Drie brieven van gouverneur-generaal Specx aan Huygens
Titelpagina van Constantijn Huygens’ Ooghen-troost, 1647.
In 1647 liet Constantijn Huygens bij de Elseviers in Leiden zijn gedicht Eufrasia. Ooghen-troost, aen Parthenine, bejaerde maegd. Over de verduysteringh van haer een ooghe drukken. Het was aanvankelijk bedoeld om zijn vriendin Lucretia van Trello (ca. 1590- 1663)[1] te troosten. Zij was aan één oog blind geworden. Hij stuurde dit troostgedicht, dat hij voltooide op 5 januari 1647, in handschrift aan haar op. Het gedicht was toen niet langer dan zo’n vierhonderd regels. Huygens bleef aan het gedicht werken. Hij breidde het uit tot maar liefst duizend en twee regels en maakte van een particulier gedicht voor een vriendin een boek voor een algemeen publiek door bijvoorbeeld de naam van de bestemmelinge te vervangen door het anonieme ‘Parthenine, bejaerde maegd’. Ook zijn er in de druk tweemaal zoveel Griekse en Latijnse citaten toegevoegd. Hierdoor werd het Nederlandstalige gedicht eveneens voor lezers die liever Latijn lazen, toegankelijk en presenteerde Huygens zich als een humanist.[2]
Presentexemplaren
Het boek verscheen nog in het voorjaar van 1647. Uit zijn briefwisseling blijkt dat Huygens exemplaren ervan stuurde aan onder anderen de dichter en theoloog Jacobus Revius (4583), aan zijn vrienden Descartes (n0279) en Caspar Barlaeus (4704), aan de ex-leraar van zijn zonen Henrik Bruno (4636), aan de Deense diplomaat Corfits Ulefeldt (4586), aan de pastoor van Loon op Zand Benediktus van Kessel (4610) en aan de sterrenkundige katholieke priester Godefridus Wendelius (4616). De receptiegeschiedenis van Huygens’ Eufrasia kan nu dankzij de vondst van een niet eerder bekende brief worden uitgebreid.
Gouverneur-generaal Specx
In het Dordts Archief wordt namelijk een brief (n0629) bewaard van Jacques Specx van 11 mei 1647. Specx, die ook geteisterd wordt door een oogkwaal, bedankt Huygens erin voor het hoogwaardige geschenk met zijn godsvruchtige en geestelijke medicinale inhoud. Het heeft hem zo’n troostrijk medicijn opgeleverd als hij tot dan toe nog van geen dokter, oogarts of chirurgijn heeft genoten.
Anonieme kunstenaar, portret van gouverneur-generaal Specx. Rijksmuseum Amsterdam
Jacques Specx (ca. 1588-1652) is vooral bekend geworden als initiatiefnemer van de jarenlange exclusieve handel die de Vereenigde Oostindische Compagnie heeft kunnen drijven met Japan en Korea. Hij werd in 1609 hoofd van de factorij in Hirado. Deze handelspost bestuurde hij ongeveer tien jaar, daarna werd hij president van de Schepenbank in Batavia en lid in de Raad van Indië. In 1627 moest hij op uitdrukkelijk verzoek van de Heren XVII terug naar Holland om zich te verantwoorden voor zijn gebrekkige boekhouding. Hij trouwde in Holland met Maria Odilia Buys (1615-1636), een kleindochter van landsadvocaat Paulus Buys. Met haar vertrok hij in 1629 opnieuw naar Indië. Hij arriveerde daar een dag na de dood van Jan Pietersz. Coen, wiens begrafenis hij regelde. Door de Raad van Indië werd hij meteen tot interim gouverneur-generaal benoemd. Hij bleef dit tot september 1632. In 1633 was hij terug in Holland. Hij ontving een riant maandgeld en kon gaan rentenieren. Hij vestigde zich in Amsterdam waar hij een belangrijke verzameling Indische, Japanse en Chinese voorwerpen en schilderijen bijeenbracht. Hij bezat onder meer vijf schilderijen van Rembrandt.[3] Later werd hij bewindhebber van de Westindische Compagnie. Specx hertrouwde na de dood van zijn eerste vrouw met Magdalena Doublet (*1595).[4] Zij was een zus van Philips Doublet (1590-1632) die met Geertruydt Huygens (1599-1680) een zus van Constantijn Huygens was getrouwd.
Potten van porselein
Specx was geen onbekende voor Huygens. Uit 1636 is er een brief van hem aan Huygens (1367) waarin hij hem bedankt voor wat hij voor zijn zwager Buys heeft gedaan, en als blijk van dankbaarheid ‘een cleijn Indisch manufactuijrken’ stuurt voor ‘Me vrouwe UE. ghemale’. En in 1640 verontschuldigt Specx zich in een brief (2577) voor zijn traagheid in het uitvoeren van een ‘commissie’ van Huygens voor ‘Porceleine potten’. Hij heeft lang gezocht naar de bedoelde potten, maar geen andere kunnen vinden dan één uit ‘ons huijs’ en drie ‘bij David van Milden’.[5]
Jacques Specx blijkt dus Constantijn Huygens te hebben geholpen aan waarschijnlijk Chinees porselein voor zijn kabinet. Blijkens de nu ontdekte brief uit 1647 heeft Huygens op zijn beurt Specx, via hun gemeenschappelijke zwager, raadsheer Philips Doublet, met een exemplaar van zijn Ooghen-troost poëtisch getroost toen diens gezichtsvermogen ‘overswack’ was.
[2] Het gedicht is uitgegeven door F.L. Zwaan (Groningen, Wolter’s Noordhoff/Bouma’s Boekhuis, 1984). Zie ook: C.W. de Kruyter, Constantijn Huygens’ Oogentroost. Een interpretatieve studie. (Meppel, Boom 1971) en Lise Gosseye, Reading towards the Light. Constantijn Huygens’ Ooghentroost at the beginnings of modernity. (Gent 2011, proefschrift Universiteit Gent).
