Daniël Veegens: een 19e eeuwse ‘hobby-historicus’ en ‘Huygensman’

‘Een groot gedeelte (…) dankt zijn ontstaan aan het onderzoek van bronnen, die niet algemeen toegankelijk zijn. Een aantal bescheiden, of van Johan de Witt en van Constantin Huygens zelven afkomstig, of op hen en de hunnen betrekking hebbende, werden door den heer Veegens jaren achtereen met onvermoeide nauwgezetheid onderzocht.’[1]

Met deze woorden werd Daniël Veegens (1800-1884) kort na zijn dood geëerd door Theodoor Jorissen (1833-1886),  hoogleraar geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam. Veegens had een druk leven geleid. Geboren in Haarlem was hij daar als twaalfjarige al klaar met zijn school. Hij had daar genoeg indruk gemaakt om een afscheidsrede te mogen houden waarin hij bedankte voor de vele wijze lessen die zijn kennis en kundigheid hadden verrijkt.[2] Hierna ging hij als klerk aan de slag in een advocatenkantoor. Hij groeide door tot redacteur van de Staatscourant om uiteindelijk in 1847 griffier van de Tweede Kamer te worden, wat hij 34 jaar zou blijven.[3] Na zijn dood werden zijn nabestaanden bedolven onder de condoleances vanuit de hoogste kringen, zelfs koning Willem III liet van zich horen om te bedanken voor de vele jaren die Veegens de Nederlandse staat had gediend.[4] Dit klinkt niet als het leven van een historicus, maar hoe druk Veegens ook was met zijn werk voor de staat, hij vond tijd om zich met geschiedenis bezig te houden.

In het Nationaal Archief in Den Haag vonden we, in onze zoektocht naar brieven van Constantijn Huygens voor de digitalisering van Huygens’ correspondentie[5], in het persoonlijk archief van Daniël Veegens een omslag die in de catalogus beschreven stond als ‘stukken met betrekking tot Constantijn Huygens’. Hoewel de map geen originele brieven van Huygens bevat, geeft de inhoud ervan een inkijk in de werkwijze van een 19e eeuwse ‘Huygensman’, iemand die net als wij nu, bezig was de erfenis van Constantijn Huygens in leven te houden. Hoe ging hij hierbij te werk? Wat was zijn doel? Hoe komt het dat de griffier van de Tweede Kamer door een hoogleraar geschiedenis werd geëerd? Wat kan Daniël Veegens ons leren over beschikbaarheid van de briefwisseling van Huygens voordat de editie van J.A. Worp werd gepubliceerd?

Daniël Veegens als historicus

Veegens’ loopbaan als historicus lijkt in 1838 te beginnen als hij een artikel genaamd ‘Een bezoek aan Hofwijck’ publiceert in Morgenrood. Al in 1840 volgt een boek, Drietal levensbeschrijvingen van beroemde mannen, een historische studie waarin de naam van Daniël Veegens prijkt onder die van Nicolaas Godfried van Kampen (1764-1836). Van Kampen overleed voordat de laatste levensbeschrijving, die van Johan Maurits van Nassau-Siegen, drukklaar was. Het is niet duidelijk waarom juist Veegens de eer te beurt viel het werk af te maken, maar Van Kampen zelf lijkt Veegens te hebben aangemoedigd de pen hiervoor op te pakken vanwege Veegens’ interesse voor geschiedenis. In het voorwoord van deze levensbeschrijvingen is Veegens Van Kampen dankbaar. Daarnaast spreekt hij zich ook uit over de manier waarop hij te werk is gegaan en hoe hij op jacht is geweest naar bronnen over Johan Maurits. Een taak die niet altijd even makkelijk was. Enerzijds omdat materiaal dat niet in druk was verschenen, moeilijk toegankelijk was, anderzijds omdat Veegens zich voornam zoveel mogelijk van wat Van Kampen al had uitgeschreven intact te laten. Veegens voerde de taak ook nog eens uit naast zijn werk als ambtenaar. Over de keuzes die hij heeft gemaakt bij het schrijven stelt Veegens dat hij in de voetsporen van Van Kampen gebruik maakt van primair bronnenmateriaal en ‘er van gene andere partijdigheid dan die van de deugt onderscheidde’.[6] Het is een kritische werkwijze die Veegens gedurende zijn hele leven probeert vol te houden, niet alleen in zijn publicaties maar ook in zijn correspondentie. Zo schrijft hij A.D. Schinkel in februari 1843 naar aanleiding van diens publicatie over het karakter van Constantijn Huygens. Veegens zegt in de brief dat hij niets moet hebben van het commentaar dat in de Letterbode, een tijdschrift over wetenschappelijke en culturele ontwikkelingen, over het werk was gegeven. Dat mensen het ware karakter van een groot man zouden willen achterhouden voor het publiek. Natuurlijk was Huygens niet volmaakt, hij was een mens, een Hollander van de 17e eeuw. Veegens heeft echter wel nog een aanmerking op het werk, Schinkel lijkt namelijk niet op de hoogte van de manier waarop Hofwijck door de nazaten van Huygens van de hand was gedaan. [7]

