Tekeningen van Christiaan Huygens van spermatozoa uit maart/april 1678; gebaseerd op tekeningen Van Van Leeuwenhoek die in1679 werden gepubliceerd in de Philosophical Transactions (waarvan de origenelen verloren zijn). UB Leiden HUG 9.
14 april: de geboortedag van Christiaan. Net als zijn vader en oudere broer had ook deze Huygens een levenslange fascinatie voor microscopie. Die is aanzienlijk minder bekend dan zijn werk op het gebied van de fysica en astronomie, maar ook van groot belang, zo blijkt uit het recente onderzoeksproject Visualizing the Unknown [https://visualizingtheunknown.com]. Aan Christiaan danken we een hele serie gedateerde, tekstuele en visuele observaties van eencelligen. Die waren deels al wel bekend (een klein aantal staat nogal slordig gereproduceerd in de Oeuvres Complètes), maar uit bestudering van de originele manuscripten in de UB Leiden blijkt pas hun grote historische belang – zeker als we ze bekijken in samenhang met de bezigheden van de Royal Society en één van hun meer bekende correspondenten, Antoni van Leeuwenhoek [zie ook: Huygens en Van Leeuwenhoek, door Ad Leerintveld].
Vader Constantijn had al in 1622 één van de allereerste samengestelde microscopen (een variatie op de in 1608 uitgevonden telescoop) gekocht van Cornelis Drebbel. Zoons Constantijn junior en Christiaan waren in de jaren 1650 al druk doende met het slijpen van lenzen – onder meer in samenwerking met Andreas Colvius – maar concentreerden zich op de telescoop, en niet de microscoop. Toen Christiaan in 1665 een gesigneerd auteursexemplaar van Robert Hooke’s baanbrekende Micrographia ten geschenke kreeg, was hij meer geïntrigeerd door de in dit rijke werk verborgen lichttheorie dan in de microscopische observaties.
Zoals bekend werd Antoni van Leeuwenhoek in 1673 geïntroduceerd bij de Royal Society. Vader Constantijn schreef een – enigszins dubbelzinnige – aanbevelingsbrief naar Hooke. Vaak wordt aangenomen dat Huygens senior toen terstond te voet of per trekschuit vanuit Hofwijck vertrok om met eigen ogen het wonder van Delft te aanschouwen. Om meerdere redenen is dat minder aannemelijk. Huygens was zowel in 1663 als in 1671 te gast geweest bij samenkomsten van de Royal Society – en werd nu ingeschakeld om verslag uit te brengen wie deze onbekende observator was.[1]
Zeer tot ergernis van Huygens reageerde Hooke pas veel later op zijn brief, en nam Oldenburg het voortouw in de correspondentie. Van Leeuwenhoek stuurde zijn brieven naar Londen, en Oldenburg publiceerde soms een uittreksel in zijn Philosophical Transactions (dat niet het officiële orgaan van de Society was).
Oudst bekende afbeelding van een spermatozo, rechts boven in de hoek. Brief van Nicolaas Hartsoeker aan Christiaan Huygens, 14 maart 1678, HUG 45 f 101.
Van Leeuwenhoek kreeg pas echt interesse van de kant van de Society toen hij in oktober 1676 zijn beroemde brief stuurde over de waarneming van ‘kleijne diertgens’, en precies een jaar later over de rondzwemmende wezentjes in zijn eigen ejaculaat (spermatozoa dus). Hooke en andere Fellows waren nu ineens gefascineerd door Van Leeuwenhoek. Uit hun aantekeningen blijkt dat ze de waarneming meteen zeer serieus namen. Maar hoe had Van Leeuwenhoek dit gedaan? De Delftenaar weigerde – in strijd met de mores van de Society – zijn methode te openbaren. Een geïrriteerde briefwisseling over en weer was het resultaat. De Society wilde de observaties indoor kunnen repliceren, en nam om begrijpelijke redenen geen genoegen met Van Leeuwenhoeks weigering om openheid van zaken te geven.
Op dit punt – 1677 – begonnen Christiaan, Constantijn junior opnieuw interesse te krijgen in de microscoop. Ze wisten dat Van Leeeuwenhoek gebruik had gemaakt van een techniek die door Hooke was beschreven: capillairvaten. Dat zijn flinterdunne glazen buisjes, die een opzuigend werking hebben; heel dicht bij de lens gebracht kunnen worden; en zelf ook een vergrotende werking hadden. Terwijl Hooke in Londen – mopperend en wel – door trial and error trachtte Van Leeuwenhoeks observaties te repliceren, deden de gebroeders Huygens precies hetzelfde, met kennis van zaken. Ze werden daarbij geholpen door de jonge wiskundige en lenzenslijper Nicolaas Hartsoeker.