[3] Gary Schwartz schildert een levendig portret van de man in zijn Rembrandt, zijn leven, zijn schilderijen (Maarssen 1984, 100-101).
Op 27 oktober 1622, vierhonderd jaar geleden, werd de jonge Constantijn Huygens als dank voor zijn diplomatieke diensten ten behoeve van de Engels-Nederlandse betrekkingen door de Engelse koning Jacobus I tot ridder geslagen. Wat was daaraan vooraf gegaan?
Constantijn Huygens zou tijdens zijn lange leven in totaal zeven reizen naar Engeland maken, waarvan vier als jongeman. Het lijdt geen twijfel dat zijn kennismaking met Engeland en zijn inwoners zijn leven heeft beïnvloed en zijn persoonlijkheid gevormd. Ook kon hij zijn kennis van de Engelse taal perfectioneren en leerde hij de groten van het land kennen, wat hem en zijn omgeving in de rest van zijn leven zeer ten goede zou komen. Over Huygens’ relatie met Engeland zouden boeken vol kunnen worden geschreven. Dit blog beperkt zich echter tot zijn eerste drie reizen naar Engeland. Tijdens de derde reis werd hij geridderd. Huygens’ correspondentie uit deze periode (1618-1623) en zijn autobiografie Mijn leven verteld aan mijn kinderen, twee delen, ed. F.R.E. Blom (Amsterdam 2003) vormen daarvoor de belangrijkste bron.
Aan de vooravond van zijn eerste reis naar Engeland componeerde Constantijn een Latijns gedicht getiteld Constantini Huygens in Angliam abituri ad patriam tumultuantem αποταξισ [‘Afscheid van van Constantijn Huygens van het turbulente vaderland bij zijn vertrek naar Engeland’]. Waarschijnlijk op initiatief van zijn vader Christiaan sloot Constantijn zich samen met de jonge schilder Jacques de Gheyn aan bij het gezelschap van de Engelse ambassadeur Sir Dudley Carleton, die op het punt stond voor enkele maanden naar Engeland terug te keren.
Caron House, UB Utrecht, Journaal van A. Booth.
Daar aangekomen was Constantijn een tijdje te gast bij de Nederlandse ambassadeur Noël de Caron in Caron House in South-Lambeth, wat als nadeel had dat hij zijn Engels niet in de praktijk kon brengen [brief van Constantijn aan zijn ouders van 22 juni 1618]. Bovendien lag de locatie vrij ver van Londen, en Constantijns lange wandelingen naar de stad resulteerden in een ontstoken hiel met etterende blaren. [Zie ook het blog ‘Op blaren lopen in Engeland’ van Roosje Peeters]. Door de koorts moest hij meer dan een week het bed houden. Hij knapte echter niet op, zodat een dokter moest worden ingeschakeld, en Constantijn liet zich ‘in handen vallen van dit lelijke Hippocratische ras’. Hij klaagde ook hevig over de hoge rekening. Niet alleen had hij de helft vooruit moeten betalen – wat in Engeland de gewoonte was – ook vond hij de veertig shilling sterling wel erg hoog. Maar, zo ging dat ‘in een land waar geld zo gemakkelijk wegvloeit’ [brief van Constantijn aan zijn ouders van 14 juli 1618].
Eenmaal genezen maakte hij educatieve uitstapjes, waarbij hij de gastvrijheid genoot van vele vooraanstaande Engelsen die in zijn latere leven belangrijke contacten zouden worden. Enthousiast schreef hij zijn broer Maurits dat hij zich bevond: ‘in het fraaiste land ter wereld waar we dagelijks paleizen en dorpen zien om op klavecimbeldeksels te schilderen’ [brief van Constantijn Huygens aan zijn broer Maurits van 4 juli 1618]. Zo bewonderde hij de kunstcollectie van Thomas Howard, graaf van Arundel, en kreeg hij de schilderijengalerij van de jong overleden prins Henry te zien. Verder bezocht hij Oxford en de Bodleian Library, waar hij meer dan een week werd beziggehouden door Eduard van Meetkercke, tutor aan Christ Church. Ook was hij in Cambridge in gezelschap van Sir William Heydon, over wie hij meer dan zestig jaar later nog wist te vermelden dat deze een ijzeren linkerhand had, die hij zo handig gebruikte dat hij net als een normale hand functioneerde. Verder was Constantijn aanwezig bij een zitting van het Britse parlement en genoot hij van Italiaanse concerten op de ambassade van Savoye [brief van Constantijn aan zijn ouders van 22 juni 1618]. Zijn gastheer daar was Giovanni Francesco Biondi. Onlangs werd een brief van Constantijn aan hem ontdekt waaruit blijkt dat hij in 1615 Constantijns leraar Italiaans was.
Jacobus I van Engeland ca. 1620, Royal Collection, Wikimedia Commons.
Andere hoogtepunten van Constantijns eerste reis waren zijn ontmoetingen met koning Jacobus I. De eerste keer, op 10 juli, bracht de koning een bezoek aan het landgoed van de Nederlandse ambassadeur Caron, waar Constantijn op dat moment verbleef. Ieder jaar kwam de koning daar om zelf vanaf een speciaal gestoffeerde ladder Carons kersen te plukken. Constantijn mocht na afloop de hand van de koning kussen [brief van Constantijn aan zijn ouders van 14 juli 1618]. Later, in september, werd de koning uitgenodigd om te komen jagen in Bagshot, het landgoed waarvan Caron sinds 1612 beheerder was. Bij die gelegenheid werd Constantijn gevraagd op zijn luit te spelen voor de koning, terwijl deze met de hertog van Buckingham zat te kaarten. Hij speelde
… een klein half uur [… terwijl] deze vorst, van nature de muziek weinig genegen, verschillende malen zijn [kaart]spel onderbrak om naar mij te luisteren, wat hij heel goedmoedig deed, zonder zijn gewone uitdrukkingen achterwege te laten, om mij het genoegen duidelijk te maken dat hij aan mijn spel beleefde, waarbij hij mij zelfs de eer aandeed om met mij te spreken met een vriendelijke en glimlachende gezichtsuitdrukking. Nadat ik hem de hand had gekust, ging ik weg, in een opperbeste stemming, zeer in mijn nopjes vanwege het succes van mijn zaakjes. Ziehier een Ilias over wat er in een half uur is gebeurd [vertaling Rudolf Rasch].
