Een negentiende-eeuwse blik op een zeventiende-eeuws tafereel

J.L. Cornet schildert grootvader Huygens met zijn kleindochter.


Bij de voorbereiding van boek Constantijn Huygens. Een leven in brieven trok een schilderij van J.L. Cornet de aandacht. Het schilderij van 50,5 bij 40,8 cm, olieverf op paneel, gesigneerd en gedateerd 1843, maakt deel uit van de collectie van het Amsterdam Museum. Het is afkomstig uit de verzameling van Carel Joseph Fodor (1801-1860). Fodor liet al zijn kunst na aan de stad Amsterdam met uitgewerkte plannen en een bouwkapitaal voor een museum. Dit Museum Fodor was van 1863 tot 1948 aan de Keizersgracht gevestigd. In een vrijwel onveranderde presentatie was daar Fodors collectie negentiende-eeuwse kunst te bewonderen.[1] Dit schilderij van J.L. Cornet met de titel Constantijn Huygens met zijn kleindochter heeft binnen de Huygensstudie ten onrechte nooit enige aandacht gekregen.

De schilder J.L. Cornet

Zelfportret van Jacobus Ludovicus Cornet, ca. 1835-1855, Rijksmuseum.

Jacobus Ludovicus Cornet (1815-1882) was een geboren en getogen Leidenaar. Hij was tekenaar, etser, aquarellist, lithograaf, schilder, lid en later bestuurslid van de Leidse schildersacademie ‘Ars Aemula Naturae’, medeoprichter van Stedelijk Museum De Lakenhal en van 1851 tot 1882 directeur van het Leidse Prentenkabinet. Hij schilderde bij voorkeur voorstellingen met kunstenaars, geleerden en andere cultuurdragers uit de zeventiende eeuw. Bekende werken van hem zijn het schilderij Paulus Potter tekenend naar de natuur (De Lakenhal, Leiden) en de aquarel De kamer van de gebroeders De Witt in de Gevangenpoort na de moord (Dordrecht, Museum Mr. Simon van Gijn).[2]

Constantijn Huygens

Met het schilderij Constantijn Huygens met zijn kleindochter heeft Cornet inderdaad een belangrijk figuur uit de zeventiende-eeuwse vaderlandse cultuur weergegeven in een huiselijk tafereel. Cornet heeft zich voor zijn weergave van grootvader Huygens laten inspireren door het portret dat Netscher in 1672 van de toen zesenzeventigjarige Huygens heeft gemaakt. De lange haren, de kraag en het open vest zijn vergelijkbaar.

Caspar Netscher, Constantijn Huygens, 1672, Huygens’ Hofwijck

Dat de afgebeelde grootvader Constantijn Huygens is, blijkt ook uit de details die Cornet spaarzaam, onopvallend, maar betekenisvol heeft aangebracht. Dat is in de eerste plaats het familiewapen van Huygens dat zichtbaar is in het houtsnijwerk van de schrijftafel links.

Huygens’ wapen. Detail van afb. 1.

Kopie van het  wapen van Huygens als ridder van St. Michel. Detail van HUG 43, fol 7r. UB Leiden

Een tweede verwijzing naar Huygens vormen de luit en de muziekbladen op de tafel rechts. De luit was Huygens’ favoriete muziekinstrument. De derde aanwijzing is de sinaasappel, het appeltje van oranje, dat Huygens aan zijn kleindochter aanbiedt. Een schijfje op de voorgrond lijkt even te voren afgesneden van de halve sinaasappel op het zilveren bord dat achter het meisje op een met groen fluweel bekleed taboeretje staat. Deze appeltjes van oranje wijzen natuurlijk op Huygens’ bijna levenslange dienstbaarheid aan het huis van Oranje-Nassau als secretaris van de prinsen van Oranje Frederik Hendrik en Willem II, en als lid van de Nassause Domeinraad. Heel interessant is ook het glazen inktstel op de schrijftafel. Uit een handschrift in de collectie van de ook al in zijn eigen tijd bekende verzamelaar van Hugeniana, A.D. Schinkel, zou Cornet hebben kunnen weten dat Huygens zo’n zeldzaam glazen inktstel bezat. Huygens kreeg het ten geschenke van Roemer van Wesel en schreef op 6 mei 1682 dit gedichtje:

Aen R. van Wesel

op zijn doorluchten Int-pot aen my vereert.

