Lorentz (met Frits Berends), Henk van de Hulst en Antoni van Leeuwenhoek. Een biografie van Martinus Veltman (Nobelprijs Natuurkunde 1999) is in voorbereiding.

Dr. Timothy De Paepe is directeur van Museum Vleeshuis | Klank van de Stad in Antwerpen. Hij studeerde Letterkunde aan de Universiteit Antwerpen en Cultuurmanagement aan de Universiteit Antwerpen Management School (UAMS). In 2011 promoveerde hij op een proefschrift over theater en opera in Antwerpen in de zeventiende en achttiende eeuw.

Dr. Ineke Huysman is als senior-onderzoeker verbonden aan het Huygens Instituut waar zij valt onder de afdeling NL-Lab. Zij is o.a. projectleider van het Huygens Brievenproject en gespecialiseerd in vroegmoderne correspondenties. Samen met leden van De Jonge Akademie en Parijse parfumeurs heeft zij onlangs in het project ‘Geheugen van Geur’ een parfumrecept van Constantijn Huygens nagemaakt, getiteld ‘Rieckend water voor mijn moeder’.

Dr. Ad Leerintveld is na zijn pensionering als conservator bij de Koninklijke Bibliotheek part time gastonderzoeker geworden bij het Huygens Instituut voor het Huygens brievenproject. Hij is literatuurhistoricus en publiceert regelmatig over Constantijn Huygens.

Dr. Miranda Lewis is the Editor of Early Modern Letters Online [EMLO], the union catalogue of early modern correspondence created by the Cultures of Knowledge project at the University of Oxford.

Dr. Dirk van Miert is directeur van het Huygens Instituut en universitair hoofddocent vroegmoderne cultuurgeschiedenis aan de Universiteit Utrecht. Hij leidt daar het Europese onderzoeksproject SKILLNET, dat gaat over de vroegmoderne wereld van geleerden, die we kennen als de ‘Republiek der Letteren’.

Willemijn van Noord MA is conservator China bij het Nationaal Museum van Wereldculturen (waar Museum Volkenkunde Leiden en Tropenmuseum Amsterdam deel van uitmaken) en Wereldmuseum Rotterdam. Daarnaast werkt ze aan de afronding van haar proefschrift Materialising China: material culture and perceptions of China in the late seventeenth-century Dutch Republic aan de Universiteit van Amsterdam.

Drs. Jean-Marc van Tol studeerde historische letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam. Behalve tekenaar van Fokke & Sukke is hij ook de auteur van een trilogie rond Johan de Witt, waarvan het eerste deel Musch in 2018 verscheen. Hij legt nu de laatste hand aan deel twee, Buat. Bij zijn uitgeverij Catullus verscheen onlangs de bloemlezing Constantijn Huygens. Een leven in brieven (2022).

Dr. Jeroen Vandommele studeerde geschiedenis in Brussel en promoveerde in Groningen op rederijkerscultuur in de zestiende eeuw. Na enkele jaren te hebben gewerkt als docent aan de Universiteit Utrecht bij de studie Nederlandse Taal en Cultuur, werkt hij sinds 2017 als conservator van de namiddeleeuwse en moderne handschriften bij de KB.

Tijdens het congres waren te koop:

Een bloemlezing met 38 hertaalde brieven van en aan Constantijn Huygens uitgegeven ter gelegenheid van de voltooiing van het project met dezelfde titel: Constantijn Huygens. Een leven in brieven. Enkele auteurs van deze bundel gaven op 2 december een lezing.

Een geurkaars ontwikkeld ter gelegenheid van het project Geheugen van Geur, gebaseerd op Huygens’ parfum ’rieckend water van mijn moeder’, naar zijn eigen recept.

Constantijn Huygens, Béatrix de Cusance, Johannes Uyttenbogaert en Amalia von Solms.

Sir Constantijn Huygens

Op 27 oktober 1622, vierhonderd jaar geleden, werd de jonge Constantijn Huygens als dank voor zijn diplomatieke diensten ten behoeve van de Engels-Nederlandse betrekkingen door de Engelse koning Jacobus I tot ridder geslagen. Wat was daaraan vooraf gegaan?