Met dezelfde brief waarin Constantijn zijn ouders zo trots op de hoogte bracht van deze gebeurtenis, stuurde hij hen twee hertenpasteitjes. Deze waren bereid van het hert dat de koning samen met zijn zoon – de prins van Wales – van tien uur ‘s ochtends tot elf uur ‘s avonds had opgejaagd. Het arme dier was tenslotte door de prins gedood toen het uit de vijver tevoorschijn kwam waar het zich had geprobeerd te verstoppen [brief van Constantijn aan zijn ouders van 17 september 1618].
Hoewel Constantijn oorspronkelijk in augustus met Carleton zou terugkeren, gaf hij er de voorkeur aan zijn verblijf te verlengen [brief van Constantijn aan zijn ouders van 31 augustus 1618]. Caron regelde dat Constantijn naar Nederland kon terugkeren in het gezelschap van de Anglicaanse afgevaardigden naar de Synode van Dordrecht, die op 13 november zou aanvangen [brief van Constantijn aan zijn ouders van 6 oktober 1618]. Op 2 november was Constantijn weer veilig thuis, en opnieuw componeerde hij een gedicht, deze keer met de titel ‘Constantijn Huygens Ex Magna Britannia Redux Patrim Salutat’ [‘Constantijn Huygens groet zijn vaderland bij zijn terugkeer uit Groot-Brittannië’].
De tweede reis: 23 januari – 30 april 1621
Constantijns volgende reis naar Engeland ondernam hij als ambassadesecretaris, een functie waarin hij ervaring had opgedaan tijdens een diplomatieke missie naar Venetië in 1620 onder leiding van François van Aerssen. Het belangrijkste doel van de gezantschapsreis naar Groot-Brittannië was het verkrijgen van steun van koning Jacobus voor zijn dochter Elizabeth en haar man Frederik V van de Palts, die onlangs waren onttroond als koningin en koning van Bohemen. De missie was gedoemd te mislukken, want de koning streefde naar vriendschap met ‘vijand’ Spanje, en was meer bezig met de onderhandelingen over een huwelijk tussen zijn zoon, de prins van Wales, en de Spaanse infante Maria Anna, de zogenaamde ‘Spaanse Match’. Steun voor zijn eigen dochter zat er op dat moment niet in.
De reis bezorgde Constantijn behoorlijke kopzorgen, maar tegelijkertijd deed hij veel ervaring op omdat hij vaak moest inspringen voor de zes onbekwame collega’s uit het gezantschap waarvan hij deel uitmaakte. Ze spraken hun talen slecht en de jonge Constantijn moest werkelijk alles zelf doen: van het maken van vertalingen, het opstellen van concept-teksten en het voeren van gesprekken, tot het snijden van hun vlees. Maar hij genoot ervan: ‘Persoonlijk prijs ik God dat hij mij de gelegenheid heeft gegeven mij nuttig te maken’ [brief van Constantijn aan zijn ouders van 2 februari 1621]. En hij vond ook tijd voor ontspanning en vermaak:
Afgelopen zondag zag ik een voortreffelijke [masque], die door de prins van Wales aan de koning werd aangeboden, en waartoe ik door de gunst van de heer [Edward] Cecil toegang had gekregen, terwijl voor verschillende andere aanzienlijke personen de deur gesloten bleef [vertaling Rudolf Rasch] [brief van Constantijn aan zijn ouders van 23 februari 1621].
Francis Bacon, circa 1731, naar een origineel van ca. 1618. National Portrait Gallery. Wikimedia Commons.
Constantijn maakte ook veel nieuwe vrienden, zoals de kunstenaar-uitvinder Cornelis Drebbel, die er volgens Constantijn uitzag als een boer, maar kon spreken als de wijzen van Samos en Sicilië samen [Mijn leven, I, 117 en 129]. Hij leerde in deze periode ook de geleerden Raphael Thorius, Thomas Reid/Rhaedus en Thomas Murray, secretaris van de prins van Wales, kennen [brief van Constantijn aan Daniël Heinsius 14 mei 1621]. Ook ontmoette hij Francis Bacon, vlak voordat deze in ongenade zou vallen. Hoewel Constantijn Bacon bewonderde om zijn wijsheid, walgde hij van diens uiterlijk en zijn gebaartjes, die hij beschouwde als het toppunt van arrogantie en hoogmoed [brief van Constantijn aan Daniël Heinsius 6 juni 1621].
Deze keer was Constantijn niet zo enthousiast over Londen als bij zijn eerste reis, niet alleen vanwege de tegenvallende diplomatieke resultaten, maar ook vanwege de koude winter: ‘Hier rijdt men over de Thames, iets wat men al vele jaren niet meer heeft gezien’ [brief van Constantijn aan zijn ouders 14 februari 1621]. Ook deed hij veel inkopen, zowel voor zichzelf als voor zijn familie in Nederland. Hoewel hij klaagde over de kosten – omdat het geld daar maar de helft van de waarde had – kocht hij er laarzen, hoeden, handschoenen, messen, boeken en zelfs tabouretjes (lage zitmeubels) [brief van Constantijn aan zijn ouders 3 maart 1621]. Bij zijn vertrek kreeg ‘Constantin Huggins a chayne of gold 45 l. valew’ als afscheidscadeau van de koning [Finet, John, Finetti Philoxenis: som choice observations of Sr. John Finett knight, and master of the ceremonies to the two last Kings, touching the reception, and precedence, the treatment and audience, the puntillios and contests of forren ambassadors in England, 79]. Toch was Constantijn blij om op 30 april 1621 terug te zijn in de Republiek [J.H.W. Unger, Dagboek van Constantijn Huygens (Amsterdam 1885), 10].