Ick sie, ghy maeckte geern, een goed Paerd van een’ Esel,

En ’t schort meer aen de macht als aen de drift, van Wesel,

Van uw goed-aerdicheit: maer hoort beleefde Vrind:

’T en baett Glas noch Crystal: daer wordt niet uyt geschreven

Als datmer eerst in goot: kan ’t klaire Vat meer geven

Als daer ’t af swanger is? Siet watgh’ u onderwindt;

Swart marmer is niet min doorluchtig dan myn Int.[3]

(Aan R. van Wesel / op zijn doorzichtige aan mij geschonken inktpot / Ik zie, dat jij graag een goed paard maakt van een ezel. / Maar het ontbreekt meer aan de uitwerking dan aan de ingeving, Van Wesel / van uw goedbedoelde aardigheid. Want luister, beleefde vriend: / Glas of kristal helpen niet. Daaruit [ uit zo’n glazen inktpot] wordt met niets anders geschreven / dan wat men er eerst in goot. Kan het heldere vat meer geven / dan waar het zwanger van is? Kijk eens wat je je op je hals haalt: / Zwart marmer is niet minder doorzichtig dan mijn inkt.)

In zijn ouderdom had Huygens geregeld vriendschappelijk contact met Roemer van Wesel (1623-na 1693), de zoon van Huygens’ vriendin en collega-dichter Anna Roemers Visscher (1584-1652). In dit gedicht reageert Huygens speels negatief op de doorzichtige inktpot die Roemer hem cadeau deed. Zo’n glazen of kristallen inktpot helpt niet om ‘doorzichtiger’ te schrijven. Er komt uit wat erin gaat. En Huygens’ inkt is niet minder doorzichtig dan zwart marmer. Als Cornet inderdaad de collectie van Schinkel kende, zou het afbeelden van een glazen inktstel, een vierde, meer verborgen aanwijzing richting Huygens zijn. 

Het handschrift dat bij het inktstel op de schrijftafel ligt wijst onmiskenbaar naar Huygens.  Op de binnenzijde van het perkamenten omslag heeft Cornet de titel ‘Cluyswerck’ genoteerd met daaronder het jaartal 1684.  

Cluys-werck. Detail van afb.1

Cluys-werck

Cluys-werck is een 608 regels tellend autobiografisch gedicht van Huygens. Hij voltooide het in 1681. Hij was toen 81 jaar en beschrijft in dit gedicht hoe hij zijn dagen doorbrengt in zijn ‘kluis’, zijn huis aan het Plein in Den Haag. Hij is een kluizenaar, maar wel een gelukkige. Veel tijd brengt hij door in zijn bibliotheek:

De sael daer ick het meeste werck of

Van all’mijn saelen maeck (..) (Cluijswerck, regel. 383-383)

Dat is het vertrek dat hij het meest koestert. Daar leest hij of zoals hij het in Cluijs-werck zelf zegt, daar ontmoet hij dode lieden die tot hem spreken uit hun boeken:

Doo Luijden nu en dan, die uijt haer Graven spraken

(Haer’ Boecken) quamen oock ons’ herssenen vermaeken. (Cluijswerck, regel. 53-54)[4]

Cluys-werck is tijdens Huygens’ leven niet uitgegeven; het is in handschrift overgeleverd. Naar een zeventiende-eeuws afschrift dat toen in particulier bezit was, is het in 1841 voor het eerst gepubliceerd.[5]

Huygens, Cluys-werck. Afschrift. KB Den Haag

Cornet heeft Cluys-werck zeker gelezen, waarschijnlijk in deze uitgave van 1841. Hij situeert dit tafereeltje van grootvader en kleindochter niet voor niets in Huygens’ bibliotheek waar de wanden vullende boekenkasten met groene gordijnen kunnen worden afgeschermd tegen het licht. Of Cornet het handschrift van het gedicht heeft gezien bij de particuliere bezitter, valt niet te bewijzen. Het afschrift dat nu in de Koninklijke Bibliotheek wordt bewaard, steekt in een zeventiende-eeuwse, kalfsleren met goud gestempelde band en niet in het perkamenten omslagje met leren vetersluitingen dat Cornet heeft geschilderd. Waarschijnlijk heeft de kunstenaar uit zijn hoofd een zo authentiek mogelijk beeld van een zeventiende-eeuws manuscript willen weergeven en voelde hij zich bovendien vrij om op het handschrift het jaartal 1684 te plaatsen. Dit jaartal kan niet de datering van het handschrift zijn – zo deed Huygens dat niet-, maar moet dus opgevat worden als een aanduiding van het jaar waarin deze scène zich voordoet.

