Een Leidse lobby in Den Haag

Frans van Schooten jr. vraagt Huygens’ steun om zijn vader te kunnen opvolgen als professor aan de Leidse universiteit.

Het project Huygens’ Briefwisseling Online van het Huygens ING/NL-Lab blijft nieuwe vondsten opleveren. Zo is in het Germanisches Nationalmuseum in Nürnberg, Duitsland, een brief van 13 december 1645 van Frans van Schooten jr. (1615-1660) aan Constantijn Huygens ontdekt. J.A. Worp kende de brief niet. Hij is dus niet opgenomen in zijn monumentale uitgave. Nu is een scan van dit schrijven met een transcriptie en een vertaling van het zeventiende-eeuwse Nederlands voor iedereen beschikbaar. Het is een interessante brief die duidelijk maakt dat Frans van Schooten jr. de invloed van Huygens op prins Frederik Hendrik en op de curatoren van de Leidse universiteit hoog inschatte. Hij roept Huygens’ hulp in om aan de Leidse universiteit de opvolger te kunnen worden van zijn vader Frans van Schooten sr. (1581-1645) als hoogleraar in de wiskunde. Van Schooten sr. was de drijvende kracht achter de aan de Leidse universiteit gelieerde Leidse Ingenieursschool, oftewel de ‘Duytsche Matematique’, waar hij wiskundecolleges in het Nederlands verzorgde voor een publiek van praktisch ingestelde ambachtslieden als landmeters, timmerlieden, metselaars en ingenieurs.[1] Vader Van Schooten overleed op 11 december 1645 te Leiden en terwijl die ‘nog boven de aarde staat’ richt zijn zoon zich in de nu gevonden brief tot Huygens. Jantien Dopper bespreekt in haar biografie van Frans van Schooten jr. de inhoud van deze brief, waarvan zij veronderstelde dat hij zoek was, aan de hand van een beschrijving ervan in een veilingcatalogus.[2] De brief zelf levert meer interessante informatie op.

Van Schooten jr. en Constantijn Huygens

Frans van Schooten jr, Collectie Universiteit Leiden. Wikimedia Commons

Frans van Schooten jr. en Huygens kenden elkaar. Descartes bracht ze met elkaar in contact. In de marge van een brief van 22 maart 1637 schrijft Descartes aan Huygens: ‘C’est le jeune Schooten qui vous presentera cette lettre, mais je vous prie de ne point juger de lui par sa contenance, car il vaut mieux qu’il ne paroist.’ De jonge Van Schooten schijnt nogal verlegen te zijn geweest. En dat zowel Huygens als Descartes inderdaad van mening waren dat Van Schooten jr. meer in zijn mars had dan op het eerste gezicht leek, blijkt wel uit het feit dat  – op aanraden van Huygens – Van Schooten de illustraties verzorgde in Descartes’ beroemde Discours de la Méthode (1637). Behalve wiskundige was Van Schooten jr. namelijk ook een begenadigd tekenaar. Als wiskundige heeft hij later enorm bijgedragen aan de verspreiding van Descartes’ ideeën via zijn colleges en door de vertaling in het Latijn van La Géometrie, een van de drie essays uit het Discours.[3]

In 1640 ontving Van Schooten jr. via Huygens van Frederik Hendrik een bedrag van 300 gulden voor een door hem getekende kaart van het beleg van Breda.[4] En als Huygens zijn zonen Constantijn en Christiaan in mei 1645 in Leiden laat studeren besteedt hij ze meteen ‘onder den jonghen Schooten,’ die hen de algebra van Descartes leerde, waar Christiaan in uitblonk.[5]

De lobby bij stadhouder en curatoren

Kennelijk heeft Van Schooten jr. nog vóór de nu ontdekte brief van 13 december 1645 Huygens gevraagd voor hem te bemiddelen bij Frederik Hendrik. Hij begint deze brief namelijk door erop te wijzen dat ‘ene meester Pieter Smits,[6] Frans schoolmeester alhier’ ook interesse heeft in de positie van hoogleraar wiskunde en zich ‘op dezelfde manier als ik u heb voorgesteld’ via de hovelingen Heenvliet en André Rivet en diens zoon Claude[7] bij de prins laat aanbevelen. Van Schooten hoopt dat de prins meer geloof hecht aan Huygens’ woorden en diens raad zal opvolgen. In zijn brief geeft hij en passant nog even aan dat hij betere kwaliteiten heeft dan een schoolmeester. Hij is namelijk heel zijn leven geoefend in de wiskunde en kent de praktijk van de oorlog zegt hij. Op advies van professor Golius, hoogleraar oosterse talen en wiskunde aan de Leidse universiteit en een vriend van Huygens,[8] vraagt de jonge Van Schooten of Huygens ook bij de curatoren van de Leidse universiteit die dan in Den Haag zijn, voor hem wil lobbyen. Dat zijn de heren Schaep, Van Wimmenum en Van Wevelichoven.[9] Hij vraagt Huygens met klem om als hij Van Wimmenum en Van Wevelichoven spreekt, niet te beginnen over Descartes’ Discours de la méthode. Bij anderen zou dat een aanbeveling zijn, maar bij hen niet ‘omdat ze daar niet in thuis zijn’, zegt hij. Als de pensionaris van Leiden Van Wevelichoven zich achter zijn kandidatuur stelt, zal ook de Leidse burgemeester Baersdorp wel voor hem stemmen in het college van burgemeesters en curatoren. De stemmen van Van Wevelichoven en Baersdorp zullen de doorslag geven, meent Van Schooten jr.