Vele brieven, notities en schetsen in het Huygensarchief getuigen van hun activiteiten en ontdekkingen in 1677 en (vooral) 1678. Behoudens een enkel marginaal kriebeltje in de marge had Van Leeuwenhoek geen visuele aanknopingspunten gegeven waar de ontvangers van zijn brieven naar moesten zoeken. Hooke verkeerde zelfs in twijfel of Van Leeuwenhoek een samengestelde microscoop had gebruikt (zoals hij zelf had gedaan) of een enkelvoudig, veel sterker vergrotend lensje. De gebroeders Huygens wisten dit wel, en naast de observaties correspondeerden ze ook druk over de constructie van steeds betere microscopen. En met gebruikmaking van Van Leeuwenhoeks technieken slaagden ze erin diens observaties te repliceren.
Op 13 maart 1678 tekende Christiaan een eerste eencellige, al heel snel gevolgd door talloos meer. Op 14 maart tekende Hartsoeker de eerste spermatozo – de oudst bekende afbeelding ter wereld. En zo ging het bijna een jaar verder. Met name Christiaan maakte treffende schetsen van ‘animalcula’, die goed te determineren zijn. Tijdens onderzoek van Visualizing the Unknown kon het team door oorspronkelijke Van Leeuwenhoek-microscopen diens technieken reconstrueren. En aldus bleek dat wat Van Leeuwenhoek zag (maar niet had getekend) perfect overeenkwam met wat Huygens óók zag, en wél tekende. Christiaan – net als Hooke enigszins geïrriteerd over Van Leeuwenhoeks gebrek aan helderheid – ging zelfs zo ver om (via zijn broer en zijn vader) en serie van zijn eigen tekeningen naar Van Leeuwenhoek te sturen. Had hij diertje A gezien? (Antwoord: Ja, dat leek op een beestje dat Van Leeuwenhoek ook had waargenomen, en dat volgens hem 16 of 18 poten had) En diertje B? (‘die oordeel ick dat deselvige diertgens sijn, die ick in den jare 1675 met groote menichte heb ontdeckt eerst in hemels en daer na in peperwater’).[2] Zo ging het door tot F, waarna Van Leeuwenhoek nog een schetsje toevoegde met verbeteringen van Christiaans observaties van de ‘veertjes’ op de vleugels van vlinders.
Na deze gedachtewisseling – waarin dus vader Huygens en diens twee oude zoons actoren waren – ging Van Leeuwenhoek over tot het inhuren van (vaak anonieme) tekenaars. Christiaan bleef interesse houden in microscopie, en zou in 1692 op Hofwijck opnieuw systematisch een langere reeks microscopische waarnemingen doen (voor de kenners: HUG 15). Rijk materiaal dus en nog nauwelijks bestudeerd. Niet alleen werpt het een licht op de interesses en talenten van Christiaan en de rol van afbeeldingen in de wetenschap; ook toont het ons de complexe relatie tussen de Huygens-familie en Antoni van Leeuwenhoek
Eric Jorink
Een aantal tekeningen van Christiaan Huygens zijn te zien op de tentoonstelling Onvoorstelbaar. Hoe Antoni van Leeuwenhoek de microwereld ontdekte, 18 april 2023 tot 7 januari 2024 in Rijksmuseum Boerhaave.
Gelijktijdig verschijnt een rijk geïllustreerd boek, resultaat van de samenwerking tussen het NWO-project Visualizing the unknown. Scientific observation, represention and communication in 17th science and society en het Rijksmuseum Boerhaave: Sietske Fransen en Tim Huisman eds, Antoni. Van Leeuwenhoek en de microwereld (W-Books, Zwolle 2023).
In september verschijnt van Eric Jorink, Onder het vergrootglas. Antoni van Leeuwenhoek en de Royal Society (Prometheus, Amsterdam 2023).