Het jaartal 1684

In het jaar 1684 was Huygens achtentachtig jaar. Over de dag dat hij zijn negenentachtigste jaar inging heeft hij een gedicht geschreven dat binnen de Huygensstudie beroemd geworden is:

Aan mijn kinderen op mijn

achtentachtigste verjaring

Op twaalf na honderd jaar! Ik kan ’t mij niet vergeven;

Ik laat de wereld staan, die mij met dit taai leven

al overleven ziet wat menig jaar na mij

aan ’t leven is geraakt (…..) , (r. 1-4)[6]

(Aan mijn kinderen / op mijn achtentachtigste verjaardag / Op twaalf na honderd jaar! Ik kan het mezelf niet vergeven. / Aan de wereld schenk ik geen aandacht, die mij met dit taaie leven / alles ziet overleven, dat menig jaar na mij geboren is.)

Ook dit gedicht dat Huygens op 4 november 1684 schreef ‘in ons jacht op reis naer de Visscherij pacht na G(eertruiden)Bergh’ is nooit gedrukt tijdens Huygens’ leven. Het werd pas bekend naar een lithografische kopie van het handschrift voorin de bundel Constantin Huygens. Studiën van Theod. Jorissen (Arnhem 1871). Het handschrift bevindt zich, zo ontdekte ik tot mijn verrassing, in particulier bezit.[7] Mogelijk heeft Cornet dit handschrift gezien en is hij erdoor geïnspireerd om dit tafereel in 1684 te plaatsen. Het kan ook zijn dat de leeftijd van de kleindochter hem tot deze datering heeft gebracht.

De kleindochter

Met het jaartal 1684 hebben we een sleutel in handen om de afgebeelde kleindochter te identificeren. Uit zijn huwelijk met Susanna van Baerle had Huygens vijf kinderen: Constantijn jr., Christiaan, Lodewijk, Philips en Susanna. Alleen Huygens’ dochter Susanna kreeg in haar huwelijk met Philips Doublet vier meisjes: Constantia (1661-1665(?)), Geertruid (1663-1672), Constantia Theodora (1665-1726) en Philippina (1672-1708).[8] Van hen waren in 1684 alleen Constantia Theodora en Philippina nog in leven. Constantia Theodora is dan ca. 19 jaar. De afgebeelde kleindochter ziet er aanmerkelijk jonger uit. Zij kan niet de afgebeelde kleindochter zijn. Dat moet dan dus haar jongere zus Philippina Doublet zijn.

Philippina Doublet, detail van afb. 1.

Philippina is in 1684 tien jaar. Haar moeder Susanna noemt haar in een brief van 8 maart 1680 aan haar broer Christiaan die dan in Parijs is, liefkozend ‘Phippie’. Ze is er trots op dat zij al ‘Dansse la courante simple comme une grande Desmoiselle’.[9] Cornet heeft haar als een echt dametje afgebeeld in een prachtige satijnen robe.

Conclusie

De schilder Cornet heeft in 1843 een schilderij vervaardigd dat met de weergegeven figuren en in de bijgevoegde details een aantrekkelijk en waarheidsgetrouw beeld geeft van Constantijn Huygens die als grootvader op zijn oude dag zijn kleindochter een sinaasappel aanbiedt. Cornet heeft zich voor dit tafereel goed gedocumenteerd. Hij maakte gebruik van recent verschenen literatuur en kan ook heel goed handschriftelijk materiaal geraadpleegd hebben uit de collectie van de Universiteitsbibliotheek van Leiden of uit particuliere collecties. Zo heeft hij een scène afgebeeld die zich in 1684  werkelijk zou hebben kunnen afspelen in Huygens’ huis aan het Plein.

In de bundel Constantijn Huygens. Een Leven in brieven is een rijk geïllustreerd hoofdstuk gewijd aan Huygens’ contact met zijn dochter Susanna, geschreven door Roosje Peeters.

Ad Leerintveld, 26 februari 2022


[1] Ellinoor Bergvelt, ‘Carel Joseph Fodor en zijn museum. Een Amsterdams museum voor moderne kunst’, in: Gusta Reichwein, Ellinoor Bergvelt, Frouke Wieringa,  Levende Meesters, de schilderijenverzameling van C.J. Fodor (1801-1860), Amsterdam 1995, p. 34-50. Het schilderij is nr. 28 in de catalogus, p.115.

