La Sfera Armoniosa – Constantijn Huygens!


Alkmaar, Lutherse Kerk, zaterdag 30 maart 2024, 20:00 – 21:30 uur

Ontdek het veelzijdige leven van Constantijn Huygens in een muzikale uitvoering van woord, beeld en geur. Deze 17e-eeuwer was niet alleen een bekende diplomaat en secretaris van drie stadhouders, maar ook een getalenteerd dichter, musicus, kunstkenner, architect en wetenschapper. Tot voor kort was het onbekend dat hij ook een gepassioneerd parfumeur was: er zijn onlangs 150 recepten van zijn hand ontdekt. Opvallend is bovendien dat Constantijn Huygens veel vrouwelijke contacten had.

In dit programma uitgevoerd door La Sfera Armoniosa wordt aandacht besteed aan die relaties die een rode draad door zijn lange leven hebben gespeeld. Verhalen en beelden laten zien hoe hij en zijn vriendinnen elkaars leven hebben beïnvloed. Daarbij wordt muziek uitgevoerd van Huygens’ eigen composities en die van zijn muzikale contacten, zoals Lanier, Foscarini en Lambert.

Met:
• Lette Vos – Sopraan
• Ineke Huysman – Spreker (Huygens Instituut)
• Paulina van Laarhoven – Viola da gamba
• Mike Fentross – Theorbe en barokgitaar

Kaartverkoop: https://www.klassiekemuziek.nl/e/17628/la-sfera-armoniosa-constantijn-huygens

https://kerkfotografie.nl/evangelisch-lutherse-kerk-alkmaar

Huygens’ laatste muziekbrief

Zoals Rudolf Rasch’ 300 brieven over muziek van, aan en rond Constantijn Huygens (2007) duidelijk maakt, is muziek een belangrijk en vaak weerkerend onderwerp in Huygens’ correspondentie. Huygens’ oudste overgeleverde muziekbrief dateert van 20 maart 1609, en is de korte brief van een dertienjarige, plichtsbewuste zoon aan zijn vader (brief 4). De laatste brief, die het onderwerp is van dit blogbericht, dateert van 20 januari 1687 en is de brief van een negentigjarige man die in amper 400 woorden terugblikt op een leven mét en vol van muziek (brief 7251). Huygens schreef de brief nauwelijks twee maanden voor zijn dood. Dat alles maakt het tot een van Huygens’ meest persoonlijke en ontroerende brieven.

Tussen Huygens’ eerste en laatste brief ligt een hele wereld die wordt bevolkt door componisten, professionele musici en muziekliefhebbers, en die bovenal wordt gekenmerkt door vele vriendschappen. Zo speelde muziek een grote rol in Huygens’ relaties met Maria Casembroot, Utricia Ogle en Béatrix de Cusance. Maar de langstdurende muziekvriendschap die Huygens zou aanknopen, was die met de Antwerpse familie Duarte, en meer bepaald met vader Gaspar Duarte en diens oudste zoon Diego.

Brief van Constantijn Huygens aan Diego Duarte, 20 januari 1687, Koninklijke Bibliotheek, Den Haag

Duarte

Gaspars vader was, in de tweede helft van de zestiende eeuw, weggetrokken uit Portugal. In Antwerpen bouwden achtereenvolgens Gaspars vader, Gaspar zelf en ten slotte zijn oudste zoon Diego een succesvolle en internationaal gereputeerde juwelenhandel uit. Die juwelenhandel was initieel de reden waarom Huygens en Gaspar Duarte brieven uitwisselden. Huygens was omstreeks 1640 immers op zoek naar een juweel voor het stadhouderlijke hof, bestemd voor de Engelse prinses Mary. Maar vrijwel onmiddellijk nam het thema muziek een belangrijke plaats in de brieven in. Gaspar Duarte was, net als Huygens, een groot muziekliefhebber en hij speelde zelf muziek. Voor Duarte was er bovendien nog meer aan de hand: hij en zijn gezin leefden als katholieken in een katholieke stad, maar ze hadden joodse wortels, en om die joodse wortels werden ze vaak met wantrouwen benaderd. Gaspar moet al snel hebben ontdekt dat muziek een universele taal was die geografische en religieuze grenzen kon overstijgen en hem kon helpen om contacten te leggen en vriendschappen aan te gaan.

Gonzales Cocques en/of atelier, Portret van een familie (De familie Duarte) (Stift St. Paul, Lavanttal, in bruikleen aan het Snijders&Rockoxhuis, Antwerpen).

Gaspar Duarte zorgde ervoor dat (de meesten van) zijn twee zonen en vier dochters een doorgedreven muziekopleiding genoten. En vanaf jonge leeftijd gaven Gaspar en enkele van zijn dochters huisconcerten waarop handelscontacten en vrienden uit zowat heel West-Europa aanwezig waren. Jood, katholiek, anglicaan en calvinist waren welkom. Het hoogtepunt van de concerten lag tussen 1635 en 1650. In 1653 overleed Gaspar Duarte, waarna het muziekleven van de Duartes een meer privaat karakter lijkt te hebben gekregen.

Met Gaspars dood nam zijn zoon Diego de rol als Huygens’ correspondent over. De briefwisseling die Huygens en Diego Duarte voerden, zou pas eindigen met Huygens’ dood op 28 maart 1687. Huygens’ allerlaatste brief waarin muziek een rol speelde, de brief van 20 januari 1687, was aan Diego Duarte gericht. In die brief denkt Huygens bovendien nog eenmaal uitdrukkelijk terug aan Gaspar, ‘mijn goede vriend en heer Uw vader saliger’. Het was de laatste bladzijde in een vriendschap die vijf decennia had geduurd en daarmee een belangrijke constante in Huygens’ leven was geweest.

Doorheen de jaren converseerde Huygens met Gaspar en Diego Duarte over allerlei onderwerpen: familiale nieuwtjes, praktische vragen om hulp, de uitwisseling van informatie allerhande. Maar steeds opnieuw keerde de conversatie terug naar de muziek. Dat de vriendschap tussen Huygens en de Duartes zo duurzaam bleek te zijn, heeft mogelijk te maken met het feit dat Huygens op muzikaal vlak veel van zichzelf in de Duartes herkende. Tot op zekere hoogte waren de families immers een spiegel voor elkaar, allebei bijzonder begaafd, met brede (culturele) interesses en een grote muzikale honger en nieuwsgierigheid.

Instrumenten

Gaspar Borbon, viola da gamba (Museum Vleeshuis, Antwerpen)

Als het over muziek ging, hoefde Constantijn Huygens niet als een luisteraar aan de zijlijn te blijven staan. In die allerlaatste muziekbrief, de brief van januari 1687, verwijst Huygens naar ‘de vijffderhande instrumenten’, de vijf instrumenten, die hij beheerste, namelijk de luit, de viola da gamba, het klavecimbel, de theorbe en de gitaar. Volgens zijn eigen getuigenis leerde Huygens al zingen toen hij twee jaar oud was, leerde hij de viola da gamba te bespelen vanaf zijn zevende, en de luit vanaf zijn achtste. Klavecimbel en orgel volgden toen hij ongeveer zeventien was. Later maakte Huygens ook kennis met de getheorbeerde luit en de theorbe. Die laatste is wellicht te zien op het portret dat Thomas De Keyser van Huygens maakte. En tegen 1670 had Huygens de gitaar aan dat lijstje toegevoegd.

Thomas de Keyser, Portret van Constantijn Huygens en zijn secretaris (detail). Rechts, op de tafel, onder de papieren, ligt een getheorbeerde luit. (National Gallery, Londen)

Huygens’ instrumenten waren ook de instrumenten van de Duartes. Dat blijkt onder meer uit een brief waarin Gaspar Duarte aan Huygens uitlegt in welke diverse bezettingen hij en zijn kinderen concerten gaven. Tijdens die concerten zongen Gaspar en zijn dochters, en bespeelden ze onder meer het klavecimbel of het virginaal, de viola da gamba, de theorbe en de luit. Dochter Leonora stond bekend als een begaafd zangeres, en haar zus Francisca was een bijzonder virtuoos klaveciniste. Een lofdicht van Huygens’ vriendin Anna Roemers Visscher getuigt van de hoge kwaliteit van hun muziekuitvoeringen. En ook onder meer de Engelse royalistische vluchtelinge Margaret Cavendish en de Zweedse koningin Christina hadden lof voor de muziekkunsten van de dochters Duarte.

Huygens’ muzikale interesse ging verder dan het louter uitvoeren van muziek. Hij was geïnteresseerd in muziektheorie en in evoluties in de instrumentenbouw. Omstreeks 1648 wilde Huygens een nieuw klavecimbel aanschaffen. En daarvoor zocht hij de bemiddeling van Gaspar Duarte.[1]  Huygens wilde een klavecimbel uit de ateliers van de familie Ruckers-Couchet, maar had heel specifieke wensen over de uitzonderlijke omvang van het klavier en de besnaring. Die wensen moest Gaspar Duarte aan de bouwer, Joannes Couchet, overbrengen. Dat deed Duarte met plezier, want ook hij ging zich graag bemoeien in het atelier. Het resultaat was een instrument zoals Couchet er nog nooit een had gebouwd.