De derde reis 5 december 1621 – 13 februari 1623
Binnen zes maanden was Constantijn terug in Londen, opnieuw als secretaris van een diplomatieke missie onder leiding van François van Aerssen. Omdat het Twaalfjarig Bestand tussen de Nederlandse Republiek en Spanje was afgelopen, was het des te meer zaak koning Jacobus te overtuigen zijn Spaanse sympathieën te laten varen. De koning stond echter nog steeds niet open voor discussie, ondanks het tegenwerkende parlement en het onsympathieke volk, zoals Huygens zijn ouders vertelde [brief van Constantijn aan zijn ouders 18 januari 1622]. Twee andere ingewikkelde problemen die de diplomaten tot een goed einde moesten brengen, waren het conflict tussen de Nederlandse en de Engelse Oost-Indische Compagnieën en de geschillen over de territoriale grenzen van de visserij. Ook over al deze politieke zaken deed Constantijn uitgebreid verslag in de brieven aan zijn vader en moeder, met als rode draad zijn frustratie en klachten over de obstructie van de Engelsen. Hij drong er bij zijn ouders op aan zijn brieven aan niemand te laten lezen; de vertrouwelijke inhoud was te gevaarlijk [brief van Constantijn aan zijn ouders 18 januari 1622].
Michiel Jansz. van Mierevelt, François van Aerssen, 1636, RCE.
Opnieuw was Constantijn leergierig, en hij was zijn leermeester Van Aerssen diep dankbaar voor alle instructies die hij kreeg en zijn introducties bij invloedrijke personen. Over zichzelf schreef hij: ‘Ik lijk op een deegmassa die steeds opnieuw wordt gerold en gekneed om een brood te vormen’ [brief van Constantijn aan zijn ouders 18 januari 1622].
Een ander onderwerp dat geregeld terugkeert in Constantijns brieven uit die periode was de schaamte over zijn beperkte garderobe. Hij klaagde dat het enige satijnen pak dat hij bezat erg versleten was door alle ritten die hij in de koets en te paard had gemaakt, en dat hij er in vergelijking met de Engelse jeugd als een dwaas uitzag. En hij schreef dat ‘niet uit ijdelheid maar vanwege mijn respectvolle verplichtingen’ [brief van Constantijn aan zijn ouders 30 maart 1622]. Ook benadrukte hij herhaaldelijk de noodzaak van de aanschaf van kanten kragen, omdat die in Londen zeer in de mode waren. En natuurlijk kreeg hij weer opdrachten om boodschappen te doen. Zo kocht hij voor zijn moeder een tinnen servies, voor zijn vader zilveren kousen, laarzen voor zijn broer Maurits, handschoenen, messen en linten voor zijn zussen Geertruid en Constantia, en veel boeken voor zijn Nederlandse vrienden. Ook intensiveerde hij zijn eerdere contacten, zoals die met Cornelius Drebbel, bij wie hij een bril kocht. Ook schafte hij via Drebbel een camera obscura aan, iets waarvan hij diep onder de indruk was, omdat de bewegende beelden die werden vertoond zo levensecht overkwamen [brief van Constantijn aan zijn ouders 13 april 1622]. Eerder had zijn vader hem gewaarschuwd voor Drebbel, omdat hij had gehoord dat deze wel eens een tovenaar zou kunnen zijn, tot groot vermaak van Constantijn en Drebbel zelf [Mijn leven, II, 226].
Aen de sonn, Constantijn Huygens’ vertaling van Ad solem van John Donne, Koninklijke Bibliotheek, KA40a_1630_02r.
Zijn belangrijkste nieuwe sociaal-culturele contact was de familie Killigrew, met aan het hoofd Sir Robert Killigrew en diens vrouw Mary Killigrew-Woodhouse, een nicht van Francis Bacon. Na de dood van sir Robert zou zij hertrouwen met Sir Thomas Stafford. In zijn autobiografie meldt Constantijn dat alles in hun huis de sfeer van ware adel uitstraalde, en ook dat dit echtpaar hem, een onbeduidende vreemdeling, zo gastvrij in huis had genomen, waarvoor hij hen de rest van zijn leven diep dankbaar zou blijven. Bij hen thuis leerde Constantijn nieuwe mensen kennen, zoals de dichter John Donne, van wie Huygens later negentien gedichten zou vertalen. Ook hoorde hij er roddels van Elizabeth Throgmorton, weduwe van Sir Walter Raleigh, over haar tijd als hofdame aan het hof van koningin Elizabeth I.
Constantijn heeft ooit verklaard dat hij met muziek de sympathie van veel mensen had gewonnen, en het lijkt erop dat in de Killigrew-kring muziek ook de belangrijkste verbindende schakel was. Constantijn voerde zijn gansachtig gegak `tussen al die sierlijke zwanen` uit met vooraanstaande musici zoals Nicholas Lanier en Jacques Gaultier, en natuurlijk met Mary Killigrew zelf,
‘… moeder van (het verbaast me nog steeds) een dozijn kinderen […] die met haar sneeuwwitte hals zuivere godenzang ten gehore [bracht] en haar hemelse liederen begeleidde met luitspel alsof de Thracische hand zelf de snaren bespeelde’ [Mijn leven, I, 127].