[1] In een fundamenteel maar weinig geciteerd artikel hebben David Lux en Harold Cook, ‘Closed circles or open netwerks? Communicating at a distance during the Scientific Revolution’, History of Science 26 (1998) 179-211, beschreven hoe de secretaris van de Society, Henri Oldenburg, voornamelijk correspondeerde met geleerden met wie hij persoonlijk had kennisgemaakt. Net als bij kooplieden, ging het ook bij geleerden om vertrouwen – gebaseerd op reputatie en uiterlijk voorkomen. Diende een nieuw contact zich aan, dan werd een vertrouweling van de secretaris gevraagd deze persoon te screenen. Dat gebeurde, zo tonen zij aan, ook bij Van Leeuwenhoek – door Constantijn Huygens.
Op 27 oktober 1622, vierhonderd jaar geleden, werd de jonge Constantijn Huygens als dank voor zijn diplomatieke diensten ten behoeve van de Engels-Nederlandse betrekkingen door de Engelse koning Jacobus I tot ridder geslagen. Wat was daaraan vooraf gegaan?
Constantijn Huygens zou tijdens zijn lange leven in totaal zeven reizen naar Engeland maken, waarvan vier als jongeman. Het lijdt geen twijfel dat zijn kennismaking met Engeland en zijn inwoners zijn leven heeft beïnvloed en zijn persoonlijkheid gevormd. Ook kon hij zijn kennis van de Engelse taal perfectioneren en leerde hij de groten van het land kennen, wat hem en zijn omgeving in de rest van zijn leven zeer ten goede zou komen. Over Huygens’ relatie met Engeland zouden boeken vol kunnen worden geschreven. Dit blog beperkt zich echter tot zijn eerste drie reizen naar Engeland. Tijdens de derde reis werd hij geridderd. Huygens’ correspondentie uit deze periode (1618-1623) en zijn autobiografie Mijn leven verteld aan mijn kinderen, twee delen, ed. F.R.E. Blom (Amsterdam 2003) vormen daarvoor de belangrijkste bron.
Aan de vooravond van zijn eerste reis naar Engeland componeerde Constantijn een Latijns gedicht getiteld Constantini Huygens in Angliam abituri ad patriam tumultuantem αποταξισ [‘Afscheid van van Constantijn Huygens van het turbulente vaderland bij zijn vertrek naar Engeland’]. Waarschijnlijk op initiatief van zijn vader Christiaan sloot Constantijn zich samen met de jonge schilder Jacques de Gheyn aan bij het gezelschap van de Engelse ambassadeur Sir Dudley Carleton, die op het punt stond voor enkele maanden naar Engeland terug te keren.
Caron House, UB Utrecht, Journaal van A. Booth.
Daar aangekomen was Constantijn een tijdje te gast bij de Nederlandse ambassadeur Noël de Caron in Caron House in South-Lambeth, wat als nadeel had dat hij zijn Engels niet in de praktijk kon brengen [brief van Constantijn aan zijn ouders van 22 juni 1618]. Bovendien lag de locatie vrij ver van Londen, en Constantijns lange wandelingen naar de stad resulteerden in een ontstoken hiel met etterende blaren. [Zie ook het blog ‘Op blaren lopen in Engeland’ van Roosje Peeters]. Door de koorts moest hij meer dan een week het bed houden. Hij knapte echter niet op, zodat een dokter moest worden ingeschakeld, en Constantijn liet zich ‘in handen vallen van dit lelijke Hippocratische ras’. Hij klaagde ook hevig over de hoge rekening. Niet alleen had hij de helft vooruit moeten betalen – wat in Engeland de gewoonte was – ook vond hij de veertig shilling sterling wel erg hoog. Maar, zo ging dat ‘in een land waar geld zo gemakkelijk wegvloeit’ [brief van Constantijn aan zijn ouders van 14 juli 1618].
Eenmaal genezen maakte hij educatieve uitstapjes, waarbij hij de gastvrijheid genoot van vele vooraanstaande Engelsen die in zijn latere leven belangrijke contacten zouden worden. Enthousiast schreef hij zijn broer Maurits dat hij zich bevond: ‘in het fraaiste land ter wereld waar we dagelijks paleizen en dorpen zien om op klavecimbeldeksels te schilderen’ [brief van Constantijn Huygens aan zijn broer Maurits van 4 juli 1618]. Zo bewonderde hij de kunstcollectie van Thomas Howard, graaf van Arundel, en kreeg hij de schilderijengalerij van de jong overleden prins Henry te zien. Verder bezocht hij Oxford en de Bodleian Library, waar hij meer dan een week werd beziggehouden door Eduard van Meetkercke, tutor aan Christ Church. Ook was hij in Cambridge in gezelschap van Sir William Heydon, over wie hij meer dan zestig jaar later nog wist te vermelden dat deze een ijzeren linkerhand had, die hij zo handig gebruikte dat hij net als een normale hand functioneerde. Verder was Constantijn aanwezig bij een zitting van het Britse parlement en genoot hij van Italiaanse concerten op de ambassade van Savoye [brief van Constantijn aan zijn ouders van 22 juni 1618]. Zijn gastheer daar was Giovanni Francesco Biondi. Onlangs werd een brief van Constantijn aan hem ontdekt waaruit blijkt dat hij in 1615 Constantijns leraar Italiaans was.