Muziekbibliotheek

In de families Huygens en Duarte werd niet alleen gemusiceerd, er werd ook gecomponeerd. Aan Duartezijde werden slechts zeven muziekwerken overgeleverd, sinfonias gecomponeerd door Leonora en bewaard in een handschrift uit de bibliotheek van Christ Church, Oxford. Een veelvoud aan composities is verloren gegaan, dat blijkt ook uit Huygens’ laatste muziekbrief. Huygens schreef die brief om Diego Duarte te bedanken. Diego had hem kort tevoren immers zijn integrale psalmcomposities bezorgd, een project waaraan hij minstens vijftien jaren had gewerkt en waarvan hij het resultaat aan Huygens wilde opdragen. Al deze psalmcomposities zijn verloren gegaan.

In dezelfde brief verwijst Huygens naar de meer dan 800 muziekwerken die hij zelf doorheen zijn leven had gecomponeerd. Vandaag is van die meer dan 800 werken slechts een fractie overgeleverd, namelijk de 39 werken voor stem en basso continuo verzameld in Huygens’ Pathodia sacra et profana, enkele losse liederen en een instrumentale allemande.

Constantijn Huygens, Laetatus sum (uit: Pathodia sacra et profana), bewerkt en uitgevoerd door Korneel Van Neste (contratenor), Justin Glaie (luit), Nina Przewoźniak (viool) en Pieter De Moor (traverso). Museum Vleeshuis, Antwerpen.

Huygens’ correspondentie geeft ons een idee van de inhoud van zijn verloren gegane muziekbibliotheek. Er waren de eigen composities: vele honderden werken voor luit en theorbe en wellicht een kleiner aantal composities voor viola da gamba, gitaar en klavecimbel. Waarschijnlijk gaat het vooral om korte, dansante stukken zoals courantes, gaillardes, gigues, sarabandes. Ook waren er heel wat werken die in hun titel de naam droegen van familie en vrienden, zoals de Plaintes de madame la Duchesse de Lorraine en de Plaintes de Madame la princesse sa fille, en de Tombeaux et funérailles de Monsieur Duarte (brief 5338). Tot de bibliotheek behoorde allicht ook Huygens’ bundel Pathodia sacra et profana in de overgeleverde versie met basso continuo, maar wellicht ook in een versie met luittablatuur en in een versie voor drie zangstemmen.

Met ruim 800 composities was Huygens een van de meer productieve Nederlandse componisten uit zijn tijd. Helaas toonden zijn nazaten amper interesse voor zijn muziekbibliotheek en ging bijna alles verloren. Er is natuurlijk nog altijd de hoop dat een deel van die verloren gegane muziek ooit opduikt. In 1738 ontdekte de Zeeuwse auteur Pieter de la Ruë drie oblong banden in de Middelburgse boekhandel van de gebroeders Callenfels. In de banden had Huygens minstens 115 van zijn eigen luitcomposities samengebracht.De gebroeders Callenfels hadden de banden verworven via een Haagse boekhandelaar en uitgever, en die had ze op zijn beurt gekocht ‘van een Jood’.[2]

George Kockers, Portret van Pieter de la Ruë (Rijksmuseum, Amsterdam).

Huygens’ bibliotheek bevatte niet alleen muziek van hemzelf, maar ook van andere componisten. Allicht dus ook van de Duartes, zoals Diego’s complete psalmzettingen, maar ook losse liederen en andere werken. In zijn brief van 20 januari 1687 heeft Huygens het over de ‘de successie van de musieckale productiën, daer mede het edele huys Duarte van allen tijden de wereld heeft verheught ende vereert’. Toch zal de muziekproductie van de Duartes maar een fractie hebben uitgemaakt van Huygens’ totale muziekbibliotheek.

De veilingcatalogus van zijn bibliotheek vermeldt ongeveer 80 gedrukte muziekboeken. Het gaat daarbij om uitgaven met muziek van beroemde componisten als Jan Pieterszoon Sweelinck en Orlandus Lassus, maar ook van de nauwelijks bekende Joannes De Haze, een goede Antwerpse vriend en muziekpartner van Diego Duarte.

Daarnaast ging Huygens vaak rechtstreeks naar de bron en onderhield hij contacten met componisten als Jacques Champion de Chambonnières, Giovanni Paolo Foscarini, Jacques de Saint-Luc, Nicholas Lanier, Henri Dumont, Joseph en Pierre de la Barre, Thomas Gobert, Jacob Froberger en Jacques Gaultier. Sommige componisten zou Huygens persoonlijk ontmoeten, in Londen of Parijs, maar in andere gevallen bleef het bij brieven. Vaak was dat contact gedurende een korte tijd intens en verwaterde het weer na enkele jaren. Sommige componisten, zoals Lanier en Chambonnières behoorden ook tot de kennissen van de Duartes.

Samen gingen Huygens en de Duartes op zoek naar interessante componisten, en speelden ze namen aan elkaar door. Ook benutten ze elkaars netwerk ten volle voor het verzamelen en uitwisselen van muziekstukken. Wat de ene familie in handen kreeg werd al eens gekopieerd voor de andere. Zo beschikte Huygens over de bundel Konincklycke Fantasieën met muziek van Thomas Lupo, Giovanni Coprario en Orlando Gibbons. En daar werd uit gekopieerd voor de Duartes en hun huisconcerten (brief 4910). Ook de muziek van Chambonnières werd gretig gedeeld. En vaak werden de werken weer verder doorgegeven aan andere vrienden zoals Utricia Ogle of Béatrix de Cusance.

Een medicijn bij verdriet

Muziek was, in de zeventiende eeuw, zelden vrijblijvend vermaak. Ouders van stand die hun kinderen een verfijnde opvoeding wilden geven en daar de financiële middelen voor hadden, zorgden voor muzieklessen. Vaak viola da gamba of een tokkelinstrument zoals de luit voor de jongens, en klavierinstrumenten, zoals het klavecimbel, voor de meisjes. Constantijn Huygens beheerste ze allemaal. Je moest overigens niet overdrijven in dat musiceren, want opscheppen met je talent was dan ijdel en zondig. Je wilde als amateur ook niet verward worden met een professionele musicus die met ijdele virtuositeit zijn boterham verdiende. Kortom, het moest liefhebberij blijven. Dat is één van de redenen waarom Huygens’ naam niet op de titelpagina van zijn Pathodia prijkt, maar hij er enkel wordt aangeduid met het Latijnse woord ‘occupatus’, drukbezet man.

Muzieklessen deden ook meteen dienst als levenslessen: muziek had een mathematische basis en weerspiegelde het universum. Muziek bracht harmonie in het leven, want ‘de musique geene teghenstrijdicheijt in haerselven en tollereert’, schreef Diego Duarte aan Huygens. En is de partituur op het portret van Huygens en zijn echtgenote ook geen symbool van huwelijkse harmonie?

Jacob van Campen, Dubbelportret van Constantijn Huygens en Suzanna van Baerle (Mauritshuis, Den Haag).

Hoe Constantijn Huygens, de Duartes en heel wat tijdgenoten naar muziek keken, wordt prachtig samengevat door een spreuk die Antwerpse klavecimbel- en virginaalbouwers wel eens op de deksels van hun instrumenten aanbrachten. Die spreuk is bovendien ook te zien op een schilderij van Johannes Vermeer (van wie Diego Duarte een werk bezat). Omstreeks 1660-1662 schilderde Vermeer Dame aan het virginaal met een heer, beter bekend als De muziekles. Op dat werk zijn een musicerende dame en heer te zien én een Antwerps virginaal, wellicht van het huis Ruckers-Couchet waarvan Huygens ook een instrument bezat. Op het deksel valt het motto ‘Musica letitiae comes, medicina dolorum’, ‘muziek is een gezel bij vreugde, een medicijn bij verdriet’, te lezen.

Johannes Vermeer, Dame aan het virginaal met een heer (De muziekles) (Royal Collection Trust; afbeelding: Wikimedia).

Huygens was zijn ouders dankbaar voor de muzikale opvoeding die hij genoten had en stelde uitdrukkelijk dat hij door de muziek van veel mensen vriendschap en waardering had ondervonden. De vriendschap met de Duartes was daar slechts één voorbeeld van. Daarnaast kon Huygens zich, zo blijkt uit de brief van 20 januari 1687, nog steeds vermaken met de theorbe – het resultaat was goed genoeg opdat ‘een droncken boer het gebreck niet en soude gewaer werden’. Kortom, muziek was steeds een bron van en gezel bij vreugde geweest.

Maar muziek kon ook troosten. Toen Gaspar Duarte in 1653 was overleden, rouwde Huygens. ‘[Un Orage] vient de tomber sur ce beau Mont Parnasse à Anvers’, ‘een onweer heeft de Antwerpse Parnassusberg getroffen’, noteerde hij. Het bleef echter niet bij woorden: Huygens zou ook muziek componeren ter nagedachtenis van zijn overleden vriend, en hij riep anderen op om hetzelfde te doen. De muziek was hier nog misschien vooral een publiek eerbetoon. Maar in latere jaren lijkt muziek ook de rol van persoonlijke troost en afleiding bij verdriet te zijn geweest. In de brief van 20 januari 1687 drukt Huygens de hoop uit dat Diego Duarte in de muziek afleiding zou kunnen vinden in ‘dese anders verdrietighe eensaemheijt’. Diego Duarte was op dat ogenblik de laatste Antwerpse Duarte die nog in leven was – zijn broer en zussen waren tussen 1674 en 1685 allemaal, ongehuwd en kinderloos, overleden.

