Huygens’ Pasen

Ter voorbereiding op de viering van het heilig avondmaal dat hij op zondag 1 januari 1645 hoopte mee te vieren schreef Huygens op oudejaarsdag 1644 het sonnet ’s Heeren Avontmael. Hierin verwoordt hij dat hij niet waardig is aan het avondmaal deel te nemen. Onder zijn handen groeit dit eerste gedicht in een week tijd uit tot een indrukwekkende reeks overpeinzingen in sonnetvorm op de christelijke feestdagen. Het gedicht op Pasen schreef hij op 6 januari 1645.

In een door hemzelf gemaakt net-afschrift met de titel Heilighe Daghen liet hij het bundeltje door zijn vriend de Amsterdamse hoogleraar Barlaeus (Caspar van Baerle), als nieuwjaarsgeschenk aanbieden aan Leonora Hellemans, ‘Drostinne van Muyden’, echtgenote van Pieter Corneliszoon Hooft.

M. van Mierevelt , Leonora Hellemans, 1629. Verblijfplaats onbekend. Afb. uit: Briefwisseling P.C. Hooft, dl. 3 tussen p. 704-705.

In een brief van 12 januari 1645 geeft Huygens Van Baerle de instructie dit geschenk persoonlijk met zijn vriendenhand te overhandigen en het belang ervan mondeling toe te lichten. Hij schrijft verder er geen bezwaar tegen te hebben als deze verzameling gedrukt zou worden. Dat moet dan in de voorname letter van Blaeu gebeuren, Van Baerle moet erop toezien dat er niets fout gaat en hij moet ook een inleiding verzorgen. Van Baerle doet dat en al op 28 januari kan hij een aantal exemplaren naar Huygens sturen. Van deze eerste druk is slechts één exemplaar overgeleverd. Het bevindt zich in de British Library. In 1974 heeft Strengholt dit exemplaar uitgegeven.[1]

Ed. Strengholt  (Amsterdam 1974)

Als Huygens in januari 1645 het feest van Pasen overdenkt, identificeert hij zich met de Israëlieten. Zij werden gered van de dood van hun eerstgeborenen doordat hun deuren gemerkt waren met het bloed van het paaslam. ‘Ook wij zijn gered, ook onze deuren zijn verschoond gebleven van de wraak der Egyptenaren en ook wij zijn door de Rode Zee veilig ontkomen’, dicht Huygens in de eerste acht regels van zijn sonnet.

‘Maar zijn we daardoor nu veilig’, vraagt hij zich af in het sextet van zijn gedicht. ‘Is het schip veilig de haven in gekomen?’ ‘Helaas niet’, zegt hij. ‘Wij zitten midden in de ruwe zee. De engel des doods komt ook nu weer.’ ‘Heer’, bidt Huygens dan, ‘laat hem voorbijgaan’. ‘Merk ook nu de deur van ons hart met bloed van het Paaslam’. ‘En’, zegt hij, ‘Leeuw van Juda, leer ons tijdig te vrezen voor een Lam.’

Het oorspronkelijke Joodse Pascha heeft voor Huygens dus een actuele betekenis. Zoals de Israëlieten werden gered door het bloed van een geslacht lam, zo worden de gelovige christenen gered door het bloed van Christus, die als een lam ter slachtbank werd geleid.

Hieronder volgt de tekst uit de editie Strengholt. Het gedicht is ook te beluisteren via https://www.youtube.com/watch?v=VlEnQW4ha0o in een bijdrage van Rolf den Otter.


Paeschen

Den Engel is voorby: de grouwelicke nacht

Der eerst-geborenen is bloedeloos verstreken:

Ons’ deuren sijn verschoont; soo warense bestreken

Met heyligh Paeschen-bloed, dat d’uytgelaten macht,

Die Pharâos kinderen en Pharâo t’onderbracht;

Doorgaens verschrickelijck, verschrickt heeft voor het teeken.

Wy zijn door ’t Roode-Meer de slaverny ontweken,

AEgypten buytens reicks. Is alle dingh volbracht?

Is ’t Schip ter haven in? Oh! midden in de baren,

De baeren van ons bloed, veel holler dan dat Meer.

Den Engel komt weerom, en ’t vlammige geweer

Dreight niewen ondergang. Heer, heet hem overvaren.

Merckt onser herten deur, O Leew van Iudas Stamm,

En leert ons tijdelijk verschricken voor een Lamm.

In de bundel Constantijn Huygens. Een Leven in brieven is een mooie brief van Barlaeus aan Huygens opgenomen, ingeleid en toegelicht door Pieta van Beek.

Ad Leerintveld, pasen 2023


[1] Constantijn Huygens,  Heilighe Daghen. (Amsterdam 1974). De correspondentie tussen Van Baerle en Huygens over deze gedichten is uitgegeven, met een vertaling van het Latijn in het Nederlands, door F.L. Zwaan (Zwolle 1968).

Een gedachte over “Huygens’ Pasen

Reacties zijn gesloten.