Jacobus I van Engeland ca. 1620, Royal Collection, Wikimedia Commons.
Andere hoogtepunten van Constantijns eerste reis waren zijn ontmoetingen met koning Jacobus I. De eerste keer, op 10 juli, bracht de koning een bezoek aan het landgoed van de Nederlandse ambassadeur Caron, waar Constantijn op dat moment verbleef. Ieder jaar kwam de koning daar om zelf vanaf een speciaal gestoffeerde ladder Carons kersen te plukken. Constantijn mocht na afloop de hand van de koning kussen [brief van Constantijn aan zijn ouders van 14 juli 1618]. Later, in september, werd de koning uitgenodigd om te komen jagen in Bagshot, het landgoed waarvan Caron sinds 1612 beheerder was. Bij die gelegenheid werd Constantijn gevraagd op zijn luit te spelen voor de koning, terwijl deze met de hertog van Buckingham zat te kaarten. Hij speelde
… een klein half uur [… terwijl] deze vorst, van nature de muziek weinig genegen, verschillende malen zijn [kaart]spel onderbrak om naar mij te luisteren, wat hij heel goedmoedig deed, zonder zijn gewone uitdrukkingen achterwege te laten, om mij het genoegen duidelijk te maken dat hij aan mijn spel beleefde, waarbij hij mij zelfs de eer aandeed om met mij te spreken met een vriendelijke en glimlachende gezichtsuitdrukking. Nadat ik hem de hand had gekust, ging ik weg, in een opperbeste stemming, zeer in mijn nopjes vanwege het succes van mijn zaakjes. Ziehier een Ilias over wat er in een half uur is gebeurd [vertaling Rudolf Rasch].
Met dezelfde brief waarin Constantijn zijn ouders zo trots op de hoogte bracht van deze gebeurtenis, stuurde hij hen twee hertenpasteitjes. Deze waren bereid van het hert dat de koning samen met zijn zoon – de prins van Wales – van tien uur ‘s ochtends tot elf uur ‘s avonds had opgejaagd. Het arme dier was tenslotte door de prins gedood toen het uit de vijver tevoorschijn kwam waar het zich had geprobeerd te verstoppen [brief van Constantijn aan zijn ouders van 17 september 1618].
Hoewel Constantijn oorspronkelijk in augustus met Carleton zou terugkeren, gaf hij er de voorkeur aan zijn verblijf te verlengen [brief van Constantijn aan zijn ouders van 31 augustus 1618]. Caron regelde dat Constantijn naar Nederland kon terugkeren in het gezelschap van de Anglicaanse afgevaardigden naar de Synode van Dordrecht, die op 13 november zou aanvangen [brief van Constantijn aan zijn ouders van 6 oktober 1618]. Op 2 november was Constantijn weer veilig thuis, en opnieuw componeerde hij een gedicht, deze keer met de titel ‘Constantijn Huygens Ex Magna Britannia Redux Patrim Salutat’ [‘Constantijn Huygens groet zijn vaderland bij zijn terugkeer uit Groot-Brittannië’].
De tweede reis: 23 januari – 30 april 1621
Constantijns volgende reis naar Engeland ondernam hij als ambassadesecretaris, een functie waarin hij ervaring had opgedaan tijdens een diplomatieke missie naar Venetië in 1620 onder leiding van François van Aerssen. Het belangrijkste doel van de gezantschapsreis naar Groot-Brittannië was het verkrijgen van steun van koning Jacobus voor zijn dochter Elizabeth en haar man Frederik V van de Palts, die onlangs waren onttroond als koningin en koning van Bohemen. De missie was gedoemd te mislukken, want de koning streefde naar vriendschap met ‘vijand’ Spanje, en was meer bezig met de onderhandelingen over een huwelijk tussen zijn zoon, de prins van Wales, en de Spaanse infante Maria Anna, de zogenaamde ‘Spaanse Match’. Steun voor zijn eigen dochter zat er op dat moment niet in.