In een recensie over de Memoires de Constantijn Huygens bewerkt door Theodoor Jorissen stelt Veegens dat Huygens tegen de vrijheid van godsdienst was, hij zijn uiterste best deed de herinnering aan Frederik Hendrik zo gunstig mogelijk uit te laten vallen en zich beklaagde over het feit dat de prins Huygens’ zonen niet heeft willen bevorderen. Veegens lijkt vooral op zoek te zijn geweest naar de menselijke kant van Huygens. Jorissen was toen al goed bekend met de interesses van Veegens en had de griffier al voor de publicatie van zijn werk over Huygens op de hoogte gebracht van de ontdekking van het nieuwe materiaal in het Trippenhuis. Veegens was op dat moment bezig met de vraag over het auteurschap van de Memoires de Fredric Hendri. Het nieuwe materiaal, moest Veegens toegeven, bewees zijn ongelijk in deze kwestie, maar hij kon zijn artikel toen niet meer aanpassen omdat het al bij de drukker lag.[8]  

Daniël Veegens (RKD: https://rkd.nl/explore/images/157665)

Opvallend is dat Veegens zich vooral bezighield met Nederland vóór 1672. Waarom deze periode hem zo interesseerde, is niet met zekerheid te zeggen. Zelf zegt hij omdat ‘de oude republiek niet als een gesloten tijdperk kan worden beschouwd’.[9] Doelde hij erop dat mensen als Huygens te veel werden neergezet als idealistische helden? Veegens had een duidelijke interesse in de helden van de Nederlandse Gouden Eeuw. Hij er veel meer op gericht de mensen zelf te leren kennen dan dat hij vooral hun grote daden wilde belichten. Hij wilde daarom werken vanuit het bronnenmateriaal en probeerde hieruit objectief kennis op te doen van zijn helden. Veegens grootste kracht lag er wellicht niet in dat hij nieuwe ideeën over de geschiedschrijving had, maar in het feit dat hij door zijn werk als griffier toegang had tot materiaal waar het grote publiek niet bij kon. Was het de moeite waard dat Veegens zijn vrije tijd zo ijverig besteedde aan originele stukken? Jorissen zelf lijkt te denken van niet; dat Veegens zijn unieke positie in de Kamer in 38 jaar nooit heeft gebruikt om uit te weiden over alle intriges waarvan hij getuige moet zijn geweest, vindt Jorissen onbegrijpelijk.[10]

Stukken met betrekking tot Huygens, omvang: één omslag[11]      

Wat zit er nu in deze map op het Nationaal Archief? De Huygens-map van Veegens bevat geen originele brieven van de hand van Huygens. In plaats daarvan bevat hij aantekeningen bij de bronnen die Veegens heeft doorgenomen in de Haagse en Leidse archieven. Het is moeilijk te bepalen of Veegens de stukken in deze map zelf bij elkaar heeft geordend of dat dit later is gebeurd. Waarschijnlijk heeft Veegens delen voor eigen gebruik geordend, waarna verschillende van zijn aantekeningen bij elkaar zijn gestopt om orde in het archief aan te brengen. Het enige dat alle stukken in de map gemeen hebben, is dat het handgeschreven stukken zijn die op de een of andere manier betrekking hebben op Constantijn Huygens.