Constantijn Huygens zou tijdens zijn lange leven in totaal zeven reizen naar Engeland maken, waarvan vier als jongeman. Het lijdt geen twijfel dat zijn kennismaking met Engeland en zijn inwoners zijn leven heeft beïnvloed en zijn persoonlijkheid gevormd. Ook kon hij zijn kennis van de Engelse taal perfectioneren en leerde hij de groten van het land kennen, wat hem en zijn omgeving in de rest van zijn leven zeer ten goede zou komen. Over Huygens’ relatie met Engeland zouden boeken vol kunnen worden geschreven. Dit blog beperkt zich echter tot zijn eerste drie reizen naar Engeland. Tijdens de derde reis werd hij geridderd. Huygens’ correspondentie uit deze periode (1618-1623) en zijn autobiografie Mijn leven verteld aan mijn kinderen, twee delen, ed. F.R.E. Blom (Amsterdam 2003) vormen daarvoor de belangrijkste bron.

De eerste reis: 7  juni –  12 november 1618

Aan de vooravond van zijn eerste reis naar Engeland componeerde Constantijn een Latijns gedicht getiteld Constantini Huygens in Angliam abituri ad patriam tumultuantem αποταξισ [‘Afscheid van van Constantijn Huygens van het turbulente vaderland bij zijn vertrek naar Engeland’]. Waarschijnlijk op initiatief van zijn vader Christiaan sloot Constantijn zich samen met de jonge schilder Jacques de Gheyn aan bij het gezelschap van de Engelse ambassadeur Sir Dudley Carleton, die op het punt stond voor enkele maanden naar Engeland terug te keren.

Caron House, UB Utrecht, Journaal van A. Booth.

Daar aangekomen was Constantijn een tijdje te gast bij de Nederlandse ambassadeur Noël de Caron in Caron House in South-Lambeth, wat als nadeel had dat hij zijn Engels niet in de praktijk kon brengen [brief van Constantijn aan zijn ouders van 22 juni 1618]. Bovendien lag de locatie vrij ver van Londen, en Constantijns lange wandelingen naar de stad resulteerden in een ontstoken hiel met etterende blaren. [Zie ook het blog ‘Op blaren lopen in Engeland’ van Roosje Peeters]. Door de koorts moest hij meer dan een week het bed houden. Hij knapte echter niet op, zodat een dokter moest worden ingeschakeld, en Constantijn liet zich ‘in handen vallen van dit lelijke Hippocratische ras’. Hij klaagde ook hevig over de hoge rekening. Niet alleen had hij de helft vooruit moeten betalen – wat in Engeland de gewoonte was – ook vond hij de veertig shilling sterling wel erg hoog. Maar, zo ging dat ‘in een land waar geld zo gemakkelijk wegvloeit’ [brief van Constantijn aan zijn ouders van 14 juli 1618].

Eenmaal genezen maakte hij educatieve uitstapjes, waarbij hij de gastvrijheid genoot van vele vooraanstaande Engelsen die in zijn latere leven belangrijke contacten zouden worden. Enthousiast schreef hij zijn broer Maurits dat hij zich bevond: ‘in het fraaiste land ter wereld waar we dagelijks paleizen en dorpen zien om op klavecimbeldeksels te schilderen’ [brief van Constantijn Huygens aan zijn broer Maurits van 4 juli 1618]. Zo bewonderde hij de kunstcollectie van Thomas Howard, graaf van Arundel, en kreeg hij de schilderijengalerij van de jong overleden prins Henry te zien. Verder bezocht hij Oxford en de Bodleian Library, waar hij meer dan een week werd beziggehouden door Eduard van Meetkercke, tutor aan Christ Church. Ook was hij in Cambridge in gezelschap van Sir William Heydon, over wie hij meer dan zestig jaar later nog wist te vermelden dat deze een ijzeren linkerhand had, die hij zo handig gebruikte dat hij net als een normale hand functioneerde. Verder was Constantijn aanwezig bij een zitting van het Britse parlement en genoot hij van Italiaanse concerten op de ambassade van Savoye [brief van Constantijn aan zijn ouders van 22 juni 1618]. Zijn gastheer daar was Giovanni Francesco Biondi. Onlangs werd een brief van Constantijn aan hem ontdekt waaruit blijkt dat hij in 1615 Constantijns leraar Italiaans was.

Jacobus I van Engeland ca. 1620, Royal Collection, Wikimedia Commons.