De brief van 20 januari 1687 is een heel persoonlijke brief aan een oude vriend. Voor de laatste keer worden herinnering opgehaald, aan lang geleden, aan het muzikale kunnen van weleer en aan de vele composities die Huygens’ en de Duartes hebben geproduceerd. Huygens klaagt hoe jicht hem het spelen moeilijk maakt, maar hij wil de muziek nog niet opgeven. En hij hoopt dat Diego Duarte troost kan vinden in het musiceren. Wellicht is er geen brief in Huygens’ oeuvre die mooier uitdrukt hoe ‘muziek een vriend kan zijn bij vreugde, en een medicijn bij verdriet’, en dat is wellicht ook hoe Huygens en de Duartes elkaars brieven hebben ervaren.

Timothy De Paepe


[1] Zie Timothy De Paepe, ‘Huygens’ klavecimbel’, in: Ineke Huysman en Ad Leerintveld (eds.) Constantijn Huygens. Een leven in brieven (Soest 2022) 170-175.

[2] S.D. Post, ‘Constantijn Huygens’ Muscae. Achttiende-eeuws handschrift werpt nieuw licht op Huygens’ nagelaten composities’, in De Zeventiende Eeuw 8 (1992), 275-281.


‘That excellent Frobergher…’

Constantijn Huygens liet zelden een kans onbenut om via zijn netwerk nieuwe muziek te verzamelen. Wanneer hij vermoedde dat een van zijn zonen of een van zijn muzikale kennissen op reis toegang had tot interessant repertoire, vroeg hij om composities op te sturen. In 1649 moet Huygens die vraag hebben gesteld aan William Swann, toen die naar Wenen reisde.

William Swann (ca.1619-1678) stamde uit een adellijke Engelse familie, en tijdens de Engelse Burgeroorlog had hij aan royalistische zijde gevochten. In of kort voor 1645 trok hij, samen met een groeiend aantal royalistische vluchtelingen, naar het vasteland. In de Republiek nam hij dienst in het Staatse leger. En op 18 december 1645 huwde Swann in de Engelse kerk in Utrecht met Utricia Ogle, dochter van een andere Engelsman in Staatse dienst, John Ogle. Utricia Ogle was muzikaal zeer begaafd en had zelfs bij de componist en klavecimbelvirtuoos Jacques Champion de Chambonnières in Parijs gestudeerd. Ogle was tevens een goede vriendin van Constantijn Huygens. Met zijn echtgenote en met Huygens deelde William Swann de liefde voor muziek, en in de correspondentie tussen Huygens en Swann duikt het onderwerp muziek regelmatig op (zie bijvoorbeeld brief 4839).

Tijdens de Burgeroorlog was ook Charles, de Engelse troonopvolger, naar het continent gevlucht, eerst naar Frankrijk, en daarna een tijdje naar de Republiek. Van daaruit zocht de prins steun om de strijd tegen de parlementaire troepen in Engeland verder te zetten en om, na de executie van zijn vader in januari 1649, de Engelse troon te herwinnen. In die context verhief de jonge prins William Swann tot knight bachelor waarna hij hem als extraordinair gezant naar het hof van Ferdinand III, keizer van het Heilige Roomse Rijk, in Wenen zond.

Wenen

Het Heilige Roomse Rijk had zwaar te lijden gehad onder de Dertigjarige Oorlog (1618-1648). De menselijke tol was gigantisch, en door de economische malaise werd er op veel plaatsen bezuinigd op de kunsten. De jonge, virtuoze musicus en componist Johann Jakob Froberger (1616-1667) was opgegroeid in Stuttgart, de hoofdstad van het hertogdom Württemberg van het Heilige Roomse Rijk. Ook in Stuttgart was het artistieke leven, inclusief het muziekleven, zwaar getroffen door de oorlog. Wellicht was dat een van de redenen waarom Froberger omstreeks 1634 naar de keizerlijke hofstad Wenen trok. Daar werd zijn talent opgemerkt, en in 1637 werd hij organist aan het hof. Kort daarna kreeg hij zelfs de kans om een tijd in Rome bij Girolamo Frescobaldi (1583-1643) te studeren. Na zijn terugkeer in Wenen hernam hij zijn taken als hofmusicus, tot hij opnieuw een tijdje naar Rome trok. In september 1649 was hij terug in Wenen.

William Swan aan Constantijn Huygens, 15 september 1649, UBL, Hug 37, (Swann) 8.

Op 15 september 1649 schreef William Swann een brief aan Constantijn Huygens. Swann liet Huygens weten dat hij op audiëntie was geweest bij de keizer. En hij kon rapporteren dat hij op de dag van zijn audiëntie de keizerlijke hofkapel aan het werk had gehoord. ‘Ik hoorde er hele goede stemmen’, vulde Swann aan, ‘maar omdat ik nog met geen van de musici kennis heb kunnen maken, kan ik u niet veel meer sturen dan bijgevoegde werken die een zekere Heer Frobergen [sic], die een virtuoos op het klavecimbel is, me gegeven heeft. In de toekomst zal ik er meer zorg voor dragen dat ik ook goede liederen vind, die ik u dan zo snel mogelijk zal bezorgen’.

Huygens had een jaar eerder bij de Antwerpse bouwer Joannes Couchet een nieuw klavecimbel gekocht. De klaviercomposities die Swann opstuurde, waren allicht dus erg welkom. Al lijkt Huygens, afgaande op Swanns verontschuldiging, toch vooral gehoopt te hebben op vocale muziek. Frobergers klaviermuziek zal overigens een pittige technische uitdaging voor Huygens hebben gevormd: Froberger zou uitgroeien tot een van de meest eigenzinnige en vernieuwende componisten voor klavier uit de zeventiende eeuw.

Brieven aan Froberger

Of Huygens de muziek die Swann had opgestuurd meteen naar waarde wist te schatten, weten we niet. Op 22 september informeerde Swann bij Huygens of de muziek in de smaak viel. Maar een antwoord is niet overgeleverd.

Froberger bleef tot juni 1657 in dienst van het keizerlijke hof. Ergens in de daaropvolgende jaren verliet hij Wenen om muziekleraar te worden van hertogin Sibylle van Württemberg-Montbéliard (Mömpelgard) (1620-1707). Die laatste had zich teruggetrokken in Héricourt, vandaag een stadje in Frankrijk nabij de Duitse en Zwitserse grens. Froberger verhuisde daar dus ook naartoe, maar trok er wel nog af en toe op uit om elders concerten te geven. In 1665 bevond hij zich in Mainz toen Huygens er op doorreis was. In een brief van 29 december 1666 aan Utricia Ogle beschrijft Huygens de ontmoeting: ‘Toen ik langs de Rijn afzakte, heb ik hem ontmoet aan het hof van de keurvorst van Mainz […]. Niets deed me meer plezier dan te luisteren naar de uitstekende Froberger (‘that excellent Frobergher’) en diens bijzondere vernieuwingen, en om te zien hoe hij geduldig naar mij wilde luisteren met enige tevredenheid.’

Op 1 september 1666, een jaar na de ontmoeting in Mainz had Froberger enkele composities naar Huygens opgestuurd. ‘Recent heb ik kennis gemaakt met de composities van de goede Froberger, waarvan hij er me heel wat heeft opgestuurd sinds vorig jaar’, aldus Huygens. In een brief van 8 oktober 1666 dankte Huygens Froberger. Hij liet ook weten de werken door te sturen naar Anna Bergerotti in Parijs, Francisca Duarte in Antwerpen en Maria Casembroot in Den Haag. Deze drie dames speelden klavecimbel op een zeer hoog niveau, en wellicht heel wat beter dan Huygens. Huygens bleef de luit als zijn eerste instrument beschouwen, en hij liet Froberger weten een gigue uit een van de opgestuurde suites te arrangeren voor luit.

Nog voor de briefwisseling tussen Huygens en Froberger goed en wel op gang was gekomen, werd ze al afgebroken. Op 7 mei 1667 overleed Froberger, amper vijftig jaar oud, in Héricourt. Op dat ogenblik was hij nog steeds in dienst van Sibylle van Württemberg-Montbéliard. De hertogin nam de taak op zich om Huygens op de hoogte te brengen van Frobergers overlijden.

Uit de twee brieven die Sibylle van Württemberg-Montbéliard aan Huygens zou schrijven (brieven 6607 en 6626), spreekt een groot verdriet om Frobergers dood. Tot het einde was hij ‘een trouwe en vlijtige leraar geweest’, schreef ze. Bovendien schetst ze het beeld van een groot, maar vaak onbegrepen man wiens talent onvoldoende werd geapprecieerd zodat hij genoegen had moeten nemen met een bescheiden aanstelling als haar leraar. Froberger liet haar een verzameling muziekhandschriften na. Huygens polste of ze hem enkele stukken kon opsturen. Dat wilde ze wel, hoewel ze Froberger had beloofd geen van zijn nagelaten composities met de wereld te delen, maar dan moest Huygens wel even laten weten welke muziekwerken hij eerder al had ontvangen. Daar had Huygens vreemd genoeg geen tijd of zin in, waarmee de correspondentie tot een einde kwam.

Repertoire

Welke composities had Froberger in 1649 en 1666 gedeeld met Huygens? De handschriften zijn, samen met de rest van Huygens’ muziekbibliotheek, verloren gegaan. Maar de brieven bevatten enkele aanwijzingen.