Een geduchte concurrent

Jan Jansz. Stampioen door Crispijn van den Queborn, 1638, Rijksmuseum

Vier dagen later, op 17 december 1645 schrijft Van Schooten Huygens opnieuw over zijn sollicitatie. Hij maakt zich zorgen over zijn kansen. In Leiden gaat het goed, schrijft hij. Pensionaris Van Wevelichhoven heeft hem inderdaad ook bij de heer Baersdorp gerecommandeerd. En hij gelooft niet dat er ‘eenighe andre van consideratie’ zijn die het professoraat ‘sijn naerstaande’. Maar in Den Haag kon het weleens fout gaan, vreest hij. De heer Van Wimmenum is namelijk Jan Jansz. Stampioen ‘seer toegedaen’.[10] Stampioen was in zijn dienst en geeft nu Willem II les. Van Wimmenum kan hem dus gemakkelijk bij Frederik Hendrik hebben aanbevolen, mogelijk al voor het overlijden van Van Schooten sr. Daarom, schrijft Van Schooten jr., zou het dienstig zijn als bekend wordt dat ik met toestemming van de heren curatoren van de universiteit al ruim tien jaar gedurende de ziekte  van mijn vader diens plaats inneem. Ik heb daar geen officiële schriftelijke benoeming van, maar de curatoren wensten wel dat ik hiervoor examen deed bij professor Golius. Als dit door goede vrienden bij Frederik Hendrik en de heer Van Wimmenum bekend gemaakt zou worden, zullen zij ‘aen niemant anders haer woort wech en geven’, stelt Van Schooten. Hij vraagt vervolgens aan Huygens of hij aan de officieren uit de garde van de prins, ’Monsieur Poulot’ en ‘Mijnheer Gleeser’, de zaak wil voorleggen. Zij zouden dan bij Zijne Hoogheid en de heer Van Wimmenum voor hem kunnen bemiddelen.[11]

Descartes

Elisabeth van de Palts, door G. van Honthorst, 1636, Koninklijke Verzamelingen.

Intussen maakt ook Descartes zich sterk voor de jonge Van Schooten. Hij stuurt Van Schooten jr. gewapend met een aanbevelingsbrief naar prinses Elisabeth van de Palts, met wie hij sinds 1643 een vriendschappelijke briefwisseling onderhoudt.[12]  Van Schooten moet haar vragen of zij zijn benoeming bij de curatoren wil bepleiten. Dat heeft zij bij hoge uitzondering uit vriendschap met Descartes ook allereerst gedaan bij de heer Van Wimmenum, schrijft zij Descartes op 27 december 1645. Van Wimmenum zegde haar toe de kandidatuur van Van Schooten te steunen, hoewel hij haar vertelde dat men van plan was de hoogleraarspositie op te heffen. Ook zouden tegenstanders Van Schooten jr. kunnen verwijten dat hij ‘de dwalingen van de arminiaanse leer’ door zijn wiskundelessen zou mengen. In haar brief aan Descartes geeft de prinses een treffende karakteristiek van de verlegen de jonge Van Schooten die in haar ogen teveel ontzag had voor de titels van mensen. Zij schrijft dat hij haar zó snel weer verliet, dat zij ‘tot aan de deur’ achter hem aan moest lopen ‘om te vragen tot wie ik mijn diensten ten behoeve van hem moest richten’.[13]