Andere hoogtepunten van Constantijns eerste reis waren zijn ontmoetingen met koning Jacobus I. De eerste keer, op 10 juli, bracht de koning een bezoek aan het landgoed van de Nederlandse ambassadeur Caron, waar Constantijn op dat moment verbleef. Ieder jaar kwam de koning daar om zelf vanaf een speciaal gestoffeerde ladder Carons kersen te plukken. Constantijn mocht na afloop de hand van de koning kussen [brief van Constantijn aan zijn ouders van 14 juli 1618]. Later, in september, werd de koning uitgenodigd om te komen jagen in Bagshot, het landgoed waarvan Caron sinds 1612 beheerder was. Bij die gelegenheid werd Constantijn gevraagd op zijn luit te spelen voor de koning, terwijl deze met de hertog van Buckingham zat te kaarten. Hij speelde

… een klein half uur [… terwijl] deze vorst, van nature de muziek weinig genegen, verschillende malen zijn [kaart]spel onderbrak om naar mij te luisteren, wat hij heel goedmoedig deed, zonder zijn gewone uitdrukkingen achterwege te laten, om mij het genoegen duidelijk te maken dat hij aan mijn spel beleefde, waarbij hij mij zelfs de eer aandeed om met mij te spreken met een vriendelijke en glimlachende gezichtsuitdrukking. Nadat ik hem de hand had gekust, ging ik weg, in een opperbeste stemming, zeer in mijn nopjes vanwege het succes van mijn zaakjes. Ziehier een Ilias over wat er in een half uur is gebeurd [vertaling Rudolf Rasch].

Met dezelfde brief waarin Constantijn zijn ouders zo trots op de hoogte bracht van deze gebeurtenis, stuurde hij hen twee hertenpasteitjes. Deze waren bereid van het hert dat de koning samen met zijn zoon – de prins van Wales – van tien uur ‘s ochtends tot elf uur ‘s avonds had opgejaagd. Het arme dier was tenslotte door de prins gedood toen het uit de vijver tevoorschijn kwam waar het zich had geprobeerd te verstoppen [brief van Constantijn aan zijn ouders van 17 september 1618].

Hoewel Constantijn oorspronkelijk in augustus met Carleton zou terugkeren, gaf hij er de voorkeur aan zijn verblijf te verlengen [brief van Constantijn aan zijn ouders van 31 augustus 1618]. Caron regelde dat Constantijn naar Nederland kon terugkeren in het gezelschap van de Anglicaanse afgevaardigden naar de Synode van Dordrecht, die op 13 november zou aanvangen [brief van Constantijn aan zijn ouders van 6 oktober 1618]. Op 2 november was Constantijn weer veilig thuis, en opnieuw componeerde hij een gedicht, deze keer met de titel ‘Constantijn Huygens Ex Magna Britannia Redux Patrim Salutat’ [‘Constantijn Huygens groet zijn vaderland bij zijn terugkeer uit Groot-Brittannië’].

De tweede reis: 23 januari – 30 april 1621

Constantijns volgende reis naar Engeland ondernam hij als ambassadesecretaris, een functie waarin hij ervaring had opgedaan tijdens een diplomatieke missie naar Venetië in 1620 onder leiding van François van Aerssen. Het belangrijkste doel van de gezantschapsreis naar Groot-Brittannië was het verkrijgen van steun van koning Jacobus voor zijn dochter Elizabeth en haar man Frederik V van de Palts, die onlangs waren onttroond als koningin en koning van Bohemen. De missie was gedoemd te mislukken, want de koning streefde naar vriendschap met ‘vijand’ Spanje, en was meer bezig met de onderhandelingen over een huwelijk tussen zijn zoon, de prins van Wales, en de Spaanse infante Maria Anna, de zogenaamde ‘Spaanse Match’. Steun voor zijn eigen dochter zat er op dat moment niet in.

De reis bezorgde Constantijn behoorlijke kopzorgen, maar tegelijkertijd deed hij veel ervaring op omdat hij vaak moest inspringen voor de zes onbekwame collega’s uit het gezantschap waarvan hij deel uitmaakte. Ze spraken hun talen slecht en de jonge Constantijn moest werkelijk alles zelf doen: van het maken van vertalingen, het opstellen van concept-teksten en het voeren van gesprekken, tot het snijden van hun vlees. Maar hij genoot ervan: ‘Persoonlijk prijs ik God dat hij mij de gelegenheid heeft gegeven mij nuttig te maken’ [brief van Constantijn aan zijn ouders van 2 februari 1621]. En hij vond ook tijd voor ontspanning en vermaak:

Afgelopen zondag zag ik een voortreffelijke [masque], die door de prins van Wales aan de koning werd aangeboden, en waartoe ik door de gunst van de heer [Edward] Cecil toegang had gekregen, terwijl voor verschillende andere aanzienlijke personen de deur gesloten bleef [vertaling Rudolf Rasch] [brief van Constantijn aan zijn ouders van 23 februari 1621].