Froberger bundelde een aanzienlijk deel van zijn oeuvre in ‘boeken’, zorgvuldig samengestelde handschriften die hij opdroeg aan zijn werkgevers. Drie boeken zijn overgeleverd, minstens twee gingen verloren. Op 29 september 1649 – amper twee weken nadat Swann vanuit Wenen composities van Froberger naar Huygens had opgestuurd – droeg Froberger zijn Libro secondo di toccate, fantasie, canzone, allemande, courante, sarabande, gigue et altre partite op aan keizer Ferdinand III.

Een toccata uit Johann Jakob Frobergers Libro secondo, 1649. (Österreichische Nationalbibliothek, Wenen)

In het Libro secondo verzamelde Froberger 18 individuele toccatas, fantasias en canzones, evenals 6 suites (partitas) bestaande uit diverse dansante bewegingen als allemandes, sarabandes en courantes. Het lijkt erg waarschijnlijk dat Froberger uit deze verzameling putte en enkele van de werken liet kopiëren voor Swann en Huygens. Museum Vleeshuis vroeg aan klavecinist Mario Sarrechia om uit het Libro secondo de Partita V (Allemande – Courante – Sarabande; FbWV 605) op te nemen. Hij bespeelt daarbij een 2-manualig klavecimbel, gebouwd door Titus Crijnen (2017) naar Joannes Ruckers (Antwerpen, 1624, met latere aanpassingen). Van Titus Crijnen is op dit ogenblik een klavecimbel te zien in Huygens’ Hofwijck.

In de correspondentie uit 1666 schrijft Huygens over Frobergers ‘lessons’ (lessen, waarmee hij allicht klavecimbelsuites bedoelt), en vermeldt hij ‘de laatste gigue die [Froberger] zo vriendelijk was me te sturen’ (brief 6583). Frobergers belangrijkste verzamelhandschriften kwamen tot stand tussen de late jaren 1640 en de late jaren 1650. Maar in 2006 dook op een veiling een tot nog toe onbekend handschrift op dat uit Frobergers laatste levensjaren (ca. 1660-1667) dateert. Een deel van de muziek is ook terug te vinden in eerdere handschriften, maar een ander deel was nog niet bekend onder onderzoekers en musici. Tot die onbekende composities behoren onder meer een ‘tombeau’ op de dood van de echtgenoot van Sibylle van Württemberg-Montbéliard, die in 1662 overleed. En een ‘Meditation sur la Mort future de Son Altesse Serenis Madame Sibylle, Duchess de Wirtemberg, Princess de Montbeliard’, een meditatie over de toekomstige dood van zijn werkgever dus. Ook voor zichzelf had Froberger zo een stuk gecomponeerd. Daarnaast bevat het handschrift diverse losse capriccio’s en fantasia’s én vijf suites die telkens een gigue bevatten. Het is erg waarschijnlijk dat Huygens een van deze suites ontving. De anonieme verzamelaar die het handschrift in 2006 verwierf, bewaart het helaas achter slot en grendel…

Timothy De Paepe

Terugblik congres Constantijn Huygens. Een leven in brieven

Op vrijdag 2 december 2022 vond in de Aula van de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag een congres plaats ter gelegenheid van de voltooiing van het project Huygens’ Briefwisseling Online (resources.huygens.knaw.nl/briefwisselingconstantijnhuygens), georganiseerd door Huygens Instituut, NL-Lab, KB | nationale bibliotheek van Nederland en Vrienden van de KB.

Thema’s waren: muziek, kunst, architectuur, politiek, wetenschap, parfum, nieuwe brieven en ontdekkingen. Met mooie verhalen over deze onderwerpen uit de briefwisseling van Constantijn Huygens, verteld door gerenommeerde sprekers, kwamen hij en zijn tijdgenoten met behulp van beeld, geluid én geur tot leven op het congres ‘Constantijn Huygens. Een leven in brieven’.

Van deze dag zijn een fotoreportage en video-opnames (een speciaal kanaal op Youtube) gemaakt: een compilatie en van iedere afzonderlijke lezing ook een volledige weergave (hieronder per lezing aan te klikken).

Programma

10.00-10.15 uur: Inleiding: Jeroen Vandommele en Lieke van Deinsen (dagvoorzitter)

10.15-11.15 uur: Huygens digitaal

  • Ineke Huysman en Ad Leerintveld, ‘Terug naar de bronnen’. Ineke Huysman presenteert het project Huygens’ Briefwisseling Online. Ze geeft een overzicht van de opzet, de inhoud en de mogelijkheden die het project biedt aan onderzoekers. Ad Leerintveld toont enkele voorbeelden van de winst van het project: meer informatie doordat de brieven volledig worden gepresenteerd en door de toevoeging van nieuw ontdekte brieven.
  • Dirk van Miert, ‘Constantijn Huygens’ briefwisseling in Nederlandse collecties: een digitaal netwerkperspectief’. Wat kunnen we eigenlijk zeggen over de omvang en de reikwijdte van Constantijn Huygens’ correspondentie in relatie tot andere briefschrijvers uit zijn netwerk? We gaan op zoek naar het antwoord via de big data die we hebben verzameld over de netwerken van zijn tijdgenoten uit de Nederlandse Republiek.
  • Miranda Lewis, ‘Over the North Sea: Constantijn Huygens’s English contacts in Early Modern Letters Online’. The catalogue of Constantijn Huygens’s correspondence in Early Modern Letters Online provides the foundation for a cluster of ‘starter catalogues’ that will expand the ‘circles’ of his correspondents. 

11.45-12.45 uur: Nieuw onderzoek rondom Huygens

  • Jean-Marc van Tol, ‘De rollen omgedraaid? De relatie tussen Constantijn Huygens en Johan de Witt’. Constantijn Huygens en Johan de Witt waren in veel opzichten elkaars tegenpolen. Onlangs doken twee brieven van Huygens aan de raadpensionaris op die inzicht geven in de manier waarop zij zich tot elkaar verhielden.
  • Geeske Bisschop, ‘Dat hi in d’crijch moet leeven en sterven’. Militaire patronage in de correspondentie van Constantijn Huygens’. Constantijn Huygens ontving als secretaris van de stadhouder honderden brieven met militaire verzoeken. Deze brieven geven inzicht in hoe de informele kant van militaire patronage werkte en welke strategieën militairen gebruikten om voorspraak te verkrijgen.
  • Willemijn van Noord, ‘Prinses Mary, Constantijn Huygens en het Chinese lakscherm’. Twee jaar voor zijn dood schreef Huygens een brief aan Prinses Mary II Stuart (1662-1694), waarin hij beweerde een belangrijke boodschap van het Chinese volk voor haar te hebben. Recent onderzoek werpt nieuw licht op Huygens’ listige poging om Mary’s Chinese lakscherm te onderzoeken en te behouden.​

13.45-14.45 uur: Huygens en wetenschap

  • Erik-Jan Bos, ‘Wetenschap in de schaduw van wapens: Huygens als beschermheer van René Descartes’. Uit de briefwisseling die Huygens voerde met Descartes, en over Descartes, blijkt een grote en voortdurende belangstelling van de eerste secretaris van de Stadhouder voor de Franse wijsgeer en wetenschapper. Deze lezing belicht op welke manieren Huygens Descartes stimuleerde en beschermde, en hoe de filosoof hem wederdiensten bewees.
  • Dirk van Delft, ‘Hoe Constantijn Huygens Antoni van Leeuwenhoek vooruit hielp’. Antoni van Leeuwenhoeks microscopische waarnemingen hadden de warme belangstelling van Constantijn Huygens. Deze liefhebber van natuuronderzoek deed een goed woordje voor de ‘ongeletterde persoon’ uit Delft bij de Royal Society.
  • Ineke Huysman, ‘Constantijn Huygens: amateur-parfumeur’. Dat de veelzijdige Constantijn Huygens zich ook bezighield met parfumerie is vrijwel onbekend. Toch heeft hij meer dan 150 recepten nagelaten, die hij uitwisselde met zijn correspondenten. Een van die recepten, getiteld ‘Rieckend water voor mijn moeder’, is gereconstrueerd en opnieuw te ruiken.

15.15-16.15 uur: Huygens en cultuur

  • Frans Blom, `Bouwen aan een beter Den Haag. Huygens’ architectuur in steen en op papier’. De voordracht belicht de rol van Constantijn Huygens in de ontwikkeling van de Haagse en Nederlandse architectuur. We kijken naar zijn bouwprojecten in en rond Den Haag, en naar het gesprek over de nieuwe architectuur in gedichten en brieven.
  • Timothy De Paepe, ‘Een vriend bij vreugde, een medicijn bij verdriet’. Huygens muzikale correspondentie met de familie Duarte’. Constantijn Huygens onderhield decennialang een hartelijke correspondentie met de Antwerpse juweliersfamilie Duarte. Muziek speelde daarin een centrale rol. De overgeleverde brieven vormen samen een uniek venster op het rijke (muziek)leven van beide families, hun vriendennetwerk en de rol die muziek daarin speelde.

Sprekers

Geeske Bisschop MA werkte als medewerker digitalisering mee aan het project Huygens’ Brieven Online. Daarnaast volgde ze de onderzoekmaster ‘Europe 1000-1800’ aan de Universiteit Leiden en de master Publieksgeschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam. Voor haar afstudeerscriptie in Leiden deed ze onderzoek naar militaire patronage in de correspondentie van Constantijn Huygens. Nu werkt ze bij het archief van de Koninklijke Verzamelingen.