Ondanks het feit dat de diplomatieke onderhandelingen met de Engelsen stroef verliepen, werd Constantijn op 27 oktober 1622 op voorspraak van François van Aerssen tot ridder benoemd. Constantijn werd ontvangen in de residentie van de koning Jacobus in Royston, waar deze hem tot ridder sloeg met een zwaard dat hij mocht houden. Op de terugweg viel Constantijn van zijn paard en bezeerde hij vreselijk zijn voet, omdat die vast bleef zitten in de stijgbeugel [Mijn leven, I, 121-123]. In zijn autobiografie doet Constantijn het voorkomen alsof deze ridderlijke onderscheiding een grote verrassing voor hem was. Maar dat klopt niet helemaal, want hij had het diploma [hieronder afgebeeld] al vijf dagen eerder ontvangen. Op diezelfde dag plaatste Constantijn ook het aan het begin van dit artikel afgebeelde motto en wapen in het album amicorum van Cornelis de Glarges. En met zijn broer Maurits had hij vijf maanden daarvoor al de heraldiek besproken van het wapen dat hij als ridder zou gaan voeren [Mijn leven, II, 208-209].
Voor Constantijn eindigde zijn derde reis in mineur. Tijdens zijn vorige reis waren er in zijn brieven al tekenen van neerslachtigheid, maar deze keer schreef hij openlijk aan zijn ouders dat hij soms overvallen werd door melancholie en dat hij ‘een droevig hart’ had [brief van Constantijn aan zijn ouders 30 april 1622]. Het voortdurende uitstel van de terugkeer van de diplomatieke missie, de frustratie over zijn garderobe, het gebrek aan geld, heimwee en ook zijn zorgen over de hervatting van de oorlog met Spanje brachten hem ‘rustelooze nachten, mijmeringen sonder end’, zo beschreef hij het in zijn gedicht ‘De uytlandighe herder, aen den heere Daniël Heins, ridder etc.’. Zijn onmogelijke verliefdheid op Lady Killigrew zal vast ook wel een rol hebben gespeeld. Als afscheidscadeau was Constantijn weer een gouden ketting beloofd, maar deze was niet klaar bij zijn vertrek. Om het geschenk alsnog te kunnen krijgen moest hij een losgeld van zeven gouden Jacobussen betalen [brief van Constantijn aan Edward Cecyl april 1623].
Tot slot
Toch had Constantijns relatie met Engeland nog een andere wending kunnen krijgen, als zijn beschermheer Van Aerssen zijn zin had gekregen [H.A. Hofman, Constantijn Huygens (1596-1687) (Utrecht 1983),48-68]. In 1622 ontstond namelijk het idee dat Constantijn de Nederlandse ambassadeur Noël Caron zou kunnen bijstaan, met tot doel hem later op te volgen. Constantijns verheffing tot de Engelse adel maakte deel uit van die strategie. Helaas overleed Caron al in december 1624, zodat Van Aerssens plan in duigen viel. Voor de opvolging van Caron had Constantijn nog te weinig ervaring en dus werd Albert Joachimi de nieuwe ambassadeur in Engeland. Op dat moment was er een vacature voor secretaris van stadhouder Frederik Hendrik en Constantijn solliciteerde met succes. Daarmee was hij verzekerd van een vaste baan en een inkomen, en zo werd Constantijns diplomatieke carrière in Engeland in de kiem gesmoord.
Rembrandt van Rijn, Maurits Huygens 1632, bpk / Hamburger Kunsthalle / Elke Walford
Meer over Huygens’ Engelse ridderschap en over zijn depressiviteit is te vinden in het artikel van Margriet Lacy en Maurits Ebben in de bundel Constantijn Huygens. Een leven in brieven (Catullus 2022). Zij bespreken daarin een brief van Maurits Huygens die zijn broer Constantijn in Engeland probeert op te beuren. Nog veel meer over deze drie reizen en over de vier volgende reizen die Constantijn naar Engeland zou maken, verschijnt binnenkort in het artikel ‘The English Travels of Constantijn Huygens (1596-1687)’ in de bundel Anglo-Dutch Connections in the Early Modern World (Routledge 2023).
Loderein, een verbastering van eau de la Reine, is een reukwater op alcoholbasis met rozemarijn als belangrijkste ingrediënt. Het werd vroeger veel gebruikt, zowel om te verfrissen als om te genezen. De oorsprong van de benaming is terug te voeren tot de echtgenote van koning Karel Robert I van Hongarije, Elizabeth van Polen (1305-1380), voor wie het als eerste zou zijn gemaakt om haar van haar hoofdpijn te verlossen. Het reukwater was zeer populair in de 17e eeuw. Aan het hof van Lodewijk XIV was het een favoriet product. In Nederland gebruikte men zogenaamde lodereindoosjes, die een met het geurwater besprenkeld sponsje bevatten om een aangename, verfrissende geur te verspreiden. Ook Constantijn Huygens was een liefhebber van dit water, dat hij in zijn documenten eau d’Hongrie noemt. Hij experimenteerde veel met planten en kruiden, zo maakte hij er recepten mee en creëerde hij geuren. Daarover onderhield hij contact met een netwerk van geïnteresseerde mannen én vrouwen, meestal via brieven.
Constantijn Huygens aan Henry Oldenburg, 26 januari 1677, Royal Society London, MS. H 3, no. 35.
Een brief van Huygens aan Henry Oldenburg (1618-1677), secretaris van de Royal Society, verschaft meer inzicht in Huygens’ kennis van dit specifieke geurwater. Zo beschrijft hij dat het perfecte recept behalve alcohol alleen de bloemblaadjes van de rozemarijnplant mag bevatten en beslist geen groene naalden. De bloemen moeten bij voorkeur uit de buurt van Orange in Zuid-Frankrijk afkomstig zijn, aangezien de kwaliteit van de plant daar het meest optimaal is. Toch is Huygens wel benieuwd hoe het reukwater zich zal gedragen op basis van de rozemarijn die in Engeland groeit, aangezien hij weet dat de plant daar ook welig tiert. Hij vraagt Oldenburg dan ook om hem wat bloemen op te sturen, zodat hij het kan vergelijken.