Francis Bacon, circa 1731, naar een origineel van ca. 1618. National Portrait Gallery. Wikimedia Commons.

Constantijn maakte ook veel nieuwe vrienden, zoals de kunstenaar-uitvinder Cornelis Drebbel, die er volgens Constantijn uitzag als een boer, maar kon spreken als de wijzen van Samos en Sicilië samen [Mijn leven, I, 117 en 129]. Hij leerde in deze periode ook de geleerden Raphael Thorius, Thomas Reid/Rhaedus en Thomas Murray, secretaris van de prins van Wales, kennen [brief van Constantijn aan Daniël Heinsius 14 mei 1621]. Ook ontmoette hij Francis Bacon, vlak voordat deze in ongenade zou vallen. Hoewel Constantijn Bacon bewonderde om zijn wijsheid, walgde hij van diens uiterlijk en zijn gebaartjes, die hij beschouwde als het toppunt van arrogantie en hoogmoed [brief van Constantijn aan Daniël Heinsius 6 juni 1621].

Deze keer was Constantijn niet zo enthousiast over Londen als bij zijn eerste reis, niet alleen vanwege de tegenvallende diplomatieke resultaten, maar ook vanwege de koude winter: ‘Hier rijdt men over de Thames, iets wat men al vele jaren niet meer heeft gezien’ [brief van Constantijn aan zijn ouders 14 februari 1621]. Ook deed hij veel inkopen, zowel voor zichzelf als voor zijn familie in Nederland. Hoewel hij klaagde over de kosten – omdat het geld daar maar de helft van de waarde had – kocht hij er laarzen, hoeden, handschoenen, messen, boeken en zelfs tabouretjes (lage zitmeubels) [brief van Constantijn aan zijn ouders 3 maart 1621]. Bij zijn vertrek kreeg ‘Constantin Huggins a chayne of gold 45 l. valew’ als afscheidscadeau van de koning [Finet, John, Finetti Philoxenis: som choice observations of Sr. John Finett knight, and master of the ceremonies to the two last Kings, touching the reception, and precedence, the treatment and audience, the puntillios and contests of forren ambassadors in England, 79]. Toch was Constantijn blij om op 30 april 1621 terug te zijn in de Republiek [J.H.W. Unger, Dagboek van Constantijn Huygens (Amsterdam 1885), 10].

De derde reis 5 december 1621 – 13 februari 1623

Binnen zes maanden was Constantijn terug in Londen, opnieuw als secretaris van een diplomatieke missie onder leiding van François van Aerssen. Omdat het Twaalfjarig Bestand tussen de Nederlandse Republiek en Spanje was afgelopen, was het des te meer zaak koning Jacobus te overtuigen zijn Spaanse sympathieën te laten varen. De koning stond echter nog steeds niet open voor discussie, ondanks het tegenwerkende parlement en het onsympathieke volk, zoals Huygens zijn ouders vertelde [brief van Constantijn aan zijn ouders 18 januari 1622]. Twee andere ingewikkelde problemen die de diplomaten tot een goed einde moesten brengen, waren het conflict tussen de Nederlandse en de Engelse Oost-Indische Compagnieën en de geschillen over de territoriale grenzen van de visserij. Ook over al deze politieke zaken deed Constantijn uitgebreid verslag in de brieven aan zijn vader en moeder, met als rode draad zijn frustratie en klachten over de obstructie van de Engelsen. Hij drong er bij zijn ouders op aan zijn brieven aan niemand te laten lezen; de vertrouwelijke inhoud was te gevaarlijk [brief van Constantijn aan zijn ouders 18 januari 1622].

Michiel Jansz. van Mierevelt, François van Aerssen, 1636, RCE.

Opnieuw was Constantijn leergierig, en hij was zijn leermeester Van Aerssen diep dankbaar voor alle instructies die hij kreeg en zijn introducties bij invloedrijke personen. Over zichzelf schreef hij: ‘Ik lijk op een deegmassa die steeds opnieuw wordt gerold en gekneed om een brood te vormen’ [brief van Constantijn aan zijn ouders 18 januari 1622].