De reis bezorgde Constantijn behoorlijke kopzorgen, maar tegelijkertijd deed hij veel ervaring op omdat hij vaak moest inspringen voor de zes onbekwame collega’s uit het gezantschap waarvan hij deel uitmaakte. Ze spraken hun talen slecht en de jonge Constantijn moest werkelijk alles zelf doen: van het maken van vertalingen, het opstellen van concept-teksten en het voeren van gesprekken, tot het snijden van hun vlees. Maar hij genoot ervan: ‘Persoonlijk prijs ik God dat hij mij de gelegenheid heeft gegeven mij nuttig te maken’ [brief van Constantijn aan zijn ouders van 2 februari 1621]. En hij vond ook tijd voor ontspanning en vermaak:
Afgelopen zondag zag ik een voortreffelijke [masque], die door de prins van Wales aan de koning werd aangeboden, en waartoe ik door de gunst van de heer [Edward] Cecil toegang had gekregen, terwijl voor verschillende andere aanzienlijke personen de deur gesloten bleef [vertaling Rudolf Rasch] [brief van Constantijn aan zijn ouders van 23 februari 1621].
Francis Bacon, circa 1731, naar een origineel van ca. 1618. National Portrait Gallery. Wikimedia Commons.
Constantijn maakte ook veel nieuwe vrienden, zoals de kunstenaar-uitvinder Cornelis Drebbel, die er volgens Constantijn uitzag als een boer, maar kon spreken als de wijzen van Samos en Sicilië samen [Mijn leven, I, 117 en 129]. Hij leerde in deze periode ook de geleerden Raphael Thorius, Thomas Reid/Rhaedus en Thomas Murray, secretaris van de prins van Wales, kennen [brief van Constantijn aan Daniël Heinsius 14 mei 1621]. Ook ontmoette hij Francis Bacon, vlak voordat deze in ongenade zou vallen. Hoewel Constantijn Bacon bewonderde om zijn wijsheid, walgde hij van diens uiterlijk en zijn gebaartjes, die hij beschouwde als het toppunt van arrogantie en hoogmoed [brief van Constantijn aan Daniël Heinsius 6 juni 1621].
Deze keer was Constantijn niet zo enthousiast over Londen als bij zijn eerste reis, niet alleen vanwege de tegenvallende diplomatieke resultaten, maar ook vanwege de koude winter: ‘Hier rijdt men over de Thames, iets wat men al vele jaren niet meer heeft gezien’ [brief van Constantijn aan zijn ouders 14 februari 1621]. Ook deed hij veel inkopen, zowel voor zichzelf als voor zijn familie in Nederland. Hoewel hij klaagde over de kosten – omdat het geld daar maar de helft van de waarde had – kocht hij er laarzen, hoeden, handschoenen, messen, boeken en zelfs tabouretjes (lage zitmeubels) [brief van Constantijn aan zijn ouders 3 maart 1621]. Bij zijn vertrek kreeg ‘Constantin Huggins a chayne of gold 45 l. valew’ als afscheidscadeau van de koning [Finet, John, Finetti Philoxenis: som choice observations of Sr. John Finett knight, and master of the ceremonies to the two last Kings, touching the reception, and precedence, the treatment and audience, the puntillios and contests of forren ambassadors in England, 79]. Toch was Constantijn blij om op 30 april 1621 terug te zijn in de Republiek [J.H.W. Unger, Dagboek van Constantijn Huygens (Amsterdam 1885), 10].