Dr. Frans Blom is expert op het gebied van Nederlandse en Neolatijnse literatuur van de vroegmoderne tijd. Werkend aan de Universiteit van Amsterdam bestudeert hij Amsterdam als creatieve stad in zijn Europese context, met een focus op het Grand Theatre of de Schouwburg. Naast zijn proefschrift over Constantijn Huygens (2003) heeft hij ook veel van zijn werken en dagen gewijd aan deze sleutelfiguur in de Nederlandse cultuurgeschiedenis.

Dr. Erik-Jan Bos Erik-Jan Bos (Erasmus Universteit Rotterdam) is een specialist van het leven en werk van Descartes, en het Nederlands cartesianisme. Hij is hoofdredacteur van de nieuwe Oxford U.P. uitgave van de briefwisseling van Descartes. Tijdens zijn onderzoek vond hij verschillende onbekende brieven van Descartes, en recentelijk een onbekend manuscript van Descartes’ Traité de l’homme in Leiden.

Dr. Lieke van Deinsen is als docent en onderzoeker verbonden aan de KU Leuven en als gastonderzoeker aan het KNAW NL-Lab-team. Haar onderzoek richt zich op processen van canonvorming, vrouwelijk schrijverschap en de wisselwerking tussen materiële en tekstuele cultuur in de vroegmoderne tijd. Ze is ook verantwoordelijk voor de recente canonenquête waarin Huygens en zijn werk – tot haar verdriet – dramatisch duikelden.

Prof. dr. Dirk van Delft is oud-directeur van Rijksmuseum Boerhaave en emeritus bijzonder hoogleraar ‘Erfgoed van de natuurwetenschappen’ aan de Universiteit Leiden. Hij schreef biografieën van Heike Kamerlingh Onnes, Hendrik Lorentz (met Frits Berends), Henk van de Hulst en Antoni van Leeuwenhoek. Een biografie van Martinus Veltman (Nobelprijs Natuurkunde 1999) is in voorbereiding.

Dr. Timothy De Paepe is directeur van Museum Vleeshuis | Klank van de Stad in Antwerpen. Hij studeerde Letterkunde aan de Universiteit Antwerpen en Cultuurmanagement aan de Universiteit Antwerpen Management School (UAMS). In 2011 promoveerde hij op een proefschrift over theater en opera in Antwerpen in de zeventiende en achttiende eeuw.

Dr. Ineke Huysman is als senior-onderzoeker verbonden aan het Huygens Instituut waar zij valt onder de afdeling NL-Lab. Zij is o.a. projectleider van het Huygens Brievenproject en gespecialiseerd in vroegmoderne correspondenties. Samen met leden van De Jonge Akademie en Parijse parfumeurs heeft zij onlangs in het project ‘Geheugen van Geur’ een parfumrecept van Constantijn Huygens nagemaakt, getiteld ‘Rieckend water voor mijn moeder’.

Dr. Ad Leerintveld is na zijn pensionering als conservator bij de Koninklijke Bibliotheek part time gastonderzoeker geworden bij het Huygens Instituut voor het Huygens brievenproject. Hij is literatuurhistoricus en publiceert regelmatig over Constantijn Huygens.

Dr. Miranda Lewis is the Editor of Early Modern Letters Online [EMLO], the union catalogue of early modern correspondence created by the Cultures of Knowledge project at the University of Oxford.

Dr. Dirk van Miert is directeur van het Huygens Instituut en universitair hoofddocent vroegmoderne cultuurgeschiedenis aan de Universiteit Utrecht. Hij leidt daar het Europese onderzoeksproject SKILLNET, dat gaat over de vroegmoderne wereld van geleerden, die we kennen als de ‘Republiek der Letteren’.

Willemijn van Noord MA is conservator China bij het Nationaal Museum van Wereldculturen (waar Museum Volkenkunde Leiden en Tropenmuseum Amsterdam deel van uitmaken) en Wereldmuseum Rotterdam. Daarnaast werkt ze aan de afronding van haar proefschrift Materialising China: material culture and perceptions of China in the late seventeenth-century Dutch Republic aan de Universiteit van Amsterdam.

Drs. Jean-Marc van Tol studeerde historische letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam. Behalve tekenaar van Fokke & Sukke is hij ook de auteur van een trilogie rond Johan de Witt, waarvan het eerste deel Musch in 2018 verscheen. Hij legt nu de laatste hand aan deel twee, Buat. Bij zijn uitgeverij Catullus verscheen onlangs de bloemlezing Constantijn Huygens. Een leven in brieven (2022).

Dr. Jeroen Vandommele studeerde geschiedenis in Brussel en promoveerde in Groningen op rederijkerscultuur in de zestiende eeuw. Na enkele jaren te hebben gewerkt als docent aan de Universiteit Utrecht bij de studie Nederlandse Taal en Cultuur, werkt hij sinds 2017 als conservator van de namiddeleeuwse en moderne handschriften bij de KB.

Tijdens het congres waren te koop:

Een bloemlezing met 38 hertaalde brieven van en aan Constantijn Huygens uitgegeven ter gelegenheid van de voltooiing van het project met dezelfde titel: Constantijn Huygens. Een leven in brieven. Enkele auteurs van deze bundel gaven op 2 december een lezing.

Een geurkaars ontwikkeld ter gelegenheid van het project Geheugen van Geur, gebaseerd op Huygens’ parfum ’rieckend water van mijn moeder’, naar zijn eigen recept.

Constantijn Huygens, Béatrix de Cusance, Johannes Uyttenbogaert en Amalia von Solms.

Sir Constantijn Huygens

Op 27 oktober 1622, vierhonderd jaar geleden, werd de jonge Constantijn Huygens als dank voor zijn diplomatieke diensten ten behoeve van de Engels-Nederlandse betrekkingen door de Engelse koning Jacobus I tot ridder geslagen. Wat was daaraan vooraf gegaan?

Constantijn Huygens zou tijdens zijn lange leven in totaal zeven reizen naar Engeland maken, waarvan vier als jongeman. Het lijdt geen twijfel dat zijn kennismaking met Engeland en zijn inwoners zijn leven heeft beïnvloed en zijn persoonlijkheid gevormd. Ook kon hij zijn kennis van de Engelse taal perfectioneren en leerde hij de groten van het land kennen, wat hem en zijn omgeving in de rest van zijn leven zeer ten goede zou komen. Over Huygens’ relatie met Engeland zouden boeken vol kunnen worden geschreven. Dit blog beperkt zich echter tot zijn eerste drie reizen naar Engeland. Tijdens de derde reis werd hij geridderd. Huygens’ correspondentie uit deze periode (1618-1623) en zijn autobiografie Mijn leven verteld aan mijn kinderen, twee delen, ed. F.R.E. Blom (Amsterdam 2003) vormen daarvoor de belangrijkste bron.

De eerste reis: 7  juni –  12 november 1618

Aan de vooravond van zijn eerste reis naar Engeland componeerde Constantijn een Latijns gedicht getiteld Constantini Huygens in Angliam abituri ad patriam tumultuantem αποταξισ [‘Afscheid van van Constantijn Huygens van het turbulente vaderland bij zijn vertrek naar Engeland’]. Waarschijnlijk op initiatief van zijn vader Christiaan sloot Constantijn zich samen met de jonge schilder Jacques de Gheyn aan bij het gezelschap van de Engelse ambassadeur Sir Dudley Carleton, die op het punt stond voor enkele maanden naar Engeland terug te keren.

Caron House, UB Utrecht, Journaal van A. Booth.

Daar aangekomen was Constantijn een tijdje te gast bij de Nederlandse ambassadeur Noël de Caron in Caron House in South-Lambeth, wat als nadeel had dat hij zijn Engels niet in de praktijk kon brengen [brief van Constantijn aan zijn ouders van 22 juni 1618]. Bovendien lag de locatie vrij ver van Londen, en Constantijns lange wandelingen naar de stad resulteerden in een ontstoken hiel met etterende blaren. [Zie ook het blog ‘Op blaren lopen in Engeland’ van Roosje Peeters]. Door de koorts moest hij meer dan een week het bed houden. Hij knapte echter niet op, zodat een dokter moest worden ingeschakeld, en Constantijn liet zich ‘in handen vallen van dit lelijke Hippocratische ras’. Hij klaagde ook hevig over de hoge rekening. Niet alleen had hij de helft vooruit moeten betalen – wat in Engeland de gewoonte was – ook vond hij de veertig shilling sterling wel erg hoog. Maar, zo ging dat ‘in een land waar geld zo gemakkelijk wegvloeit’ [brief van Constantijn aan zijn ouders van 14 juli 1618].