Een ander onderwerp dat geregeld terugkeert in Constantijns brieven uit die periode was de schaamte over zijn beperkte garderobe. Hij klaagde dat het enige satijnen pak dat hij bezat erg versleten was door alle ritten die hij in de koets en te paard had gemaakt, en dat hij er in vergelijking met de Engelse jeugd als een dwaas uitzag. En hij schreef dat ‘niet uit ijdelheid maar vanwege mijn respectvolle verplichtingen’ [brief van Constantijn aan zijn ouders 30 maart 1622]. Ook benadrukte hij herhaaldelijk de noodzaak van de aanschaf van kanten kragen, omdat die in Londen zeer in de mode waren. En natuurlijk kreeg hij weer opdrachten om boodschappen te doen. Zo kocht hij voor zijn moeder een tinnen servies, voor zijn vader zilveren kousen, laarzen voor zijn broer Maurits, handschoenen, messen en linten voor zijn zussen Geertruid en Constantia, en veel boeken voor zijn Nederlandse vrienden. Ook intensiveerde hij zijn eerdere contacten, zoals die met Cornelius Drebbel, bij wie hij een bril kocht. Ook schafte hij via Drebbel een camera obscura aan, iets waarvan hij diep onder de indruk was, omdat de bewegende beelden die werden vertoond zo levensecht overkwamen [brief van Constantijn aan zijn ouders 13 april 1622]. Eerder had zijn vader hem gewaarschuwd voor Drebbel, omdat hij had gehoord dat deze wel eens een tovenaar zou kunnen zijn, tot groot vermaak van Constantijn en Drebbel zelf [Mijn leven, II, 226].

Aen de sonn, Constantijn Huygens’ vertaling van Ad solem van John Donne, Koninklijke Bibliotheek, KA40a_1630_02r.

Zijn belangrijkste nieuwe sociaal-culturele contact was de familie Killigrew, met aan het hoofd Sir Robert Killigrew en diens vrouw Mary Killigrew-Woodhouse, een nicht van Francis Bacon. Na de dood van sir Robert zou zij hertrouwen met Sir Thomas Stafford. In zijn autobiografie meldt Constantijn dat alles in hun huis de sfeer van ware adel uitstraalde, en ook dat dit echtpaar hem, een onbeduidende vreemdeling, zo gastvrij in huis had genomen, waarvoor hij hen de rest van zijn leven diep dankbaar zou blijven. Bij hen thuis leerde Constantijn nieuwe mensen kennen, zoals de dichter John Donne, van wie Huygens later negentien gedichten zou vertalen. Ook hoorde hij er roddels van Elizabeth Throgmorton, weduwe van Sir Walter Raleigh, over haar tijd als hofdame aan het hof van koningin Elizabeth I.

Constantijn heeft ooit verklaard dat hij met muziek de sympathie van veel mensen had gewonnen, en het lijkt erop dat in de Killigrew-kring muziek ook de belangrijkste verbindende schakel was. Constantijn voerde zijn gansachtig gegak `tussen al die sierlijke zwanen` uit met vooraanstaande musici zoals Nicholas Lanier en Jacques Gaultier, en natuurlijk met Mary Killigrew zelf,

‘… moeder van (het verbaast me nog steeds) een dozijn kinderen […] die met haar sneeuwwitte hals zuivere godenzang ten gehore [bracht] en haar hemelse liederen begeleidde met luitspel alsof de Thracische hand zelf de snaren bespeelde’ [Mijn leven, I, 127].

Ondanks het feit dat de diplomatieke onderhandelingen met de Engelsen stroef verliepen, werd Constantijn op 27 oktober 1622 op voorspraak van François van Aerssen tot ridder benoemd. Constantijn werd ontvangen in de residentie van de koning Jacobus in Royston, waar deze hem tot ridder sloeg met een zwaard dat hij mocht houden. Op de terugweg viel Constantijn van zijn paard en bezeerde hij vreselijk zijn voet, omdat die vast bleef zitten in de stijgbeugel [Mijn leven, I, 121-123]. In zijn autobiografie doet Constantijn het voorkomen alsof deze ridderlijke onderscheiding een grote verrassing voor hem was. Maar dat klopt niet helemaal, want hij had het diploma [hieronder afgebeeld] al vijf dagen eerder ontvangen. Op diezelfde dag plaatste Constantijn ook het aan het begin van dit artikel afgebeelde motto en wapen in het album amicorum van Cornelis de Glarges. En met zijn broer Maurits had hij vijf maanden daarvoor al de heraldiek besproken van het wapen dat hij als ridder zou gaan voeren [Mijn leven, II, 208-209].