Eerste deel: brieven

In de inhoud van de map zijn vier verschillende delen te herkennen. Het eerste deel beslaat meer dan de helft van de map en zijn aantekeningen bij de correspondentie van Huygens. Veegens heeft deze brieven per correspondent geordend en elke correspondent van een korte introductie voorzien. Uit deze introducties blijkt ook de aard van hun briefwisseling met Huygens. De figuren staan dicht bij Huygens en er was regelmatig briefverkeer tussen deze mensen en Huygens. Hun namen zullen de Huygens- kenner bekend voor komen: Amalia van Soms, de vrouw van Frederik Hendrik, die door Huygens op de hoogte werd gehouden van de veldtochten van haar man; Andre Rivet, rector van de Illustere School te Breda; David le Leu de Wilhem, zwager van Huygens, de dichter Jacob van der Burgh en prenttekenaar Johan Brosterhuizen. Het is moeilijk te zeggen of Veegens ergens bijzonder in geïnteresseerd was of dat het hem er alleen om ging een overzicht van de correspondentie te creëren. Waarschijnlijk was het hem vooral om dat laatste te doen: het geven van een zo breed mogelijk overzicht voor eigen gebruik. De extracten bevatten meestal niet meer dan de datum en een korte beschrijving van de inhoud. Het gaat hier dan vaak om een klein deel dat Veegens interesseerde.

Voorbeeld van een van Veegens extracten, beginnend met de datum loopt rechts en een korte samenvatting van de tekst. Links wordt vrijgehouden zodat er ruimte is voor eventuele aantekeningen bij de brief. Zie http://resources.huygens.knaw.nl/briefwisselingconstantijnhuygens/brief/nr/1459.

Er valt wel iets te zeggen over wat hem daarbij interesseerde, door erop te letten wat hij opneemt of juist weglaat. Bijvoorbeeld diens extract van de brief die David de Leu de Wilhem 9 juli 1644 schreef aan Huygens.[12] In deze brief brengt De Wilhem Huygens ervan op de hoogte dat de dokter Andreas Cnöffelius (1601-1658), lijfarts van de Poolse koning, zich voorneemt om zich in Den Haag te vestigen en dat de prins nog wat last heeft van de zenuwen. In de originele brief heeft De Wilhem Huygens meer te melden over de houding van de prins ten aanzien van de neutraliteit van de Franche-Comté in verband met de bezittingen van de Oranje daar. J.A. Worp, editeur van de Huygens-editie,  noemt die zaken wel, maar laat juist achterwege dat de prins last heeft van zijn zenuwen. Dit voorbeeld illustreert  hoe Veegens vooral geïnteresseerd was in het persoonlijke leven van de grote figuren, en niet in allerlei voorvallen waar Huygens zich mee bezig hield, maar die op hem zelf persoonlijk geen betrekking hadden. Brieven die handelen over zaken die geen directe betrekking hebben op Huygens of de prins vat Veegens gerust kort samen.

Tweede deel: gedichten, dagboek en andere teksten

Het tweede deel bevat aantekeningen bij de gedichten van Huygens. Veegens valt in zijn schrijven zo nu en dan terug op gedichten om zijn betoog te illustreren. Hij gaat er van uit dat hij via deze dichtregels inzicht kan geven in het denken van de personen die ze hebben geschreven. Dit is terug te zien in de inleidende teksten van het eerste deel, maar ook in het kladje voor een brief aan Theodoor Jorissen dat verderop in de map is opgenomen. Veegens citeert daarin verschillende gedichten van Huygens. Er staan ook verwijzingen bij bestaand uit een jaartal en een paginanummer. Het is niet duidelijk geworden wat Veegens met deze verwijzingen bedoelde.