Henry Oldenburg, door Jan van Cleve, Royal Society, Wikimedia Commons.
Huygens vertelt ook dat zijn ziekelijke zuster Geertruyd, inmiddels de zeventig gepasseerd, veel baat heeft bij dit water en van het ene op het andere moment hersteld lijkt te zijn wanneer zij het heeft gedronken. Haar polsslag is dan weer subiet rustig en stabiel. Huygens voegt eraan toe dat Robert Boyle (de bekende Engelse wetenschapper, ook lid van de Royal Society) hem er wel om zal uitlachen als hij hoort dat hij zich verlaagt tot dit soort details. Maar hij wijst erop dat de geneeskrachtige werking van het water is bevestigd, enerzijds door de positieve ervaring van zijn zuster en anderzijds door zijn zoon Christiaan, die het hem heeft aangeraden. In zijn brief aan Oldenburg noemt Huygens overigens niet Moise Charas, de Franse apotheker en botanicus afkomstig uit Orange, met wie hij zich al eerder in contact had gesteld over dit reukwater en andere geneeskrachtige recepten. Oldenburg noteert weliswaar: ‘The method of making true Hungary water’ bovenaan de brief, maar het is niet bekend of hij en Huygens verder nog over dit onderwerp contact hebben gehad.
Eind achttiende eeuw raakte de geur enigszins in de vergetelheid door de opkomst van een ander beroemd water: eau de Cologne. Tegenwoordig wordt rozemarijn veel toegepast in de aromatherapie, die het een opwekkende invloed toekent en inzet tegen allerlei kwalen, waaronder hoofdpijn. Ook bestaan er nog steeds parfumhuizen zoals Fragonard en Maison Nicolas de Barry die de geur in hun assortiment hebben.
Ineke Huysman, 3 juni 2022
Dit jaar eindigt de database met de nog bestaande correspondentie van Constantijn Huygens zijn voltooiing. Ook is inmiddels de bloemlezing Constantijn Huygens. Een leven in brieven verschenen.
In 1618 vertrekt de tweeëntwintigjarige Constantijn Huygens voor het eerst naar Engeland. Hij blijft er voor een periode van ‘drie zoete maanden’(alhoewel hij er volgens zijn brieven van juni tot en met oktober is), onder begeleiding van Sir Dudley Carleton (1573-1632). Het is tijdens dit bezoek dat hij vloeiend Engels leert spreken, en hij geeft ons de tip om bij het leren van een taal een basis aan te leggen met behulp van boeken, waarop je kunt bouwen in het land van de taal.[1]
Constantijn beschrijft in zijn autobiografie Mijn leven verteld aan mijn kinderen (1678) dat hij tijdens dit bezoek ook een uitstapje heeft gemaakt naar Oxford en de Bodleian Library aldaar. Volgens zijn briefwisseling vond dit eind juli plaats. Ook doet hij verslag van zijn volgende uitstapje dat hem in september naar Cambridge leidt onder begeleiding van Sir William Heydon (1579-?). In geuren en kleuren beschrijft hij zijn bezoek, maar hij wijdt minstens evenveel woorden aan Heydon zelf. De beste man was namelijk tijdens een gevecht zijn linkerhand kwijtgeraakt, waardoor hij zich met een ijzeren exemplaar moest behelpen. Constantijn schrijft echter: ‘het gemis wist hij zo goed te maskeren dat als hij het niet zelf eerlijk onthuld had, ik altijd zou hebben gedacht dat hij nog beide handen had. Hij […] had die door oefenen en uit oefening verkregen gewenning zo leren bewegen dat de functie van de verloren linkerhand precies werd nagedaan.’[2] Dit moet een grote indruk op hem hebben gemaakt, zeker als hij het zestig jaar later nog zo enthousiast beschrijft.
James VI en I ca. 1620, door Paul van Somer I, Royal Collections, Wikimedia Commons.
Over zijn eerste verblijf in Engeland schrijft Constantijn verder nog dat hij koning Jacobus I (James VI in Schotland en James I in Engeland; 1566-1625) heeft mogen ontmoeten, wat volgens zijn briefwisseling op 10 juli plaatsvond. Hij schrijft in een brief dat hij op 17 september zelfs luit heeft mogen spelen voor de koning. Ook noteert Constantijn met welk een enorme gastvrijheid hij overal is ontvangen.[3] Het is duidelijk dat hij positieve herinneringen heeft overgehouden aan de reis. Uit de brieven aan zijn ouders blijkt echter dat het hem niet alleen maar meezat. Zo overlijdt tot zijn grote verdriet zijn zusje Catharina (1601-1618) en ook laat zijn gezondheid het erg afweten. Op 1 juli 1618 schrijft hij zijn ouders nog: ‘Gelukkig ben ik gezond; ziek zijn zou hier ook dubbel onaangenaam en kostbaar zijn, omdat ik even ver van Londen af woon als Den Haag van Delft ligt.’[4]
Een paar dagen later al is daar grote verandering in gekomen. Op 8 juli schrijft hij namelijk aan zijn ouders dat hij zich al enige tijd niet goed voelt: ‘Ik heb een erge zweer aan mijn hiel, daar kwam koorts bij en ik sliep slecht. Maar nu heb ik het ding met eene naald doorgestoken en voel mij oneindig veel beter.[5] Barend Haeseker verklaart in Vileine hippocraten dat Constantijn die blaren heeft opgelopen door zijn lange wandeltochten tussen Londen en zijn logeeradres bij Noël de Caron (Nederlands diplomaat in Londen; ca. 1550-1624).[6]
Constantijn Huygens aan zijn ouders, 14 juli 1618, Koninklijke Bibliotheek KA 49, p. 51-54.