[2] Het Vaderlandsch Gevoel. Vergeten negentiende-eeuwse schilderijen over onze geschiedenis. Amsterdam, Rijksmuseum 1978, p. 42, afb, 16, p. 148-149 en p. 296 (biografische gegevens).

[3] A.D. Schinkel, Geschied- en Letterkundige Bijdragen, Niet in den handel 1850, p.37.

[4] Ad Leerintveld, ‘’Magnificent paper’: the library of Constantijn Huygens’, in: Quaerendo 28 (1998), p. 165-184. Zie ook: https://www.leidenuniv.nl/fsw/verduin/constanter/

[5] F.L. Zwaan (ed.), Constantijn Huygens’ Cluys-werck (Jeruzalem 1977), p. XXV-XXVI. De eerste uitgave is verzorgd door W.J.A. Jonckbloet (’s-Gravenhage 1841).  Zie ook: Ad Leerintveld, ‘Huygens als kluizenaar. Constantijn Huygens de Oude (1596-1687) over zijn oude dag’, in: Jaarboek De Zeventiende Eeuw. 2017, p. 109-122.                                                                                     

[6] Constantijn Huygens, Dromen met open ogen. Een keuze uit de gedichten samengesteld door M.A. Schenkeveld-Van der Dussen, L. Strengholt en P.E.L. Verkuyl (Amsterdam 1984) p. 103.

[7] Ad Leerintveld, Constantijn Huygens. De collectie in de Koninklijke Bibliotheek (Amersfoort/Brugge 2013) p. 120-121.

[8] J.H.W. Unger, Dagboek van Constantyn Huygens. Bijlage van Oud-Holland 3 (1885). Bijlage D. Geslachtslijst der familie Huygens, Bijlage H. Geslachtslijst der familie Doublet.

[9] Christiaan Huygens, Oeuvres complètes. Tome VIII, no. 2218. https://www.dbnl.org/tekst/huyg003oeuv08_01/huyg003oeuv08_01_0136.php#z2218

Boeken en schulden. Sébastien Chièze en zijn brieven aan Constantijn Huygens

In 1670 stuurde de prins van Oranje, Willem III (1650-1702), de katholieke Sébastien Chièze (1625-1679) naar Madrid om aan te dringen op de afbetaling van de Spaanse schulden aan Oranje waarover bij de Vrede van Munster (1648) een akkoord was bereikt.[1] De Republiek bevond zich tijdens Chièzes gezantschapsreis in het Eerste Stadhouderloze Tijdperk en Willem III had mede hierdoor zeer beperkte financiële middelen. Ook Spanje bevond zich in deze tijd vrijwel constant in een staat van financiële crisis en was dan ook niet snel geneigd tot betaling. Zeker niet omdat Willem III nog tot in het Rampjaar 1672 de facto een gewone inwoner was van de Republiek en dus relatief weinig invloed had op de diplomatieke verhoudingen met het Habsburgse Rijk.

Portret van Willem III, prins van Oranje, Jochem Bormeester 1670-1702, Rijksmuseum

Toen in 1672 de Fransen, Engelsen en de bisdommen Munster en Keulen de Republiek binnenvielen, veranderde de situatie voor Willem III drastisch. De Staten-Generaal benoemden hem tot kapitein-generaal van het Staatse leger en Holland, Zeeland en Utrecht stelden hem aan als stadhouder. In de jaren daarop benoemden ook de overige gewesten de prins tot stadhouder. Daarmee was Willem III voorzien van een ruim inkomen om de kas van de Oranjes te spekken en kon hij veel macht uitoefenen door middel van patronage in het leger en in de gewesten waarvan hij stadhouder was. Als kapitein-generaal van het Staatse leger boekte de prins bovendien al snel successen in de oorlog tegen Frankrijk. Deze machtsverschuiving was ook te merken aan het Spaanse hof, waarvandaan Sébastien Chièze op 21 december 1672 een brief schreef aan Constantijn Huygens naar aanleiding van een audiëntie bij Maria Anna van Oostenrijk (1634-1696), koning-moeder van de Spaanse koning Karel II van Spanje (1661-1700).