De epigrammen worden gevolgd door verschillende aantekeningen die moeilijk met een term te beschrijven zijn. Als eerste is er het jaar 1634 uit een dagboek dat Huygens tijdens de veldtochten bijhield. Veegens geeft aan dat hij een transcriptie van het dagboek heeft gemaakt omdat Jorissen het jaar 1634 niet in een publicatie had opgenomen.[13] Opvallend genoeg ontbreekt deze jaargang ook in Ungers publicatie over het dagboek van Huygens, waardoor tot voor kort werd aangenomen dat het jaar verloren was gegaan.[14] Veegens heeft het helaas niet gepubliceerd, anders was dit gat in het dagboek van Huygens alsnog opgevuld.

De volgende tekst is een betoog van Veegens waarin hij probeert te achterhalen of Huygens zijn Ogentroost voor Lucretia van Trello heeft geschreven. Tegenwoordig wordt het algemeen geaccepteerd dat Huygens het gedicht inderdaad voor haar schreef, in de tijd van Veegens was dit nog niet het geval. Dan volgt Huygens en het orgel in de hofkapel waarin Veegens Huygens’ rol in de totstandkoming van het orgel in de hofkapel uiteenzet. Deze tekst is postuum gepubliceerd als bijdrage in Jorissens artikel over Veegens Haagse studiën.[15] Huygens en het orgel geeft inzicht in hoe Veegens te werk ging. De versie in de map is zeker niet de eerste versie, Veegens heeft zijn betoog al vormgegeven en zijn bronnen bevatten nauwelijks correcties. Om het overzicht van de bronnen in de tekst te behouden, plaatst Veegens ook hier aan de rechterzijde de lopende tekst en aan de linkerzijde zijn annotatie. De lopende tekst bevat talloze correcties. Soms gaat het om enkele woorden, maar hij herschrijft soms ook hele paragrafen. De bronnen die Veegens gebruikt zijn interessant, naast gepubliceerd materiaal citeert hij ook enkele brieven. Bijvoorbeeld een brief van Huygens aan Amalia van Solms van 25 november 1640.[16] Deze brief komt ook in het eerste deel voor en Veegens citeert in zijn artikel over het kerkorgel precies hetzelfde deel dat daar was opgenomen. Veegens was wellicht op het moment dat hij deze brief onder ogen kreeg al bezig met het kerkorgel, omdat hij het extract gelijk voorziet van een opmerking die ook in het artikel voorafgaat aan de brief.[17] Het is net zo goed mogelijk dat Veegens zijn betoog baseerde op de aantekeningen die hij bij de hand had in plaats van opnieuw de originelen op te zoeken.

De laatste bladzijdes bevatten verschillende aantekeningen. De map eindigt met een ontwerp voor een brief van Veegens aan Jorissen uit 1871. Hierin wordt Jorissen op de hoogte gesteld van kritiekpunten die hij heeft bij Constantijn Huygens studiën die Jorissen dat jaar had gepubliceerd, dezelfde publicatie die Veegens bij het dagboek van Huygens aanhaalde.