Eenmaal genezen maakte hij educatieve uitstapjes, waarbij hij de gastvrijheid genoot van vele vooraanstaande Engelsen die in zijn latere leven belangrijke contacten zouden worden. Enthousiast schreef hij zijn broer Maurits dat hij zich bevond: ‘in het fraaiste land ter wereld waar we dagelijks paleizen en dorpen zien om op klavecimbeldeksels te schilderen’ [brief van Constantijn Huygens aan zijn broer Maurits van 4 juli 1618]. Zo bewonderde hij de kunstcollectie van Thomas Howard, graaf van Arundel, en kreeg hij de schilderijengalerij van de jong overleden prins Henry te zien. Verder bezocht hij Oxford en de Bodleian Library, waar hij meer dan een week werd beziggehouden door Eduard van Meetkercke, tutor aan Christ Church. Ook was hij in Cambridge in gezelschap van Sir William Heydon, over wie hij meer dan zestig jaar later nog wist te vermelden dat deze een ijzeren linkerhand had, die hij zo handig gebruikte dat hij net als een normale hand functioneerde. Verder was Constantijn aanwezig bij een zitting van het Britse parlement en genoot hij van Italiaanse concerten op de ambassade van Savoye [brief van Constantijn aan zijn ouders van 22 juni 1618]. Zijn gastheer daar was Giovanni Francesco Biondi. Onlangs werd een brief van Constantijn aan hem ontdekt waaruit blijkt dat hij in 1615 Constantijns leraar Italiaans was.

Jacobus I van Engeland ca. 1620, Royal Collection, Wikimedia Commons.

Andere hoogtepunten van Constantijns eerste reis waren zijn ontmoetingen met koning Jacobus I. De eerste keer, op 10 juli, bracht de koning een bezoek aan het landgoed van de Nederlandse ambassadeur Caron, waar Constantijn op dat moment verbleef. Ieder jaar kwam de koning daar om zelf vanaf een speciaal gestoffeerde ladder Carons kersen te plukken. Constantijn mocht na afloop de hand van de koning kussen [brief van Constantijn aan zijn ouders van 14 juli 1618]. Later, in september, werd de koning uitgenodigd om te komen jagen in Bagshot, het landgoed waarvan Caron sinds 1612 beheerder was. Bij die gelegenheid werd Constantijn gevraagd op zijn luit te spelen voor de koning, terwijl deze met de hertog van Buckingham zat te kaarten. Hij speelde

… een klein half uur [… terwijl] deze vorst, van nature de muziek weinig genegen, verschillende malen zijn [kaart]spel onderbrak om naar mij te luisteren, wat hij heel goedmoedig deed, zonder zijn gewone uitdrukkingen achterwege te laten, om mij het genoegen duidelijk te maken dat hij aan mijn spel beleefde, waarbij hij mij zelfs de eer aandeed om met mij te spreken met een vriendelijke en glimlachende gezichtsuitdrukking. Nadat ik hem de hand had gekust, ging ik weg, in een opperbeste stemming, zeer in mijn nopjes vanwege het succes van mijn zaakjes. Ziehier een Ilias over wat er in een half uur is gebeurd [vertaling Rudolf Rasch].

Met dezelfde brief waarin Constantijn zijn ouders zo trots op de hoogte bracht van deze gebeurtenis, stuurde hij hen twee hertenpasteitjes. Deze waren bereid van het hert dat de koning samen met zijn zoon – de prins van Wales – van tien uur ’s ochtends tot elf uur ’s avonds had opgejaagd. Het arme dier was tenslotte door de prins gedood toen het uit de vijver tevoorschijn kwam waar het zich had geprobeerd te verstoppen [brief van Constantijn aan zijn ouders van 17 september 1618].

Hoewel Constantijn oorspronkelijk in augustus met Carleton zou terugkeren, gaf hij er de voorkeur aan zijn verblijf te verlengen [brief van Constantijn aan zijn ouders van 31 augustus 1618]. Caron regelde dat Constantijn naar Nederland kon terugkeren in het gezelschap van de Anglicaanse afgevaardigden naar de Synode van Dordrecht, die op 13 november zou aanvangen [brief van Constantijn aan zijn ouders van 6 oktober 1618]. Op 2 november was Constantijn weer veilig thuis, en opnieuw componeerde hij een gedicht, deze keer met de titel ‘Constantijn Huygens Ex Magna Britannia Redux Patrim Salutat’ [‘Constantijn Huygens groet zijn vaderland bij zijn terugkeer uit Groot-Brittannië’].

De tweede reis: 23 januari – 30 april 1621

Constantijns volgende reis naar Engeland ondernam hij als ambassadesecretaris, een functie waarin hij ervaring had opgedaan tijdens een diplomatieke missie naar Venetië in 1620 onder leiding van François van Aerssen. Het belangrijkste doel van de gezantschapsreis naar Groot-Brittannië was het verkrijgen van steun van koning Jacobus voor zijn dochter Elizabeth en haar man Frederik V van de Palts, die onlangs waren onttroond als koningin en koning van Bohemen. De missie was gedoemd te mislukken, want de koning streefde naar vriendschap met ‘vijand’ Spanje, en was meer bezig met de onderhandelingen over een huwelijk tussen zijn zoon, de prins van Wales, en de Spaanse infante Maria Anna, de zogenaamde ‘Spaanse Match’. Steun voor zijn eigen dochter zat er op dat moment niet in.

De reis bezorgde Constantijn behoorlijke kopzorgen, maar tegelijkertijd deed hij veel ervaring op omdat hij vaak moest inspringen voor de zes onbekwame collega’s uit het gezantschap waarvan hij deel uitmaakte. Ze spraken hun talen slecht en de jonge Constantijn moest werkelijk alles zelf doen: van het maken van vertalingen, het opstellen van concept-teksten en het voeren van gesprekken, tot het snijden van hun vlees. Maar hij genoot ervan: ‘Persoonlijk prijs ik God dat hij mij de gelegenheid heeft gegeven mij nuttig te maken’ [brief van Constantijn aan zijn ouders van 2 februari 1621]. En hij vond ook tijd voor ontspanning en vermaak:

Afgelopen zondag zag ik een voortreffelijke [masque], die door de prins van Wales aan de koning werd aangeboden, en waartoe ik door de gunst van de heer [Edward] Cecil toegang had gekregen, terwijl voor verschillende andere aanzienlijke personen de deur gesloten bleef [vertaling Rudolf Rasch] [brief van Constantijn aan zijn ouders van 23 februari 1621].

Francis Bacon, circa 1731, naar een origineel van ca. 1618. National Portrait Gallery. Wikimedia Commons.

Constantijn maakte ook veel nieuwe vrienden, zoals de kunstenaar-uitvinder Cornelis Drebbel, die er volgens Constantijn uitzag als een boer, maar kon spreken als de wijzen van Samos en Sicilië samen [Mijn leven, I, 117 en 129]. Hij leerde in deze periode ook de geleerden Raphael Thorius, Thomas Reid/Rhaedus en Thomas Murray, secretaris van de prins van Wales, kennen [brief van Constantijn aan Daniël Heinsius 14 mei 1621]. Ook ontmoette hij Francis Bacon, vlak voordat deze in ongenade zou vallen. Hoewel Constantijn Bacon bewonderde om zijn wijsheid, walgde hij van diens uiterlijk en zijn gebaartjes, die hij beschouwde als het toppunt van arrogantie en hoogmoed [brief van Constantijn aan Daniël Heinsius 6 juni 1621].

Deze keer was Constantijn niet zo enthousiast over Londen als bij zijn eerste reis, niet alleen vanwege de tegenvallende diplomatieke resultaten, maar ook vanwege de koude winter: ‘Hier rijdt men over de Thames, iets wat men al vele jaren niet meer heeft gezien’ [brief van Constantijn aan zijn ouders 14 februari 1621]. Ook deed hij veel inkopen, zowel voor zichzelf als voor zijn familie in Nederland. Hoewel hij klaagde over de kosten – omdat het geld daar maar de helft van de waarde had – kocht hij er laarzen, hoeden, handschoenen, messen, boeken en zelfs tabouretjes (lage zitmeubels) [brief van Constantijn aan zijn ouders 3 maart 1621]. Bij zijn vertrek kreeg ‘Constantin Huggins a chayne of gold 45 l. valew’ als afscheidscadeau van de koning [Finet, John, Finetti Philoxenis: som choice observations of Sr. John Finett knight, and master of the ceremonies to the two last Kings, touching the reception, and precedence, the treatment and audience, the puntillios and contests of forren ambassadors in England, 79]. Toch was Constantijn blij om op 30 april 1621 terug te zijn in de Republiek [J.H.W. Unger, Dagboek van Constantijn Huygens (Amsterdam 1885), 10].

De derde reis 5 december 1621 – 13 februari 1623

Binnen zes maanden was Constantijn terug in Londen, opnieuw als secretaris van een diplomatieke missie onder leiding van François van Aerssen. Omdat het Twaalfjarig Bestand tussen de Nederlandse Republiek en Spanje was afgelopen, was het des te meer zaak koning Jacobus te overtuigen zijn Spaanse sympathieën te laten varen. De koning stond echter nog steeds niet open voor discussie, ondanks het tegenwerkende parlement en het onsympathieke volk, zoals Huygens zijn ouders vertelde [brief van Constantijn aan zijn ouders 18 januari 1622]. Twee andere ingewikkelde problemen die de diplomaten tot een goed einde moesten brengen, waren het conflict tussen de Nederlandse en de Engelse Oost-Indische Compagnieën en de geschillen over de territoriale grenzen van de visserij. Ook over al deze politieke zaken deed Constantijn uitgebreid verslag in de brieven aan zijn vader en moeder, met als rode draad zijn frustratie en klachten over de obstructie van de Engelsen. Hij drong er bij zijn ouders op aan zijn brieven aan niemand te laten lezen; de vertrouwelijke inhoud was te gevaarlijk [brief van Constantijn aan zijn ouders 18 januari 1622].