Admission of C. Huygens, heer van Zuylichem, into the order of knighthood. Signed by Jacobus I. Seal attached. © British Library Board, Add. Ch. 12777.

Voor Constantijn eindigde zijn derde reis in mineur. Tijdens zijn vorige reis waren er in zijn brieven al tekenen van neerslachtigheid, maar deze keer schreef hij openlijk aan zijn ouders dat hij soms overvallen werd door melancholie en dat hij ‘een droevig hart’ had [brief van Constantijn aan zijn ouders 30 april 1622]. Het voortdurende uitstel van de terugkeer van de diplomatieke missie, de frustratie over zijn garderobe, het gebrek aan geld, heimwee en ook zijn zorgen over de hervatting van de oorlog met Spanje brachten hem ‘rustelooze nachten, mijmeringen sonder end’, zo beschreef hij het in zijn gedicht ‘De uytlandighe herder, aen den heere Daniël Heins, ridder etc.’. Zijn onmogelijke verliefdheid op Lady Killigrew zal vast ook wel een rol hebben gespeeld. Als afscheidscadeau was Constantijn weer een gouden ketting beloofd, maar deze was niet klaar bij zijn vertrek. Om het geschenk alsnog te kunnen krijgen moest hij een losgeld van zeven gouden Jacobussen betalen [brief van Constantijn aan Edward Cecyl april 1623].

Tot slot

Toch had Constantijns relatie met Engeland nog een andere wending kunnen krijgen, als zijn beschermheer Van Aerssen zijn zin had gekregen [H.A. Hofman, Constantijn Huygens (1596-1687) (Utrecht 1983), 48-68]. In 1622 ontstond namelijk het idee dat Constantijn de Nederlandse ambassadeur Noël Caron zou kunnen bijstaan, met tot doel hem later op te volgen. Constantijns verheffing tot de Engelse adel maakte deel uit van die strategie. Helaas overleed Caron al in december 1624, zodat Van Aerssens plan in duigen viel. Voor de opvolging van Caron had Constantijn nog te weinig ervaring en dus werd Albert Joachimi de nieuwe ambassadeur in Engeland. Op dat moment was er een vacature voor secretaris van stadhouder Frederik Hendrik en Constantijn solliciteerde met succes. Daarmee was hij verzekerd van een vaste baan en een inkomen, en zo werd Constantijns diplomatieke carrière in Engeland in de kiem gesmoord.

Rembrandt van Rijn, Maurits Huygens 1632, bpk / Hamburger Kunsthalle / Elke Walford

Meer over Huygens’ Engelse ridderschap en over zijn depressiviteit is te vinden in het artikel van Margriet Lacy en Maurits Ebben in de bundel Constantijn Huygens. Een leven in brieven (Catullus 2022). Zij bespreken daarin een brief van Maurits Huygens die zijn broer Constantijn in Engeland probeert op te beuren. Nog veel meer over deze drie reizen en over de vier volgende reizen die Constantijn naar Engeland zou maken, verschijnt binnenkort in het artikel ‘The English Travels of Constantijn Huygens (1596-1687)’ in de bundel Anglo-Dutch Connections in the Early Modern World (Routledge 2023).

Ineke Huysman, 27 oktober 2022

Bericht uit het leger aan Amalia van Solms

In de periode dat Constantijn Huygens stadhouder Frederik Hendrik vergezelt op zijn veldtochten tegen het Spaanse leger, schrijft hij Amalia van Solms vrijwel dagelijks. In zijn brieven houdt hij haar op de hoogte van de voortgang van het leger en het welzijn van haar echtgenoot. Soms maakt hij van de gelegenheid gebruik om ook andere zaken aan te kaarten.

Constantijn Huygens aan Amalia van Solms, 18 juni 1639. Koninklijke Verzamelingen, Archief Amalia van Solms, A14a-IIIc-1.

Op 18 juni 1639 schrijft hij haar dat men de dag daarvoor bij Baarland (in het land van Goes) de Westerschelde is overgestoken en bij Philippine (in het huidige Zeeuws-Vlaanderen) aan land is gekomen. De Prins is dadelijk op zijn paard geklommen en heeft ‘s avonds nog een wandeling over de zeedijk gemaakt. Deze morgen is hij richting Sas van Gent vertrokken om te beoordelen of het nabijgelegen dorp Assenede geschikt is om het kampement op te slaan. De berichten over de gevechten tussen de Fransen en de Spanjaarden zijn niet bijster positief.