De derde reis 5 december 1621 – 13 februari 1623
Binnen zes maanden was Constantijn terug in Londen, opnieuw als secretaris van een diplomatieke missie onder leiding van François van Aerssen. Omdat het Twaalfjarig Bestand tussen de Nederlandse Republiek en Spanje was afgelopen, was het des te meer zaak koning Jacobus te overtuigen zijn Spaanse sympathieën te laten varen. De koning stond echter nog steeds niet open voor discussie, ondanks het tegenwerkende parlement en het onsympathieke volk, zoals Huygens zijn ouders vertelde [brief van Constantijn aan zijn ouders 18 januari 1622]. Twee andere ingewikkelde problemen die de diplomaten tot een goed einde moesten brengen, waren het conflict tussen de Nederlandse en de Engelse Oost-Indische Compagnieën en de geschillen over de territoriale grenzen van de visserij. Ook over al deze politieke zaken deed Constantijn uitgebreid verslag in de brieven aan zijn vader en moeder, met als rode draad zijn frustratie en klachten over de obstructie van de Engelsen. Hij drong er bij zijn ouders op aan zijn brieven aan niemand te laten lezen; de vertrouwelijke inhoud was te gevaarlijk [brief van Constantijn aan zijn ouders 18 januari 1622].
Michiel Jansz. van Mierevelt, François van Aerssen, 1636, RCE.
Opnieuw was Constantijn leergierig, en hij was zijn leermeester Van Aerssen diep dankbaar voor alle instructies die hij kreeg en zijn introducties bij invloedrijke personen. Over zichzelf schreef hij: ‘Ik lijk op een deegmassa die steeds opnieuw wordt gerold en gekneed om een brood te vormen’ [brief van Constantijn aan zijn ouders 18 januari 1622].
Een ander onderwerp dat geregeld terugkeert in Constantijns brieven uit die periode was de schaamte over zijn beperkte garderobe. Hij klaagde dat het enige satijnen pak dat hij bezat erg versleten was door alle ritten die hij in de koets en te paard had gemaakt, en dat hij er in vergelijking met de Engelse jeugd als een dwaas uitzag. En hij schreef dat ‘niet uit ijdelheid maar vanwege mijn respectvolle verplichtingen’ [brief van Constantijn aan zijn ouders 30 maart 1622]. Ook benadrukte hij herhaaldelijk de noodzaak van de aanschaf van kanten kragen, omdat die in Londen zeer in de mode waren. En natuurlijk kreeg hij weer opdrachten om boodschappen te doen. Zo kocht hij voor zijn moeder een tinnen servies, voor zijn vader zilveren kousen, laarzen voor zijn broer Maurits, handschoenen, messen en linten voor zijn zussen Geertruid en Constantia, en veel boeken voor zijn Nederlandse vrienden. Ook intensiveerde hij zijn eerdere contacten, zoals die met Cornelius Drebbel, bij wie hij een bril kocht. Ook schafte hij via Drebbel een camera obscura aan, iets waarvan hij diep onder de indruk was, omdat de bewegende beelden die werden vertoond zo levensecht overkwamen [brief van Constantijn aan zijn ouders 13 april 1622]. Eerder had zijn vader hem gewaarschuwd voor Drebbel, omdat hij had gehoord dat deze wel eens een tovenaar zou kunnen zijn, tot groot vermaak van Constantijn en Drebbel zelf [Mijn leven, II, 226].
Aen de sonn, Constantijn Huygens’ vertaling van Ad solem van John Donne, Koninklijke Bibliotheek, KA40a_1630_02r.
Zijn belangrijkste nieuwe sociaal-culturele contact was de familie Killigrew, met aan het hoofd Sir Robert Killigrew en diens vrouw Mary Killigrew-Woodhouse, een nicht van Francis Bacon. Na de dood van sir Robert zou zij hertrouwen met Sir Thomas Stafford. In zijn autobiografie meldt Constantijn dat alles in hun huis de sfeer van ware adel uitstraalde, en ook dat dit echtpaar hem, een onbeduidende vreemdeling, zo gastvrij in huis had genomen, waarvoor hij hen de rest van zijn leven diep dankbaar zou blijven. Bij hen thuis leerde Constantijn nieuwe mensen kennen, zoals de dichter John Donne, van wie Huygens later negentien gedichten zou vertalen. Ook hoorde hij er roddels van Elizabeth Throgmorton, weduwe van Sir Walter Raleigh, over haar tijd als hofdame aan het hof van koningin Elizabeth I.
Constantijn heeft ooit verklaard dat hij met muziek de sympathie van veel mensen had gewonnen, en het lijkt erop dat in de Killigrew-kring muziek ook de belangrijkste verbindende schakel was. Constantijn voerde zijn gansachtig gegak `tussen al die sierlijke zwanen` uit met vooraanstaande musici zoals Nicholas Lanier en Jacques Gaultier, en natuurlijk met Mary Killigrew zelf,
‘… moeder van (het verbaast me nog steeds) een dozijn kinderen […] die met haar sneeuwwitte hals zuivere godenzang ten gehore [bracht] en haar hemelse liederen begeleidde met luitspel alsof de Thracische hand zelf de snaren bespeelde’ [Mijn leven, I, 127].