Michiel Jansz. van Mierevelt, François van Aerssen, 1636, RCE.

Opnieuw was Constantijn leergierig, en hij was zijn leermeester Van Aerssen diep dankbaar voor alle instructies die hij kreeg en zijn introducties bij invloedrijke personen. Over zichzelf schreef hij: ‘Ik lijk op een deegmassa die steeds opnieuw wordt gerold en gekneed om een brood te vormen’ [brief van Constantijn aan zijn ouders 18 januari 1622].

Een ander onderwerp dat geregeld terugkeert in Constantijns brieven uit die periode was de schaamte over zijn beperkte garderobe. Hij klaagde dat het enige satijnen pak dat hij bezat erg versleten was door alle ritten die hij in de koets en te paard had gemaakt, en dat hij er in vergelijking met de Engelse jeugd als een dwaas uitzag. En hij schreef dat ‘niet uit ijdelheid maar vanwege mijn respectvolle verplichtingen’ [brief van Constantijn aan zijn ouders 30 maart 1622]. Ook benadrukte hij herhaaldelijk de noodzaak van de aanschaf van kanten kragen, omdat die in Londen zeer in de mode waren. En natuurlijk kreeg hij weer opdrachten om boodschappen te doen. Zo kocht hij voor zijn moeder een tinnen servies, voor zijn vader zilveren kousen, laarzen voor zijn broer Maurits, handschoenen, messen en linten voor zijn zussen Geertruid en Constantia, en veel boeken voor zijn Nederlandse vrienden. Ook intensiveerde hij zijn eerdere contacten, zoals die met Cornelius Drebbel, bij wie hij een bril kocht. Ook schafte hij via Drebbel een camera obscura aan, iets waarvan hij diep onder de indruk was, omdat de bewegende beelden die werden vertoond zo levensecht overkwamen [brief van Constantijn aan zijn ouders 13 april 1622]. Eerder had zijn vader hem gewaarschuwd voor Drebbel, omdat hij had gehoord dat deze wel eens een tovenaar zou kunnen zijn, tot groot vermaak van Constantijn en Drebbel zelf [Mijn leven, II, 226].

Aen de sonn, Constantijn Huygens’ vertaling van Ad solem van John Donne, Koninklijke Bibliotheek, KA40a_1630_02r.

Zijn belangrijkste nieuwe sociaal-culturele contact was de familie Killigrew, met aan het hoofd Sir Robert Killigrew en diens vrouw Mary Killigrew-Woodhouse, een nicht van Francis Bacon. Na de dood van sir Robert zou zij hertrouwen met Sir Thomas Stafford. In zijn autobiografie meldt Constantijn dat alles in hun huis de sfeer van ware adel uitstraalde, en ook dat dit echtpaar hem, een onbeduidende vreemdeling, zo gastvrij in huis had genomen, waarvoor hij hen de rest van zijn leven diep dankbaar zou blijven. Bij hen thuis leerde Constantijn nieuwe mensen kennen, zoals de dichter John Donne, van wie Huygens later negentien gedichten zou vertalen. Ook hoorde hij er roddels van Elizabeth Throgmorton, weduwe van Sir Walter Raleigh, over haar tijd als hofdame aan het hof van koningin Elizabeth I.

Constantijn heeft ooit verklaard dat hij met muziek de sympathie van veel mensen had gewonnen, en het lijkt erop dat in de Killigrew-kring muziek ook de belangrijkste verbindende schakel was. Constantijn voerde zijn gansachtig gegak `tussen al die sierlijke zwanen` uit met vooraanstaande musici zoals Nicholas Lanier en Jacques Gaultier, en natuurlijk met Mary Killigrew zelf,

‘… moeder van (het verbaast me nog steeds) een dozijn kinderen […] die met haar sneeuwwitte hals zuivere godenzang ten gehore [bracht] en haar hemelse liederen begeleidde met luitspel alsof de Thracische hand zelf de snaren bespeelde’ [Mijn leven, I, 127].

Ondanks het feit dat de diplomatieke onderhandelingen met de Engelsen stroef verliepen, werd Constantijn op 27 oktober 1622 op voorspraak van François van Aerssen tot ridder benoemd. Constantijn werd ontvangen in de residentie van de koning Jacobus in Royston, waar deze hem tot ridder sloeg met een zwaard dat hij mocht houden. Op de terugweg viel Constantijn van zijn paard en bezeerde hij vreselijk zijn voet, omdat die vast bleef zitten in de stijgbeugel [Mijn leven, I, 121-123]. In zijn autobiografie doet Constantijn het voorkomen alsof deze ridderlijke onderscheiding een grote verrassing voor hem was. Maar dat klopt niet helemaal, want hij had het diploma [hieronder afgebeeld] al vijf dagen eerder ontvangen. Op diezelfde dag plaatste Constantijn ook het aan het begin van dit artikel afgebeelde motto en wapen in het album amicorum van Cornelis de Glarges. En met zijn broer Maurits had hij vijf maanden daarvoor al de heraldiek besproken van het wapen dat hij als ridder zou gaan voeren [Mijn leven, II, 208-209].

Admission of C. Huygens, heer van Zuylichem, into the order of knighthood. Signed by Jacobus I. Seal attached. © British Library Board, Add. Ch. 12777.

Voor Constantijn eindigde zijn derde reis in mineur. Tijdens zijn vorige reis waren er in zijn brieven al tekenen van neerslachtigheid, maar deze keer schreef hij openlijk aan zijn ouders dat hij soms overvallen werd door melancholie en dat hij ‘een droevig hart’ had [brief van Constantijn aan zijn ouders 30 april 1622]. Het voortdurende uitstel van de terugkeer van de diplomatieke missie, de frustratie over zijn garderobe, het gebrek aan geld, heimwee en ook zijn zorgen over de hervatting van de oorlog met Spanje brachten hem ‘rustelooze nachten, mijmeringen sonder end’, zo beschreef hij het in zijn gedicht ‘De uytlandighe herder, aen den heere Daniël Heins, ridder etc.’. Zijn onmogelijke verliefdheid op Lady Killigrew zal vast ook wel een rol hebben gespeeld. Als afscheidscadeau was Constantijn weer een gouden ketting beloofd, maar deze was niet klaar bij zijn vertrek. Om het geschenk alsnog te kunnen krijgen moest hij een losgeld van zeven gouden Jacobussen betalen [brief van Constantijn aan Edward Cecyl april 1623].

Tot slot

Toch had Constantijns relatie met Engeland nog een andere wending kunnen krijgen, als zijn beschermheer Van Aerssen zijn zin had gekregen [H.A. Hofman, Constantijn Huygens (1596-1687) (Utrecht 1983), 48-68]. In 1622 ontstond namelijk het idee dat Constantijn de Nederlandse ambassadeur Noël Caron zou kunnen bijstaan, met tot doel hem later op te volgen. Constantijns verheffing tot de Engelse adel maakte deel uit van die strategie. Helaas overleed Caron al in december 1624, zodat Van Aerssens plan in duigen viel. Voor de opvolging van Caron had Constantijn nog te weinig ervaring en dus werd Albert Joachimi de nieuwe ambassadeur in Engeland. Op dat moment was er een vacature voor secretaris van stadhouder Frederik Hendrik en Constantijn solliciteerde met succes. Daarmee was hij verzekerd van een vaste baan en een inkomen, en zo werd Constantijns diplomatieke carrière in Engeland in de kiem gesmoord.

Rembrandt van Rijn, Maurits Huygens 1632, bpk / Hamburger Kunsthalle / Elke Walford

Meer over Huygens’ Engelse ridderschap en over zijn depressiviteit is te vinden in het artikel van Margriet Lacy en Maurits Ebben in de bundel Constantijn Huygens. Een leven in brieven (Catullus 2022). Zij bespreken daarin een brief van Maurits Huygens die zijn broer Constantijn in Engeland probeert op te beuren. Nog veel meer over deze drie reizen en over de vier volgende reizen die Constantijn naar Engeland zou maken, verschijnt binnenkort in het artikel ‘The English Travels of Constantijn Huygens (1596-1687)’ in de bundel Anglo-Dutch Connections in the Early Modern World (Routledge 2023).

Ineke Huysman, 27 oktober 2022

Constantijn Huygens en Jacques Champion de Chambonnières

Dat Constantijn Huygens de Franse klaviervirtuoos Jacques Champion de Chambonnières ooit zou schrijven, stond in de sterren geschreven. Wellicht kwam Chambonnières voor het eerst onder Huygens’ aandacht dankzij Utricia Ogle. Ogle was de in Nederland geboren dochter van een Engelse legerofficier. Huygens leerde haar in 1642 kennen,[1] en in de daaropvolgende jaren ontwikkelde zich een hechte vriendschap waarin muziek een grote rol speelde. De jonge Utricia lijkt in de jaren 1620 een tijdje in Frankrijk te hebben verbleven, waar ze les kreeg van Chambonnières. Dat ze een uitmuntend klaveciniste was, was aan die laatste te danken, zo schreef Huygens aan Marin Mersenne.