Constantijn Huygens

Sébastien Chièze had een goede verstandhouding met Constantijn Huygens. In de eerste helft van de jaren zestig van de zeventiende eeuw was hij als intendant van de domeinen van de prins van Oranje in Orange met Huygens in Parijs om te onderhandelen over de teruggave van het Prinsdom aan de prins van Oranje. Huygens en Chièze schreven elkaar daarna veel en ook hielden ze elkaar op de hoogte over hun persoonlijke leven. Er zijn in totaal 109 brieven uit hun correspondentie bewaard gebleven: 32 brieven van Huygens aan Chièze en 77 van Chièze aan Huygens .

Hoe het ook zij, mijnheer, en hoe moeilijk men het vroeger zou hebben geloofd: de wapens van Zijne Doorluchtige Hoogheid zijn in Madrid geplant, en zijn ambassadeur geniet dezelfde voorrechten als die van andere staatshoofden. Die mensen hier zijn zo gebrand op hun roem en zo jaloers op die van anderen, dat naar het oordeel van de verstandigsten er evenveel reden is zich te verbazen over mijn ontvangst als over de weigering die [vertegenwoordigers van] de hertogen van Savoye en Florence en van de Republiek Genua ten deel viel om te worden toegelaten tot de Kapel.[2]

Zoals hierboven genoemd verliepen de onderhandelingen erg moeizaam. Chièze beklaagt zich regelmatig in zijn correspondentie met Huygens over de Spanjaarden die zich niet aan hun afspraken hielden en over de trage gang van zaken aan het hof.[3] De hoop was dan ook dat nu Willem III zijn woorden kracht bij kon zetten in zijn nieuwe rol van stadhouder en kapitein-generaal de Spanjaarden meer noodzaak zouden zien in het nakomen van de verbintenissen uit de Vrede van Munster.

Chièze was nadrukkelijk geen diplomaat voor de Republiek, maar een persoonlijk envoyé van Willem III. Vandaar ook het intensieve contact tussen Huygens en Chièze. Pas later kwam hij ook in dienst van de Republiek toen hij als extraordinaris envoyé werd belast met de waarneming van de ambassade in Madrid. Deze twee functies zou Chièze tot aan zijn dood in 1679 in Madrid blijven vervullen.

Muziek

Constantijn Huygens en Sébastien Chièze schreven behalve over de zaken aan het Spaanse hof ook nog over andere thema’s. Zo komt uit hun correspondentie Huygens’ interesse voor muziek duidelijk naar voren. In dezelfde brief noemt Chièze bijvoorbeeld in de laatste zin de voortgang van zijn zoektocht naar De musicâ libri septem van Francisco Salinas[4], die Huygens in een brief van 14 januari 1672 bij hem had besteld. Huygens bestelde vaak kostbare en zeldzame exemplaren die niet verkrijgbaar waren in de Republiek. De aankoop was dan ook geen gemakkelijke opgave, maar Chièze gaf niet zomaar op en concludeerde zijn brief met de volgende woorden: ’Omdat ik de naam en hoedanigheden van [Francisco] Salinas ken, zal ik het boek vinden, of het is in het geheel niet in Spanje.’[5]

De zoektocht naar het boek van Salinas verliep gelukkig voorspoediger dan de afbetaling van de Spaanse schulden. Op 4 januari 1673 schreef Chièze enthousiast aan Huygens een exemplaar te hebben bemachtigd, maar de afbetaling van de schulden van de Spaanse koning aan Oranje wist Chièze, ondanks de machtsverschuivingen van 1672, tot aan zijn dood in september 1679 niet gedaan te krijgen.

Jeffrey Oostra, 17 maart 2021


[1] O. Schutte, Repertorium der buitenlandse vertegenwoordigers, residerende in Nederland 1584-1810 (’s-Gravenhage 1983) 392.

[2] Vertaling door Rudolf Rasch.

[3] Zie bijvoorbeeld de brief van 18 februari 1671: http://resources.huygens.knaw.nl/briefwisselingconstantijnhuygens/brief/nr/6786.

[4] Francisco Salinas, De musicâ libri semptum (Salamanca 1577). Boek en afbeelding titelpagina zijn beschikbaar via Biblioteca digital Hispanica: http://bdh.bne.es/bnesearch/CompleteSearch.do;jsessionid=C900C23F6B6610E4525CEDEECF80FE8D?languageView=es&field=todos&text=De+musica+libri+septem&showYearItems=&exact=on&textH=&advanced=false&completeText=&pageSize=1&pageSizeAbrv=30&pageNumber=3

[5] Vertaling door Rudolf Rasch.