In Veegens’ tijd bestond voor het materiaal in deze map niet eens een editie. Om toch overzicht te krijgen over bronnenmateriaal dat op verschillende plekken werd bewaard, was hij grotendeels aangewezen op zijn eigen aantekeningen. Veegens stond erom bekend een uitgebreide kennis van bronnenmateriaal te hebben waar hij in publicaties en correspondentie op terug viel. Aantekeningen zoals we die terugvinden in de map Huygens, hebben hem erbij geholpen overzicht in de wirwar van de bronnen te houden zodat hij hier in zijn publicaties en correspondenties op kon terugvallen. Voor zover Veegens’ aantekeningen betrekking hebben op een brief van of aan Huygens zijn deze nu aan de database met Huygens correspondentie toegevoegd.[18]

Conclusie

Daniël Veegens was geen opgeleid historicus en zelfs geen academicus, maar wel een gevestigd lid van de intellectuele elite van Nederland door zijn werk voor de staat. De connecties die hij hier aan overhield, stelden hem in staat met historici in contact te komen en historische studies te publiceren. Belangrijker nog, dit stelde hem ook in staat het bronnenmateriaal te bestuderen dat we in de map Huygens op het Nationaal Archief kunnen terugvinden. Veegens was als historicus altijd al geïnteresseerd geweest in de Republiek en figuren als Huygens, maar het is moeilijk te bepalen of zijn toegang tot het materiaal deze interesse versterkte, of dat hij juist door die belangstelling besloot in zijn vrije uren dit materiaal door te spitten. Hoewel een belangrijk deel van de faam die Veegens als historicus opbouwde te danken was aan zijn connecties en toegang tot bronnenmateriaal, lijkt er wel op dat hij in zijn eigen tijd ook gewaardeerd werd voor zijn grondigheid en het feit dat hij inzag dat ook de helden van de Nederlandse Republiek menselijke gebreken vertoonden. Zelfs de grote Constantijn Huygens was voor Veegens vooral een Hollander.

Twan van Dodewaard, 9 mei 2020

Twan van Dodewaard studeerde geschiedenis aan de Universiteit Leiden Hij werkte van mei 2017 tot en mei  2019 als onderzoeksassistent mee aan de digitalisering van de Huygens correspondentie. Momenteel is hij werkzaam als docent Scheikunde in het middelbaar onderwijs


[1] T. Jorissen, ‘Mr. Daniel Veegens en zijne Haagse studien’, De Gids 49 (1885) 373-411, 374.

[2] Nationaal Archief, Den Haag (hierna NA), Collectie 202 D.J. Veegens, 2.21.166, 23.

[3] Parlement.com, geraadpleegd op 4-6-2019.

[4] NA, Collectie 202 D.J. Veegens, 2.21.166, 40.

[5] Zie: http://resources.huygens.knaw.nl/briefwisselingconstantijnhuygens.

[6] N.G. van Kampen Levens van beroemde Nederlanders sedert het midden van de 16de eeuw uit echte stukken opgemaakt (Haarlem 1840) VII-VIII.

[7] NA, Collec7tie 202 D.J. Veegens, 2.21.166, 44.

[8] Jorissen ‘Haagsche studiën’, 397.

[9] Jorissen ‘Haagsche studiën’ 373.

[10] NA, Collectie 202 D.J. Veegens, 2.21.166,  62.

[11] Jorissen ‘Haagsche studiën’ 383.

[12] http://resources.huygens.knaw.nl/briefwisselingconstantijnhuygens/brief/nr/3593, geraadpleegd op 9 februari 2020.

[13] T. Jorissen, Constantijn Huygens studiën (Arnhem 1871).

[14] J.H.W. Unger, Dagboek van Constantijn Huygens (Amsterdam 1885), 25.

[15] D. Veegens, ‘Huygens en het orgel in de hofkapel’ in Jorissen, Haagsche studiën, 407-411.

[16] http://resources.huygens.knaw.nl/briefwisselingconstantijnhuygens/brief/nr/2584. Geraadpleegd op 9 februari 2020.

[17] Nationaal Archief, Den Haag, Collectie 202 D.J. Veegens, nummer toegang 2.21.166, inventarisnummer 23

[18] In totaal 236 brieven te raadplegen in http://resources.huygens.knaw.nl/briefwisselingconstantijnhuygens, verkorte URL: https://bit.ly/39jC1DZ. Geraadpleegd op 9 februari 2020.

[19] Met dank aan Ad Leerintveld.