Bezwaren in Leiden

De wiskundige Jan Jansz. Stampioen was inderdaad een concurrent die door Van Wimmenum naar voren werd geschoven, zoals Van Schooten jr. in een volgende brief aan Huygens verhaalt. Op 4 februari 1646 doet hij aan Huygens verslag van de stand van zaken rond zijn sollicitatie. Men schijnt bezwaar tegen zijn godsdienstige overtuiging te hebben. Hij zou niet van de ware gereformeerde religie zijn. Van Schooten brengt daar tegenin dat tweemaal drie zes is bij iedereen van welke religie dan ook. Bovendien zegt hij dat de professor van de ‘Duytsche Matematique’ niet in de senaat van de universiteit mee vergadert en dus buiten religieuze kwesties blijft. Hij leidt alleen maar ‘kloucke ingenieurs’ voor het land op. Van Schooten doet vervolgens zijn theorie uit de doeken dat Van Wimmenum volgens hem eropuit is om op termijn de ‘Duytsche Matematique’ op te heffen en andere sollicitanten met dat verhaal afschrikt ten gunste van Stampioen die dan al examens afneemt bij de ‘Duytsche Matematique’.[14]

Dat Van Wimmenum op de hand is van Stampioen, is waarschijnlijk ook de reden dat Van Schooten jr. in de hier nu boven water gekomen brief van 13 december 1645 aan Huygens zegt dat hij liever niet heeft dat hij Descartes noemt. Juist in deze jaren maakten de ideeën van Descartes in de Leidse academische wereld opgang, zeer tegen de wil van de curatoren in.[15]

Missie geslaagd

Frans van Schooten jr. werd op 8 februari 1646 door het college van curatoren en burgemeesters van Leiden benoemd tot hoogleraar ‘Nederduyts Professor Mathesos’ in de plaats van wijlen zijn vader.[16] Hij werd buitengewoon hoogleraar tegen een salaris van 400 gulden per jaar.[17] Van Schootens lobby had succes. Met inzet van Huygens, prinses Elisabeth van de Palts en op de achtergrond de medewerking van Descartes verkozen de curatoren en burgemeesters de jonge Van Schooten. Zeer waarschijnlijk heeft ook de stadhouder, prins Frederik Hendrik, invloed gehad op de besluitvorming van de curatoren. Het is namelijk niet goed voorstelbaar dat Van Schooten jr. met Huygens overlegt over het benaderen van Frederik Hendrik via hovelingen en officieren van zijn persoonlijke garde, als zowel hij als Huygens, niet het idee hadden dat dat een kansrijke weg zou zijn.

In zijn geschiedenis van de Leidse universiteit stelt Otterspeer dat Frederik Hendrik zich niet bemoeide met benoemingen aan de Leidse universiteit. Zijn vader, Willem van Oranje, en zijn halfbroer prins Maurits deden dat wel. Ook Sluijter is deze mening toegedaan.[18] De hier uit Huygens’ briefwisseling gepresenteerde lobby doet anders vermoeden.

Huygens’ briefwisseling is een rijke bron, bijvoorbeeld voor zijn contacten met (het hof van) Frederik Hendrik en Amalia, maar ook met geleerden als Descartes. In de bundel Constantijn Huygens. Een Leven in brieven wordt aan deze en andere contacten ruim aandacht besteed.

Ad Leerintveld


[1] Jantien G. Dopper, A life of learning in Leiden. The mathematician Frans van Schooten (1615-1660). Proefschrift Universiteit Utrecht 2014. http://dspace.library.uu.nl/handle/1874/288935  .

[2] Dopper, p. 38, n. 130. Op de originele brief is een knipsel geplakt uit: Catalogue d’une collection importante de lettres autographes et de documents historiques en manuscrit, formée par M. A.G. de Visser à La Haye, ou provevant de diverses successions comme de celle du Professeur F.J. Stamkart etc.. Amsterdam, Frederik Muller, 1822, p. 55, lot 377 (UB Gent, BIB.VC.1882/11/22), met dank aan Dr. Hendrik Defoort.

[3] Mathijs van Otegem, A bibliography of the Works of Descartes (1637-1704). Part I, p. 4-150, met name p. 6-7 (illustraties) en 114-138 (Latijnse edities); Zie ook de correspondentie tussen Huygens en Descartes nu beschikbaar in de database van het project Huygens’ Briefwisseling Online: https://bit.ly/3eHwlJ3; Eric Jorink, ‘Geef zicht aan de blinden’. Constantijn Huygens, René Descartes en het Boek der Natuur. Voorburg, Huygens Museum Hofwijck / Leiden, Primavera Pers, 2008, p. 30-34; Dopper, p. 26-30.

[4] Deze kaart is niet teruggevonden. Dopper, p. 29. Brief van Huygens aan Frans van Schooten sr. 31 jul 1640 Huygens’ Briefwisseling Online, 2468.

[5] Constantijn Huygens, Vervolgh van ‘tLeven mijner sonen(…), in: Arthur Eyffinger (red.), Huygens herdacht. Den Haag 1987, p. 141.