Een ruwe en lompe man
De zweer die Constantijn zelf heeft doorgestoken met een naald, blijft pijn doen. In een brief aan zijn broer Maurits van 14 juli schrijft hij dat hij geen laars aan zijn voet meer kan verdragen. Ook schrijft hij er dan uitgebreider over aan zijn ouders. Hij blijft er, ondanks het doorprikken, veel last van houden door ‘de grote weerstand van de huid van de hiel (die daar dikker en harder is dan overal anders) tegen de warmte van de zweer, die mij van binnen geweldig veel pijn bezorgde.’[7] Dit klinkt alsof de wond is gaan ontsteken, en Constantijn heeft er inderdaad maar een dokter bij geroepen. Zijn houding tegenover de chirurgijn is op zijn minst dubbel te noemen. Zo beschrijft hij de man als ‘un homme rude et grossier’, maar geeft hij ook toe dat de chirurgijn zeer ervaren en populair is. Iets verderop in de brief heeft Constantijn het zelfs over ‘tomber entre les mains de cette vilaine race Hippocratique’.
De voetoperatie, door Pieter Jansz. Quast, ca. 1630, Rijksmuseum.
Een chirurgijn is geen dokter zoals we die nu kennen. Universitair opgeleide artsen hielden zich vooral bezig met interne geneeskunde, terwijl chirurgijns zich richtten op operaties en andere ingrepen. Het vak van chirurgijn kwam dan ook voort uit dat van de barbiers, en zij gebruikten hun scherpe messen voor zowel het knippen van haar als het afzetten van ledematen. Misschien is dit de reden dat Constantijn zijn redder in nood met wat argwaan bekijkt.
Een hoge rekening
Constantijn heeft dus een enigszins negatieve houding tegenover de chirurgijn, die hem uiteindelijk toch heeft geholpen. Hij begint zijn brief van 14 juli met de woorden ‘Sinds mijn laatste brief […] is mijn gezondheid, Gode zij dank, voortdurend vooruit gegaan, wat mij vreugde en tevredenheid verschaft’.[8] Zijn eerdere afkeurende woorden lijken dan ook meer te maken te hebben met zijn wrok over de hoge rekening. Niet alleen moest hij de helft van het bedrag vooruit betalen, wat de gewoonte was in Engeland, ook vond hij het bedrag (2 pond sterling of 40 shilling sterling) erg hoog. Maar, zo was het nu eenmaal ‘in een land waar het geld je uit de hand vliegt’.[9]
Constantijn vond het leven in Engeland sowieso erg duur. Zo schrijft hij in zijn eerste brief vanuit Londen al naar zijn ouders ‘dat men met 6 stuivers in Holland verder komt dan met 10 stuivers in Engeland.’[10] En later, na zijn reisje naar Oxford, klaagt hij dat ‘ma maladie’ en het reisje hem veel hebben gekost. Gelukkig kan Constantijn het in perspectief plaatsen, ‘gezien hoeveel mijn gezondheid mij waard is in dit vreemde land’.[11] Het is jammer dat niet alles met geld te koop is. Constantijn blijft nog tenminste tot eind augustus last houden van zijn zweren.
Roosje Peeters, 21 mei 2022
In het gelijknamige boekConstantijn Huygens. Een leven in brieven zijn portretten en brieven van Constantijn en zijn familieleden te zien.
[1] Constantijn Huygens, Mijn leven verteld aan mijn kinderen, F.R.E. Blom ed., 2 delen (Amsterdam 2003) 87.
Christiaan Huygens sr. (1551-1624), de vader van Constantijn, huwde pas met Susanna Hoefnagel (1561-1633) in 1592, op de leeftijd van 41 jaar[1] Hun eerste kind, Maurits (1595-1642), werd een paar jaar later geboren en het jaar erop volgde Constantijn (1596-1687). Een van de vroegste herinneringen aan zijn vader die Constantijn beschrijft in Mijn jeugd (1629-1631) betreft iets dat plaatsvond toen hij nog maar anderhalf jaar oud was. Constantijn was aan het spelen bij de open haard waar een hekje voor stond, en ‘op een gegeven moment stak ik daar mijn hoofd doorheen en omdat ik toen niet meer terug kon, was ik duidelijk in levensgevaar.’[2] Zijn broer Maurits rende gelukkig naar hun vader Christiaan, die op dat moment met een jichtaanval op bed lag. Constantijn schrijft: ‘Mijn vader vergat onmiddellijk zijn eigen toestand, vloog naar de andere kamer en redde mij uit mijn benarde positie.’[3]
Dankzij deze anekdote, die gelukkig goed afliep, is bekend dat Christiaan op zijn zevenenveertigste al last had van jicht (ontsteking van de gewrichten door afzet van urinezuurkristallen). Jicht, ook podagra genoemd (gout in het Engels), werd vaak beschreven als ‘de ziekte der rijken’ omdat het vooral voorkwam bij mannen tussen de dertig en zestig jaar die er een ongezonde levensstijl op na hielden (zoals diplomaten die veel moesten drinken en dineren met hun sociale contacten). Overmatige alcoholinname is een van de veelvoorkomende oorzaken van jicht. De wijn die men dronk, werd soms ook nog eens zoeter gemaakt met lood, wat het risico op jicht nog groter maakte, omdat lood een schadelijk effect heeft op de werking van de nieren.
Frontispice van ‘Verhandelinge van het Podagra en Vliegende Jigt om die Sekerlijk te genesen’ (Amsterdam 1684). Gravure door Stephen Blankaart.
In de database met de correspondentie van Constantijn Huygens bevinden zich acht brieven van Justinus van Nassau (1559-1631) aan Constantijn Huygens. Daarvan zijn er twee nooit eerder uitgegeven. Wie was Justinus van Nassau en wat was zijn relatie met Constantijn Huygens? Waar gaan de brieven over?
De overgave van Breda in 1625 door Diego Velázquez (ca. 1635), Wikimedia Commons. Links Justinus van Nassau die Ambrogio Spinola de sleutels van de stad Breda aanbiedt.