Ondanks het feit dat de diplomatieke onderhandelingen met de Engelsen stroef verliepen, werd Constantijn op 27 oktober 1622 op voorspraak van François van Aerssen tot ridder benoemd. Constantijn werd ontvangen in de residentie van de koning Jacobus in Royston, waar deze hem tot ridder sloeg met een zwaard dat hij mocht houden. Op de terugweg viel Constantijn van zijn paard en bezeerde hij vreselijk zijn voet, omdat die vast bleef zitten in de stijgbeugel [Mijn leven, I, 121-123]. In zijn autobiografie doet Constantijn het voorkomen alsof deze ridderlijke onderscheiding een grote verrassing voor hem was. Maar dat klopt niet helemaal, want hij had het diploma [hieronder afgebeeld] al vijf dagen eerder ontvangen. Op diezelfde dag plaatste Constantijn ook het aan het begin van dit artikel afgebeelde motto en wapen in het album amicorum van Cornelis de Glarges. En met zijn broer Maurits had hij vijf maanden daarvoor al de heraldiek besproken van het wapen dat hij als ridder zou gaan voeren [Mijn leven, II, 208-209].
Voor Constantijn eindigde zijn derde reis in mineur. Tijdens zijn vorige reis waren er in zijn brieven al tekenen van neerslachtigheid, maar deze keer schreef hij openlijk aan zijn ouders dat hij soms overvallen werd door melancholie en dat hij ‘een droevig hart’ had [brief van Constantijn aan zijn ouders 30 april 1622]. Het voortdurende uitstel van de terugkeer van de diplomatieke missie, de frustratie over zijn garderobe, het gebrek aan geld, heimwee en ook zijn zorgen over de hervatting van de oorlog met Spanje brachten hem ‘rustelooze nachten, mijmeringen sonder end’, zo beschreef hij het in zijn gedicht ‘De uytlandighe herder, aen den heere Daniël Heins, ridder etc.’. Zijn onmogelijke verliefdheid op Lady Killigrew zal vast ook wel een rol hebben gespeeld. Als afscheidscadeau was Constantijn weer een gouden ketting beloofd, maar deze was niet klaar bij zijn vertrek. Om het geschenk alsnog te kunnen krijgen moest hij een losgeld van zeven gouden Jacobussen betalen [brief van Constantijn aan Edward Cecyl april 1623].
Tot slot
Toch had Constantijns relatie met Engeland nog een andere wending kunnen krijgen, als zijn beschermheer Van Aerssen zijn zin had gekregen [H.A. Hofman, Constantijn Huygens (1596-1687) (Utrecht 1983),48-68]. In 1622 ontstond namelijk het idee dat Constantijn de Nederlandse ambassadeur Noël Caron zou kunnen bijstaan, met tot doel hem later op te volgen. Constantijns verheffing tot de Engelse adel maakte deel uit van die strategie. Helaas overleed Caron al in december 1624, zodat Van Aerssens plan in duigen viel. Voor de opvolging van Caron had Constantijn nog te weinig ervaring en dus werd Albert Joachimi de nieuwe ambassadeur in Engeland. Op dat moment was er een vacature voor secretaris van stadhouder Frederik Hendrik en Constantijn solliciteerde met succes. Daarmee was hij verzekerd van een vaste baan en een inkomen, en zo werd Constantijns diplomatieke carrière in Engeland in de kiem gesmoord.
Rembrandt van Rijn, Maurits Huygens 1632, bpk / Hamburger Kunsthalle / Elke Walford
Meer over Huygens’ Engelse ridderschap en over zijn depressiviteit is te vinden in het artikel van Margriet Lacy en Maurits Ebben in de bundel Constantijn Huygens. Een leven in brieven (Catullus 2022). Zij bespreken daarin een brief van Maurits Huygens die zijn broer Constantijn in Engeland probeert op te beuren. Nog veel meer over deze drie reizen en over de vier volgende reizen die Constantijn naar Engeland zou maken, verschijnt binnenkort in het artikel ‘The English Travels of Constantijn Huygens (1596-1687)’ in de bundel Anglo-Dutch Connections in the Early Modern World (Routledge 2023).
Je moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.