[6] Over Pieter Smits is mij niet meer bekend dan dat hij de auteur is van De Aritmetica […] verdeelt in vier delen, met eenighe tafelen van interest, die voor desen noch by niemandt uyt ghegeven en sijn. Seer nut ende bequaem voor alle liefhebberen der selven Const. Tot Leyden, Ghedruckt voor Iacob Roels, Boeckverkooper wonende over het Wees-huys Anno 1635. (Klaas Hoogendoorn, Bibliography of the Exact Sciences in the Low Countries from ca. 1470 to the golden Age (1700).  Leiden/Boston, Brill 2018, p. 824).

[7] Johan Polyander van den Kerckhove Jr. (1594-1660), Heer van Heenvliet, hoveling en diplomaat, vertrouweling van Frederik Hendrik. André Rivet (Andreas Rivetus) (1572-1651),  theoloog, hoogleraar te Leiden, opvoeder van prins Willem II. Claude Rivet, Heer van Montdevis (1603-1647), hoveling aan het hof van Frederik Hendrik.

[8] Zie: Theo Verbeek, ‘Huygens, Descartes en Golius’, in: Lise Gosseye, Frans Blom, Ad Leerintveld (eds.), Return to Sender: Constantijn Huygens as a Man of Letters. Gent 2013, p. 129-139.

[9] Gerard Schaep (1598-1666), Heer van Kortenhoef, vanaf 1641 tot zijn dood curator van de Leidse universiteit. Amelis van den Bouchorst, Heer van Wimmenum, (1613-1669), president van de Gecommitteerde Raden van de Staten van Holland, sinds 1643 namens de ridderschap curator van de Leidse universiteit. Joachim van Wevelichoven (ca. 1619-?), pensionaris van de stad Leiden en secretaris van de curatoren van de Leidse universiteit.

[10] Jan Jansz. Stampioen (1610-1653) wiskundige met verschillende publicaties op zijn naam (Hoogendoorn, Bibliography, p. 839-840).Hij is bekend geworden door zijn controverse met Descartes. (Dopper, p. 32, 34). Constantijn Huygens trok hem aan als huisleraar voor zijn zonen Constantijn en Christiaan. Een studieadvies van hem voor Christiaan is gepubliceerd door Ad Davidse: https://adcs.home.xs4all.nl/Huygens/01/005-stampioen.html

[11] ‘Pollot’ is Alphonse Pollot (ca. 1602-1668), militair in Staatse dienst, na 1642 lid van de hofhouding van Frederik Hendrik. Zie; Theo Verbeek (2015). In L. Nolan (Ed.), The Cambridge Descartes Lexicon (pp. 603-604). Cambridge: Cambridge University Press. doi:10.1017/CBO9780511894695.207. ‘Gleeser’ is George Gleser († 1652) officier in de garde van Frederik Hendrik; Dopper, p. 38.

[12] Zie: René Descartes en Elisabeth van de Palts, Briefwisseling. Met een inleiding van René Gude. Vertaald en van een nawoord voorzien door Jeanne Holierhoek. Amsterdam 2000.

[13] Dopper, p. 38-39; De citaten zijn genomen uit: René Descartes en Elisabeth van de Palts, Briefwisseling, p. 116-117.

[14] Zie het in noot 16 genoemde rekest.

[15] Dopper, p. 38: W. Otterspeer, Het bolwerk van de vrijheid. De Leidse Universiteit, 1575-1672. Amsterdam 2000, p. 373 vlgg.

[16] Dopper, 39; P.C. Molhuysen, Bronnen tot de geschiedenis der Leidsche universiteit 1574-1811. Deel 2. 1610-1647. ’s-Gravenhage 1916, p. 304. http://resources.huygens.knaw.nl/retroboeken/leidsche_universiteit/#page=315&accessor=toc&source=2&view=  Bij de tekst van de benoeming staat in de notulen dat de curatoren niet ingaan op het rekest  ‘van seeckere mathematici ende landtmeters alhier’ om de ‘candidaten van die konst’ voortaan niet door ‘enen Stampioen’ maar door de ‘Professoren Matheseos’ te laten examineren. Kennelijk was de opheffing van de ‘Duytsche Matematique’ voor even van de baan.

[17] Dopper, p. 172.

[18] Otterspeer, p. 78; Dopper, p. 38-39: Ronald Sluijter, ‘Tot ciraet, vermeerderinge ende heerlyckmaeckinge der universiteyt’. Bestuur, instellingen, personeel en financiën van de Leidse universiteit, 1575-1812. Hilversum 2004, p. 53 [Proefschrift Universiteit Leiden.] https://scholarlypublications.universiteitleiden.nl/access/item%3A2880104/view