Justinus was de zoon die voortkwam uit de kortstondige relatie tussen Eva Elinx (ca. 1535-1590) en Willem van Oranje na het overlijden van zijn eerste echtgenote, Anna van Buren. Hoewel Justinus nooit als wettige nakomeling werd erkend, kreeg hij wel een adellijke opvoeding aan het hof. Na zijn studie aan de net opgerichte Universiteit van Leiden maakt hij carrière als luitenant-admiraal van Zeeland (1585-1601) en was hij onder meer betrokken bij de verdediging van Antwerpen en de Vlaamse kust tegen de Spanjaarden. Met het landleger vocht hij mee bij de inname van Breda en de Slag bij Nieuwpoort.
Ook reisde hij als diplomaat verschillende malen naar Frankrijk en Engeland, onder andere met Johan van Oldenbarnevelt. In 1597 trouwde Justinus met Anna van Merode (1565-1634) met wie hij drie kinderen kreeg. In 1601 werd hij gouverneur van Breda en hij bekleedde die functie totdat de stad in 1625 moest capituleren. Daarna trok hij zich terug in Leiden en verdiepte zich in de wetenschap. [Verder lezen: A.P. van Vliet, Bastaard van Oranje. Justinus van Nassau: admiraal, diplomaat en gouverneur (1559-1631) (Zutphen 2017)]
Peetvader
Tijdens de uitoefening van zijn functie als secretaris van Willem van Oranje had Constantijns vader Christiaan Huygens een vriendschappelijke band met Justinus opgebouwd. Toen zijn zoon Constantijn in 1596 werd geboren, vroeg Christiaan, inmiddels secretaris van de Raad van State, aan Justinus of hij peetvader (parrain) van zijn tweede kind wilde worden. De andere ‘peetvader’ was het bestuur van de stad Breda, een stad waarmee Christiaan een hechte band had, omdat hij er in de buurt was geboren en getogen. Justinus schonk een ‘pillegift’ (doopgeschenk) in de vorm van een vergulde kelk, die Constantijns moeder Suzanna Hoefnagel later in haar testament aan Constantijn vermaakte.
Ondertekening van een brief van Justinus van Nassau aan Constantijn Huygens van 15 mei 1627, Koninklijke Verzamelingen, Archief Constantijn Huygens, G1-9.1.
Er is niet zoveel bekend over de relatie tussen Constantijn en zijn peetvader, Constantijn zelf heeft er niets over vastgelegd. We zullen het dus moeten doen met de acht overgeleverde brieven die Justinus aan Constantijn schreef tussen 1627 en 1630, toen hij in Leiden woonde. Zo accepteerde hij op 25 maart 1627 hartelijk Constantijns uitnodiging voor diens huwelijk met Susanna van Baerle, maar moest hij zijn vrouw verontschuldigen omdat zij verkouden was. Uit zijn daarop volgende brief maken we op dat Constantijn hem het verslag van zijn reis naar Venetië had uitgeleend. Justinus schrijft dat hij wenste dat hij twintig jaar jonger was, want dan zou hij al die zeldzaamheden in de mooie en grote steden van die magnifieke republiek van Venetië zelf gaan bezichtigen. In een andere brief lezen we dat hij bewondering maar ook kritiek had op het hem door Constantijn toegezonden relaas van Francis Vere (1560-1609) over de Slag bij Nieuwpoort. Hij had het gelezen en herlezen en kwam tot de slotsom dat de Engelse commandant uitstekend had beschreven wat hij zelf aan verdiensten had geleverd, maar dat de prestaties van de andere partijen, bijvoorbeeld die van onze eigen cavalerie en wijlen prins Maurits, wel wat meer aandacht hadden mogen krijgen. In andere brieven vraagt Justinus aan Constantijn om voorspraak bij de stadhouder Frederik voor benoemingen in het leger, onder andere voor zijn eigen zoon, vermoedelijk Philips jonker van Nassau, heer van Grimhuizen, Hoekelom en Wijchen (1605-tussen 1672 en 1676).
Nieuwe brieven in de British Library
Brief van Justinus van Nassau aan Constantijn Huygens van 28 december 1630, British Library, Add MS 19272, f. 86-87.
Vier brieven van Justinus van Nassau worden bewaard in het archief van Constantijn Huygens bij Koninklijke Verzamelingen in Den Haag. De twee hiervoor genoemde recommendatie-brieven bevinden zich in de British Library. Daar worden echter nog twee brieven bewaard die niet in de gedrukte brieven-editie van J.A. Worp staan. In zijn brief van 23 november 1630 beschrijft Justinus hoe een ernstige verkoudheid hem nog steeds verhindert het stadhouderlijk echtpaar, en Constantijn en zijn familie, in Den Haag te bezoeken. De winter is niet geschikt voor mensen van zijn leeftijd, zo schrijft hij, maar hij hoopt toch binnen enkele dagen te kunnen komen. In de tweede onbekende brief komt Justinus terug op zijn eerdere verzoek om voorspraak voor zijn zoon. Ook vraagt hij of Constantijn kan regelen dat zijn zoon toestemming krijgt zijn vrouw te kunnen bezoeken die op sterven na dood is geweest. Daarna werd het stil. Constantijns peetvader schreef niet meer, hij overleed op 26 juni 1631.
Uit de brieven van Justinus van Nassau aan Constantijn Huygens komt duidelijk naar voren dat Justinus, zoals het een goede peetvader betaamt, oprecht interesse toonde voor Constantijn. Tegelijkertijd maakte hij, zoals velen in die tijd, grif gebruik van de cruciale positie die Constantijn als secretaris van de stadhouder innam.
In de database met de correspondentie van Constantijn Huygens bevinden zich meer dan 2.000 brieven die nog niet eerder zijn beschreven. Ook in de bundel Constantijn Huygens, Een leven in brieven staan meer brieven die nog niet eerder zijn uitgegeven.
Je moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.