Adriaen Hanneman, Constantijn Huygens en zijn vijf kinderen, 1640, Mauritshuis Den Haag.

Daarna gooit Huygens het over een andere boeg en schrijft hij Amalia hoe blij hij is dat zij het portret van hem en zijn kinderen heeft willen aanschouwen. Hij hoopt dat ze er nu mee wil instemmen dat de schilder een portret van prins Willem mag maken, waarvan hij daarna een kopie in koper wil laten vervaardigen. Het portret met Huygens’ kinderen hangt nu in het Mauritshuis, een koperen portret van Willem II is niet (meer) bekend.

In het gelijknamige boek Constantijn Huygens. Een leven in brieven zijn een andere brief van Constantijn aan Amalia en afzonderlijke portretten van de Huygens familie te zien.

Ineke Huysman, 29 mei 2022

Op blaren lopen in Engeland

In 1618 vertrekt de tweeëntwintigjarige Constantijn Huygens voor het eerst naar Engeland. Hij blijft er voor een periode van ‘drie zoete maanden’ (alhoewel hij er volgens zijn brieven van juni tot en met oktober is), onder begeleiding van Sir Dudley Carleton (1573-1632). Het is tijdens dit bezoek dat hij vloeiend Engels leert spreken, en hij geeft ons de tip om bij het leren van een taal een basis aan te leggen met behulp van boeken, waarop je kunt bouwen in het land van de taal.[1]

Constantijn beschrijft in zijn autobiografie Mijn leven verteld aan mijn kinderen (1678) dat hij tijdens dit bezoek ook een uitstapje heeft gemaakt naar Oxford en de Bodleian Library aldaar. Volgens zijn briefwisseling vond dit eind juli plaats. Ook doet hij verslag van zijn volgende uitstapje dat hem in september naar Cambridge leidt onder begeleiding van Sir William Heydon (1579-?). In geuren en kleuren beschrijft hij zijn bezoek, maar hij wijdt minstens evenveel woorden aan Heydon zelf. De beste man was namelijk tijdens een gevecht zijn linkerhand kwijtgeraakt, waardoor hij zich met een ijzeren exemplaar moest behelpen. Constantijn schrijft echter: ‘het gemis wist hij zo goed te maskeren dat als hij het niet zelf eerlijk onthuld had, ik altijd zou hebben gedacht dat hij nog beide handen had. Hij […] had die door oefenen en uit oefening verkregen gewenning zo leren bewegen dat de functie van de verloren linkerhand precies werd nagedaan.’[2] Dit moet een grote indruk op hem hebben gemaakt, zeker als hij het zestig jaar later nog zo enthousiast beschrijft.

James VI en I ca. 1620, door Paul van Somer I, Royal Collections, Wikimedia Commons.

Over zijn eerste verblijf in Engeland schrijft Constantijn verder nog dat hij koning Jacobus I (James VI in Schotland en James I in Engeland; 1566-1625) heeft mogen ontmoeten, wat volgens zijn briefwisseling op 10 juli plaatsvond. Hij schrijft in een brief dat hij op 17 september zelfs luit heeft mogen spelen voor de koning. Ook noteert Constantijn met welk een enorme gastvrijheid hij overal is ontvangen.[3] Het is duidelijk dat hij positieve herinneringen heeft overgehouden aan de reis. Uit de brieven aan zijn ouders blijkt echter dat het hem niet alleen maar meezat. Zo overlijdt tot zijn grote verdriet zijn zusje Catharina (1601-1618) en ook laat zijn gezondheid het erg afweten. Op 1 juli 1618 schrijft hij zijn ouders nog: ‘Gelukkig ben ik gezond; ziek zijn zou hier ook dubbel onaangenaam en kostbaar zijn, omdat ik even ver van Londen af woon als Den Haag van Delft ligt.’[4]

Een paar dagen later al is daar grote verandering in gekomen. Op 8 juli schrijft hij namelijk aan zijn ouders dat hij zich al enige tijd niet goed voelt: ‘Ik heb een erge zweer aan mijn hiel, daar kwam koorts bij en ik sliep slecht. Maar nu heb ik het ding met eene naald doorgestoken en voel mij oneindig veel beter.[5] Barend Haeseker verklaart in Vileine hippocraten dat Constantijn die blaren heeft opgelopen door zijn lange wandeltochten tussen Londen en zijn logeeradres bij Noël de Caron (Nederlands diplomaat in Londen; ca. 1550-1624).[6]

Constantijn Huygens aan zijn ouders, 14 juli 1618, Koninklijke Bibliotheek KA 49, p. 51-54.