Sieur de Chambonnières

Jacques Champion (III), Sieur de Chambonnières werd omstreeks 1601/1602 in Parijs geboren. Zijn vader, Jacques Champion (II), Sieur de La Chapelle, was klavecinist en organist aan het Franse hof. In 1621 droeg John Bull, die organist was in de Antwerpse kathedraal, een klavierwerk getiteld Juweel aan hem op. Drie vermoedelijke werken van Jacques Champion (II) duiken op in de Messaus-Bull-codex, een klavierhandschrift dat, volgens onderzoek van Rudolf Rasch, mogelijk aan de familie Duarte heeft toebehoord (over de familie Duarte zie onder meer https://brievenconstantijnhuygens.net/2022/03/19/constantijn-huygens-gaspar-duarte-en-henri-dumont/ en https://museumvleeshuis.be/nl/pagina/wie-zijn-de-duartes). Jacques Champions reputatie moest dus ook buiten Frankrijk bekend zijn geweest.

Over de eerste twintig jaren van het leven van zijn zoon, Jacques Champion (III), is weinig geweten. In de jaren 1620 lijkt hij in ieder geval klavecimbelonderricht te hebben gegeven. In 1632 droeg hij de titel ‘Gentilhomme ordinaire de la Chambre du Roy’ en was hij dus musicus aan het hof van Lodewijk XIII.

Marin Mersenne schreef in 1636 in zijn Harmonie universelle het volgende over Chambonnières:

Na te hebben geluisterd naar het klavecimbel bespeeld door de Sieur de Chambonnières […] kan ik mijn gevoel alleen maar uitdrukken door te zeggen dat men daarna niets meer zou moeten horen, of men nu verlangt naar mooie melodieën en fijne begeleidende harmonieën, schoonheid van ritme, fijne aanslag of lichtheid en snelheid van de handen en een delicaat gehoor. Het kan gezegd worden dat dit instrument zijn ultieme meester heeft ontmoet.

Chambonnières’ reputatie bleef in de daaropvolgende jaren groeien. Tot zijn leerlingen kon hij mettertijd de broers Louis, François en Charles Couperin, Jacques Hardel en Jean-Henri d’Anglebert rekenen. Daarmee was hij zowat de grondlegger van de Franse klavierschool.

Chambonnières’ klavecimbelmuziek circuleerde decennialang enkel in handschriften (pas in 1670 zou hij twee boeken met klavecimbelsuites in druk laten uitgeven). De werken werden gretig gekopieerd en gedeeld, ook in Huygens’ netwerk. In 1648 vroeg Gaspar Duarte aan Huygens om muziek van Chambonnières te bezorgen, en een jaar later deed William Swann, Utricia Ogle’s echtgenoot, hetzelfde. Swann wilde Chambonnières’ muziek delen met de Duitse klaviercomponist Johann Jakob Froberger. Voor Béatrix de Cusance stond de naam van Chambonnières gelijk met de hoogste muzikale kwaliteit, en volgens haar kon Francisca Duarte de muziek van Béatrix’ dochter als muziek van de Franse componist laten klinken – dat was meteen een erg mooi compliment voor Francisca Duarte.

‘Chaconne de Mr de Chambonnières’, Bauyn-handschrift. (Bibliothèque Nationale, Rés. Vm7 674-675)

Huygens’ belangstelling voor Chambonnières’ muziek liep, toevallig of niet, parallel met zijn grote interesse in het klavecimbel in de late jaren 1640 en vroege jaren 1650. In 1648 had Huygens zelfs een groot, nieuw instrument gekocht, gebouwd door de Antwerpenaar Joannes Couchet, de neef en leerling van Joannes Ruckers (zie https://brievenconstantijnhuygens.net/2020/05/06/een-klavecimbel-van-constantijn-huygens/). Het zou Huygens later niet ontgaan dat Chambonnières ook een Couchet-klavecimbel bezat. In 1645 vroeg Anna van Oostenrijk, de moeder van Lodewijk XIV, aan Chambonnières om een klavecimbel voor haar zevenjarige zoon te kopen. Het is niet ondenkbaar dat ook dat instrument een Couchet-klavecimbel was.

Rozet met de initiatlen ‘IC’, Joannes Couchet, in een virginaal, 1650. (Museum Vleeshuis, Antwerpen).

Huygens schrijft Chambonnières

Omstreeks 1650 lijkt de carrière van Chambonnières een hoogtepunt te hebben bereikt. Toch waren er tekenen van onvrede bij de componist, onder meer over zijn loon. Toen de kunst- en muziekminnende koningin Christina van Zweden na haar troonsafstand in augustus 1654 in Antwerpen arriveerde, bezocht ze de familie Duarte om er de dochters te horen zingen. Daar, in het netwerk van de Duartes en Constantijn Huygens, ontstond het idee om Chambonnières naar de Lage Landen te halen zodat hij in Brabant kon optreden en misschien zelfs in dienst kon treden van Christina van Zweden. Het plan draaide echter op niets uit, zoals Huygens zelf aangaf toen hij Chambonnières uiteindelijk schreef, op 2 juni 1655. Ook aan het hof in Den Haag was geen vacante betrekking voor Chambonnières, want ‘de grote prinsen’ van weleer, namelijk zij die een musicus als Chambonnières zouden steunen, ‘zijn niet meer’, aldus Huygens. In zijn brief van 2 juni 1655 gaf Huygens ook aan dat Chambonnières’ reputatie hem was vooruitgesneld dankzij ‘het muzikale huis Duarte’ en ‘Mevrouw Swann (voorheen Mejuffrouw Ogle)’. De brief was de eerste in een relatief korte, maar erg waardevolle correspondentie tussen Huygens en Chambonnières. Huygens’ brieven zijn vaak de enige bron over bepaalde aspecten van Chambonnières’ leven.

Het was niet Constantijn, maar zijn zoon Christiaan die Chambonnières als eerste persoonlijk zou ontmoeten. Christiaan arriveerde in juli 1655 in Parijs. Enige tijd later hoorde hij Chambonnières spelen op een bijeenkomst van Les Honnêtes Curieux, een door hem opgerichte vereniging. Achteraf was Christiaan welkom bij Chambonnières thuis om nog verder naar klavecimbelmuziek te luisteren, wellicht gespeeld op het Couchet-instrument. Christiaan was erg onder de indruk van ‘de schoonheid van het spel van de heer Chambonnières’. Toen hij enkele maanden later nogal plots moest terugkeren naar Den Haag, zou zijn vader klagen dat hij te weinig van Chambonnières’ muziek had meegebracht.

Met Chambonnières ging het in de daaropvolgende jaren echter steeds minder goed. In februari 1657 werd Étienne Richard, en niet Chambonnières, aangesteld als klavecimbelleraar van Lodewijk XIV, een duidelijk signaal dat Chambonnières’ ster tanende was. Chambonnières leefde boven zijn stand – hij eigende zich wellicht onterecht de titel markies toe – en verkeerde voortdurend in geldnood. Huygens nodigde Chambonnières in Den Haag uit , als dank voor de warme ontvangst die Christiaan in Parijs had ontvangen, maar dat bezoek is er nooit gekomen. In december 1660 hoorde Christiaan Huygens Chambonnières opnieuw aan het werk, maar ditmaal was zijn oordeel een stuk minder positief. Constantijn Huygens bleef hem niettemin verder steunen. In een brief aan Otto von Schwerin prees hij Chambonnières en drukte hij de hoop uit dat die laatste een betrekking zou vinden aan het hof van de keurvorst. Opnieuw bleef het idee zonder gevolg. Kort daarna deed Chambonnières afstand van zijn publieke functies, en trad hij nog slechts zelden op. Begin 1672 overleed hij. Tot zijn nalatenschap behoorden twee klavecimbels en ongeveer 150 klaviercomposities. Uit Huygens’ correspondentie was de Franse virtuoos dan al lang verdwenen.

‘Chaconne de Mr de Chambonnières’

Van 26 maart tot en met 26 juni 2022 loopt in het Snijders&Rockoxhuis en Museum Vleeshuis de tentoonstelling Klavier: virginalen, klavecimbels en orgels verbeeld in de 16de en de 17de eeuw. De tentoonstelling werd geïnspireerd door de familie Duarte en hun activiteiten als musici en kunstverzamelaars. Meer info op www.museumvleeshuis.be en www.snijdersrockoxhuis.be. Aan klavecinist Mario Sarrechia vroegen we bij Museum Vleeshuis om een compositie van Chambonnières op te nemen. Mario koos voor een chaconne die werd overgeleverd in het Bauyn-handschrift. Uit dat handschrift nam Korneel Bernolet ook al een pavane van Henri Dumont. Voor zijn opname gebruikte Mario een tweemanualig klavecimbel door Titus Crijnen, gebouwd naar een instrument van Joannes Ruckers uit 1624.

Timothy De Paepe, 31 maart 2022

Museum Vleeshuis, Antwerpen

Timothy De Paepe schreef in de bundel Constantijn Huygens: een leven in brieven een bijdrage over een brief van Joannes Couchet aan Constantijn Huygens over het klavecimbel dat hij speciaal voor hem had gebouwd. In Huygens’ Hofwijck bevindt zich een replica van een zeventiende-eeuws Rückers klavecimbel, gebouwd door Titus Crijnen, als bruikleen ter beschikking gesteld door Masato Suzuki.


[1] (Rudolf Rasch, ‘“Aensienlicxte der Vrouwen, Aenhoorlixte daer toe.” Utricia Ogle in de ogen (en oren) van Constantijn Huygens’, in Vrouwen rondom Huygens, 2010, p.134).