Een ruwe en lompe man

De zweer die Constantijn zelf heeft doorgestoken met een naald, blijft pijn doen. In een brief aan zijn broer Maurits van 14 juli schrijft hij dat hij geen laars aan zijn voet meer kan verdragen. Ook schrijft hij er dan uitgebreider over aan zijn ouders. Hij blijft er, ondanks het doorprikken, veel last van houden door ‘de grote weerstand van de huid van de hiel (die daar dikker en harder is dan overal anders) tegen de warmte van de zweer, die mij van binnen geweldig veel pijn bezorgde.’[7] Dit klinkt alsof de wond is gaan ontsteken, en Constantijn heeft er inderdaad maar een dokter bij geroepen. Zijn houding tegenover de chirurgijn is op zijn minst dubbel te noemen. Zo beschrijft hij de man als ‘un homme rude et grossier’, maar geeft hij ook toe dat de chirurgijn zeer ervaren en populair is. Iets verderop in de brief heeft Constantijn het zelfs over ‘tomber entre les mains de cette vilaine race Hippocratique’.

De voetoperatie, door Pieter Jansz. Quast, ca. 1630, Rijksmuseum.

Een chirurgijn is geen dokter zoals we die nu kennen. Universitair opgeleide artsen hielden zich vooral bezig met interne geneeskunde, terwijl chirurgijns zich richtten op operaties en andere ingrepen. Het vak van chirurgijn kwam dan ook voort uit dat van de barbiers, en zij gebruikten hun scherpe messen voor zowel het knippen van haar als het afzetten van ledematen. Misschien is dit de reden dat Constantijn zijn redder in nood met wat argwaan bekijkt.

Een hoge rekening

Constantijn heeft dus een enigszins negatieve houding tegenover de chirurgijn, die hem uiteindelijk toch heeft geholpen. Hij begint zijn brief van 14 juli met de woorden ‘Sinds mijn laatste brief […] is mijn gezondheid, Gode zij dank, voortdurend vooruit gegaan, wat mij vreugde en tevredenheid verschaft’.[8] Zijn eerdere afkeurende woorden lijken dan ook meer te maken te hebben met zijn wrok over de hoge rekening. Niet alleen moest hij de helft van het bedrag vooruit betalen, wat de gewoonte was in Engeland, ook vond hij het bedrag (2 pond sterling of 40 shilling sterling) erg hoog. Maar, zo was het nu eenmaal ‘in een land waar het geld je uit de hand vliegt’.[9]

Constantijn vond het leven in Engeland sowieso erg duur. Zo schrijft hij in zijn eerste brief vanuit Londen al naar zijn ouders ‘dat men met 6 stuivers in Holland verder komt dan met 10 stuivers in Engeland.’[10] En later, na zijn reisje naar Oxford, klaagt hij dat ‘ma maladie’ en het reisje hem veel hebben gekost. Gelukkig kan Constantijn het in perspectief plaatsen, ‘gezien hoeveel mijn gezondheid mij waard is in dit vreemde land’.[11] Het is jammer dat niet alles met geld te koop is. Constantijn blijft nog tenminste tot eind augustus last houden van zijn zweren.

Roosje Peeters, 21 mei 2022

In het gelijknamige boek Constantijn Huygens. Een leven in brieven zijn portretten en brieven van Constantijn en zijn familieleden te zien.


[1] Constantijn Huygens, Mijn leven verteld aan mijn kinderen, F.R.E. Blom ed., 2 delen (Amsterdam 2003) 87.

[2] Ibidem, 91.

[3] Ibidem, 93-95.

[4] Nederlands citaat geparafraseerd door J.A. Worp.

[5] Nederlands citaat geparafraseerd door J.A. Worp.

[6] B. Haeseker, Constantijn Huygens ‘Vileine hippocraten’ (Rotterdam 2010) 49.

[7] Vertaling door Rudolf Rasch.

[8] Vertaling door Rudolf Rasch.

[9] Vertaling door Rudolf Rasch.

[10] Vertaling door Rudolf Rasch.

[11] Vertaling door Rudolf Rasch.